Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
advocaat: mr. E.M. van Veen in Gorinchem,
1.Onderwerp
2.Belangrijke informatie
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2014.
Na toepassing van de wettelijke indexering bedroeg die bijdrage per januari 2021 € 191,05 per maand en per januari 2022 € 194,68 per maand.
3.De beslissing van de rechtbank
kosten rechtens).
4.Het hoger beroep
uitvoerbaar bij voorraad verklaring).
kosten rechtens). Het hof vat dit verzoek zo op, dat de vader het hof vraagt om een proceskostenveroordeling volgens de wet. Als het hof de beslissing van de rechtbank niet in stand laat, vraagt de vader het hof om de ingangsdatum van de wijziging te bepalen op de datum van de beslissing van het hof.
5.De rechtszaak bij het hof
- het beroepschrift met bijlagen, ontvangen op 20 oktober 2021;
- het verweerschrift;
- twee formulieren van mr. Van Veen van 5 april 2022 met bijlagen, en
- een formulier van mr. Coenders-El Dahri van 5 april 2022 met bijlagen.
- namens [verzoeker] zijn advocaat, en
- de vader met zijn advocaat.
6.De redenen voor de beslissing
de jongmeerderjarigen). Voor de vaststelling van de behoefte van (studerende) jongmeerderjarigen wordt doorgaans aansluiting gezocht bij de norm die geldt op basis van de Wet Studiefinanciering (verder te noemen: WSF). Bij jongmeerderjarigen gaat het om de behoefte aan een bijdrage in ‘de kosten van levensonderhoud en studie’.
het aandeel). Omdat de vader onvoldoende informatie heeft gegeven over zijn inkomsten kan niet exact bepaald worden hoeveel de ouders op basis van hun draagkracht allebei zouden moeten bijdragen in de behoefte van [verzoeker] . Omdat [verzoeker] na 3 januari 2021 nog bij de moeder woont en zij een inkomen heeft zoals blijkt uit haar jaaropgave over 2021 die namens [verzoeker] is ingediend, komt het hof tot de conclusie dat het eigen aandeel van de moeder niet zodanig hoog kan zijn dat het aandeel van de vader daardoor minder zou bedragen dan € 400,- per maand. Omdat de behoefte van [verzoeker] veel hoger is dan wat hij als bijdrage vraagt en de moeder daarin ook (deels) zal moeten voorzien, is het hof van oordeel dat de bijdrage van de vader, van € 400,- per maand, passend en redelijk is.