In deze zaak gaat het om een huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] voor een bedrijfspand, waarbij [appellant] in eerste aanleg als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres optrad. De huurovereenkomst is op 15 september 2016 tot stand gekomen en betreft een casco verhuur. In de overeenkomst zijn bepalingen opgenomen over het beheer, onderhoud en de mogelijkheid voor [appellant] om verbouwingen uit te voeren. De verhoudingen tussen partijen zijn in de loop der jaren verstoord, wat heeft geleid tot verschillende gerechtelijke procedures. In eerste aanleg heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld om toegang te verlenen aan deskundigen voor inspecties en het opstellen van een onderhoudsplan. [appellant] is in hoger beroep gegaan met zes grieven, waarbij hij onder andere de noodzaak van de bouwkundige inspectie en de benoeming van de beheerder aanvecht. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] het recht heeft om inspecties uit te laten voeren en dat [appellant] de beheerder moet accepteren. De dwangsommen voor het niet naleven van de veroordelingen worden vastgesteld op € 250 per dag met een maximum van € 2.500. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, behoudens enkele aanpassingen met betrekking tot de dwangsommen.