ECLI:NL:GHARL:2022:5185

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
200.301.456
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van alimentatie voor jongmeerderjarige en beoordeling van de financiële situatie van de vader

In deze zaak gaat het om de alimentatieverplichting van de vader voor zijn jongmeerderjarige zoon, [verzoeker], die op 3 januari 2021 achttien jaar is geworden. De vader is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland, waarin zijn bijdrage aan de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoeker] was vastgesteld op € 169,- per maand. [verzoeker] verzoekt het hof om deze bijdrage te verhogen naar € 400,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf zijn achttiende verjaardag. Het hof oordeelt dat de vader onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn financiële situatie en dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien [verzoeker] nu achttien jaar is en zijn financiële behoeften zijn veranderd. Het hof stelt vast dat de behoefte van [verzoeker] op € 770,- per maand ligt, maar dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat is om de gevraagde bijdrage van € 400,- per maand te betalen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en bepaalt dat de vader met ingang van 3 januari 2021 € 400,- per maand aan [verzoeker] moet betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vader onmiddellijk moet betalen, ook als hij in cassatie gaat. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.456
(zaaknummer rechtbank Gelderland 385308)
beschikking van 21 juni 2022
in het hoger beroep van:
[verzoeker] ( [verzoeker] ),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. E.M. van Veen in Gorinchem,
en
[de vader] (de vader),
woonplaats: [woonplaats2] ,
advocaat: mr. K. Coenders-El Dahri in Beuningen.

1.Onderwerp

Het gaat om de bijdrage van de vader in de kosten van het levensonderhoud en de studie van [verzoeker] .

2.Belangrijke informatie

2.1
De vader en [de moeder] (verder te noemen: de moeder) zijn de ouders van [verzoeker] . [verzoeker] is op 3 januari 2003 geboren. Op 3 januari 2021 is hij achttien jaar geworden.
2.2
[verzoeker] woont bij de moeder.
2.3
De vader heeft met zijn huidige partner [naam1] (verder te noemen: [naam1] ) nog twee kinderen gekregen:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2006, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2014.
2.4
Op 15 augustus 2005 heeft de rechtbank Arnhem bepaald dat de vader € 480,- aan de moeder moet betalen als bijdrage in de kosten van de verzorging en de opvoeding van [verzoeker] (verder te noemen: kinderalimentatie). Na toepassing van de wettelijke indexering bedroeg die bijdrage per januari 2015 € 566,- per maand.
2.5
Op 13 juli 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder te noemen: de rechtbank), de beslissing van 15 augustus 2005 gewijzigd en bepaald dat de vader met ingang van 13 juli 2015 € 169,- per maand kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, in de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen.
Na toepassing van de wettelijke indexering bedroeg die bijdrage per januari 2021 € 191,05 per maand en per januari 2022 € 194,68 per maand.

3.De beslissing van de rechtbank

3.1
[verzoeker] heeft de rechtbank op 16 maart 2021 verzocht om te bepalen dat de vader met ingang van 1 januari 2021, of anders met ingang van 3 januari 2021, tot het moment dat [verzoeker] niet meer studeert € 400,- per maand aan de moeder moet betalen als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Daarnaast heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht om een beslissing te nemen over de proceskosten (
kosten rechtens).
3.2
Op 23 juli 2021 heeft de rechtbank dit verzoek van [verzoeker] afgewezen en bepaald dat [verzoeker] en de vader allebei hun eigen kosten van de procedure dragen.

4.Het hoger beroep

4.1
[verzoeker] is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Hij is in hoger beroep gegaan. Na wijziging van zijn verzoek op de zitting bij het hof vraagt hij het hof om te bepalen dat de vader met ingang van 1 januari 2021, of anders met ingang van 3 januari 2021, tot het moment dat [verzoeker] niet meer studeert € 400,- per maand aan hem moet betalen als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure. Daarnaast vraagt [verzoeker] het hof om te bepalen dat de beslissing van het hof meteen geldt, ook als de vader in cassatie gaat (
uitvoerbaar bij voorraad verklaring).
4.2
De vader is het niet eens met het verzoek van [verzoeker] . Hij vraagt het hof om de beslissing van de rechtbank in stand te laten en een beslissing te nemen over de proceskosten (
kosten rechtens). Het hof vat dit verzoek zo op, dat de vader het hof vraagt om een proceskostenveroordeling volgens de wet. Als het hof de beslissing van de rechtbank niet in stand laat, vraagt de vader het hof om de ingangsdatum van de wijziging te bepalen op de datum van de beslissing van het hof.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met bijlagen, ontvangen op 20 oktober 2021;
  • het verweerschrift;
  • twee formulieren van mr. Van Veen van 5 april 2022 met bijlagen, en
  • een formulier van mr. Coenders-El Dahri van 5 april 2022 met bijlagen.
5.2
De zitting bij het hof was op 15 april 2022. Aanwezig waren:
  • namens [verzoeker] zijn advocaat, en
  • de vader met zijn advocaat.
[verzoeker] is zelf niet naar de zitting gekomen.
Mr. Van Veen heeft op de zitting een pleitnota overgelegd.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Het hof zal een andere beslissing nemen dan de rechtbank. Het hof zal hierna uitleggen waarom het hof een andere beslissing zal nemen dan de rechtbank.
Overweging vooraf
6.2
Voor zover [verzoeker] stelt dat de beslissing van de rechtbank moet worden vernietigd omdat de rechtbank hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om nader te worden gehoord dan wel nog stukken in te dienen, geldt dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld. Aangezien [verzoeker] in hoger beroep nadere stukken heeft kunnen indienen en hij op de zitting van het hof zijn standpunt nader heeft kunnen (laten) toelichten, ziet het hof geen reden om vanwege dit bezwaar van [verzoeker] de beslissing van de rechtbank te vernietigen.
Wijziging van omstandigheden
6.3
In artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staat dat een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij daarna door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het hof is met [verzoeker] van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de alimentatieverplichting van de vader rechtvaardigt, omdat [verzoeker] op 3 januari 2021 achttien jaar is geworden en als gevolg daarvan het kindgebonden budget is gestopt. Daarnaast is de kinderbijslag met ingang van die datum gestopt en dient [verzoeker] vanaf zijn achttiende jaar een eigen ziektekostenverzekering te hebben.
Ingangsdatum
6.4
Het hof is van oordeel dat 3 januari 2021 als ingangsdatum moet worden gehanteerd, omdat op die datum [verzoeker] achttien jaar is geworden en zijn financiële omstandigheden zijn gewijzigd.
Behoefte van [verzoeker]
6.5
Voor de vaststelling van de behoefte van een minderjarige aan een bijdrage in de kosten van zijn verzorging en opvoeding wordt over het algemeen gebruik gemaakt van tabellen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (verder te noemen: NIBUD), gebaseerd op cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (verder te noemen: CBS). In die tabellen is de kinderbijslag verwerkt. De tabellen van het NIBUD voorzien niet in de berekening van de behoefte van jongeren tussen de achttien en de eenentwintig jaar (
de jongmeerderjarigen). Voor de vaststelling van de behoefte van (studerende) jongmeerderjarigen wordt doorgaans aansluiting gezocht bij de norm die geldt op basis van de Wet Studiefinanciering (verder te noemen: WSF). Bij jongmeerderjarigen gaat het om de behoefte aan een bijdrage in ‘de kosten van levensonderhoud en studie’.
6.6
[verzoeker] en de vader verschillen van mening over de vraag hoe de behoefte van [verzoeker] dient te worden vastgesteld. [verzoeker] gaat uit van een behoefte van € 420,33 per maand in 2021 op basis van de WSF-norm. De vader vindt dat de WSF-norm in dit geval niet van toepassing is, omdat [verzoeker] nog op de middelbare school zit, hij thuis woont, hij een bijbaantje heeft in de horeca en het onzeker is of [verzoeker] dit schooljaar zijn eindexamen zal halen en volgend jaar zal gaan studeren. De vader gaat ervan uit dat de behoefte van [verzoeker] tussen de € 200,- en € 250,- per maand bedraagt, waarbij hij geen rekening heeft gehouden met de zorgpremie die [verzoeker] betaalt en ook niet met zorgtoeslag die [verzoeker] (mogelijk) ontvangt.
6.7
Het hof is met de vader van oordeel dat de WSF-norm in dit geval niet goed aansluit bij de feitelijke situatie, aangezien [verzoeker] nog op de middelbare school zit en, zoals op de zitting bij het hof is gebleken, het er niet naar uitziet dat hij op korte termijn een vervolgopleiding zal gaan volgen. Het is nog onzeker of [verzoeker] dit schooljaar zijn eindexamen zal halen en als hij wel zijn eindexamen haalt, is hij niet van plan om aansluitend een opleiding te gaan volgen. In dit geval vindt het hof het daarom het meest passend om aan te sluiten bij de behoefte van [verzoeker] zoals die in 2015 is vastgesteld. Uit de beslissing van de rechtbank van 13 juli 2015 blijkt dat de behoefte van [verzoeker] in 2015 € 566,- per maand bedroeg. Die behoefte, geïndexeerd naar 2021, zal het hof vermeerderen met de kinderbijslag voor 17-jarigen in 2021 [1] (omgerekend per maand) omdat het hof ervan uitgaat dat in 2015 de kinderbijslag behoefteverlagend heeft gewerkt terwijl de kinderbijslag met ingang van 3 januari 2021 is gestopt. Daarnaast zal het hof de geïndexeerde behoefte van [verzoeker] vermeerderen met de zorgpremie die [verzoeker] moet betalen, omdat hij sinds zijn achttiende jaar een eigen ziektekostenverzekering moet hebben, en verminderen met de zorgtoeslag waar hij recht op heeft. Het dossier bevat alleen informatie over de zorgpremie die [verzoeker] in 2022 moet betalen: € 130,47 per maand. [2] Bij gebrek aan nadere informatie gaat het hof ervan uit dat [verzoeker] in 2021 ook dit bedrag aan zorgpremie betaalde. Het dossier bevat geen informatie over de zorgtoeslag die [verzoeker] ontvangt. De vader heeft op de zitting bij het hof gezegd dat [verzoeker] ongeveer € 100,- per maand zorgtoeslag ontvangt. De advocaat van [verzoeker] heeft dit niet betwist. Op de website van de Belastingdienst is terug te vinden hoeveel de zorgtoeslag (ongeveer) bedraagt. Het hof gaat ervan uit dat [verzoeker] geen toeslagpartner heeft en dat zijn bruto jaarinkomen minder dan € 21.500,- bedroeg in 2021, zodat hij in 2021 recht had op een zorgtoeslag van € 107,- per maand. Dit bedrag komt overeen met het bedrag dat de vader op de zitting bij het hof heeft genoemd. Het hof komt zo op een behoefte van [verzoeker] van
(€ 639,85 + (€ 319,10 gedeeld door 3) + € 130,47 - € 107,- =) € 770,- per maand (afgerond). Die behoefte is hoger dan de bijdrage waar [verzoeker] om vraagt. [verzoeker] vraagt het hof om een bijdrage van € 400,- per maand vast te stellen.
Draagkracht van de vader
6.8
De vader stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage van € 400,- per maand te betalen, omdat hij ook onderhoudsplichtig is voor zijn twee andere kinderen. [verzoeker] vindt dat de vader te weinig financiële stukken heeft ingediend, zodat het hof ervan moet uitgaan dat de vader de gevraagde bijdrage kan betalen.
6.9
Het hof is met [verzoeker] van oordeel dat de vader te weinig financiële stukken heeft ingediend. Als de vader van mening is dat hij onvoldoende draagkracht heeft, dan moet hij dat laten zien. De vader heeft samen met [naam1] een onderneming. Hij heeft jaarrekeningen ingediend over 2017 en 2018 en een concept jaarrekening met een rapport Inkomstenbelasting over 2019. De financiële stukken over 2020 en 2021 ontbreken. Op de zitting bij het hof heeft de vader gezegd dat hij geen financiële stukken over 2020 en 2021 kan laten zien, omdat zijn boekhouder daar nog mee bezig is. De vader heeft echter ook geen voorlopige cijfers over deze jaren ingediend. Het hof kan hierdoor niet vaststellen wat het (huidige) inkomen van de vader is. Daarnaast vindt het hof dat de vader te weinig informatie heeft gegeven over zijn bijdrage in de kosten van zijn andere twee kinderen. De vader heeft weliswaar op de zitting bij het hof een berekening laten zien van die kosten in 2022, maar de onderliggende financiële gegevens ontbreken. Omdat de vader te weinig informatie heeft gegeven over zijn financiële situatie, is het hof van oordeel dat hij onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij voldoende draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage van € 400,- per maand te betalen. Gelet op wat de vader op de zitting bij het hof heeft gezegd over de omzetgroei van zijn onderneming in 2020 en 2021 gaat het hof er overigens van uit dat de draagkracht van de vader de afgelopen jaren eerder is toegenomen dan is afgenomen.
Bijdrage van de vader
6.1
Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] met ingang van 3 januari 2022 een behoefte heeft van € 770,- per maand. Omdat [verzoeker] vraagt om een bijdrage van € 400,- per maand en het hof van oordeel is dat de vader onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij voldoende draagkracht heeft om die bijdrage te betalen, zal het hof bepalen dat de vader met ingang van 3 januari 2021 € 400,- per maand aan [verzoeker] moet betalen.
Draagkrachtvergelijking
6.11
Als beide ouders voldoende draagkracht hebben om te voorzien in de behoefte van hun kind kan een draagkrachtvergelijking worden gemaakt. Dan wordt berekend hoeveel de ouders op basis van hun draagkracht allebei zouden moeten bijdragen in de behoefte van hun kind (
het aandeel). Omdat de vader onvoldoende informatie heeft gegeven over zijn inkomsten kan niet exact bepaald worden hoeveel de ouders op basis van hun draagkracht allebei zouden moeten bijdragen in de behoefte van [verzoeker] . Omdat [verzoeker] na 3 januari 2021 nog bij de moeder woont en zij een inkomen heeft zoals blijkt uit haar jaaropgave over 2021 die namens [verzoeker] is ingediend, komt het hof tot de conclusie dat het eigen aandeel van de moeder niet zodanig hoog kan zijn dat het aandeel van de vader daardoor minder zou bedragen dan € 400,- per maand. Omdat de behoefte van [verzoeker] veel hoger is dan wat hij als bijdrage vraagt en de moeder daarin ook (deels) zal moeten voorzien, is het hof van oordeel dat de bijdrage van de vader, van € 400,- per maand, passend en redelijk is.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.12
Het hof zal de beslissing over de bijdrage van de vader uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zodat die meteen geldt, ook als de vader in cassatie gaat.
Proceskosten
6.13
Omdat [verzoeker] en de vader familie van elkaar zijn, zal het hof bepalen dat [verzoeker] en de vader allebei hun eigen proceskosten dragen.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 juli 2021;
bepaalt dat de vader aan [verzoeker] met ingang van 3 januari 2021 als bijdrage in de kosten van diens levensonderhoud en studie € 400,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.

Voetnoten

1.Zie Staatscourant 2020, 66667.
2.Productie 10.