Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
Zoals u bekend is, is cliënte reeds vanaf medio 2016 doende met de verkoop van de tranches 1 t/m 5 van de bouwterreinen op Harderwold(…). In eerste instantie leek het erop dat partijen tot een deal zouden komen, waarbij de overnemende partij ( [naam1] c.s.) door zowel u als FGH gefinancierd zouden worden (sprake zou zijn van schuldvernieuwing) (…). Discussie is op enig moment tussen partijen ontstaan vanwege opgelopen rentevorderingen en de wijze waarop de hiervoor ontvangen € 700.000,= bij ieder van partijen (FGH en [Cammingha]) is afgeboekt. Medio juni 2017, zo begreep ik, heeft er nogmaals overleg plaatsgevonden (…), doch (…) [Cammingha] was niet bereid concessies te doen aangaande de verschuldigde rente.
Hiermee is de verkoop zoals cliënte die eerst voor ogen had niet meer mogelijk. Een en ander heeft er thans toe geleid dat een laatste oplossing is gevonden teneinde een faillissement van cliënte te voorkomen. Het komt erop neer
dat cliënte thans tranches 1 t/m 4 wenst te verkopen aan [naam1] c.s. De FGH Bank is bereid gebleken deze tranches te financieren middels een beredderingsfinanciering voor € 5.000.000,=(…). [naam1] c.s. neemt de tranches 1 t/m 4 dan over tegen een financiering van € 5.000.000,=, waardoor het project Harderwold verder ontwikkeld kan worden. Cliënte zou hiermee gered zijn. Nu [Cammingha] een tweede hypotheekrecht heeft verkregen op de kavels behorende bij de tranches 1 t/m 4, is
uw medewerking aan royement van het hypotheekrecht evenwel nog steeds noodzakelijk. Nu [Cammingha] geen rechtens te respecteren belang heeft zich te verzetten tegen royement verzoek ik u (…) mij schriftelijk te bevestigen dat u uw vrijwillige en onvoorwaardelijke medewerking zult verlenen aan royement van de door u gehouden hypotheekrechten op de kavels behorende bij de tranc[h]es 1 t/m 4. Voor alle duidelijkheid merk ik op
dat uw zekerhedenpositie aangaande tranche 5 van kracht blijft. Het op die percelen gevestigde eerste hypotheekrecht blijft liggen.
Deze kavels blijven immers achter bij cliënte.”
- primair: een verklaring voor recht dat punt 7 van de vaststellingsovereenkomst ook geldt in dit geval van parate executie;
- subsidiair: dat de vaststellingsovereenkomst in die zin moet worden aangevuld;
- meer subsidiair: schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad en/of schending van de zorgplicht;
- nog meer subsidiair: een verklaring voor recht dat de parate executie aan een faillissementssituatie is gelijk te stellen, waarbij zij, vanwege het ontbreken van een redelijk overleg daartoe, verdeling van de opbrengst wenst.
primairzonder aftrek van kosten en
subsidiaironder aftrek van maximaal € 614.363,36 aan kosten;
- in het geval van toewijzing van grief III: veroordeling van Rabobank tot betaling 33,33% van € 5 miljoen en (subsidiair) rekening houdend met een aftrek van € 614.363,36 aan kosten en een fee van 15% voor Azur, als ook met een aftrek van 33,33% van € 1.535.000 en een aftrek van 10% fee voor Azur;
- en – voor zover niet het bedrag van € 5 miljoen, maar het bedrag van € 4,2 miljoen als basis wordt genomen Rabobank tevens te veroordelen tot betaling van € 800.000, althans een door het hof te bepalen bedrag;
- de meeste kosten zijn variabel gemaakt, onder andere de kosten van infrastructuur;
- de laatste fase, Fase 5 is afgenomen van Cammingha. Betaling werd afhankelijk gemaakt van het tempo van verkopen, rente wordt opgerold. Rente bedraagt 100 basispunten boven het hoogste FGH tarief.
- met Cammingha en FHG is overeengekomen dat de netto-opbrengst van de verkopen van de kavels in de fasen die al bij AIN in bezit waren voor 1/3 naar Cammingha gaan, voor 2/3 naar FGH;
- Voor de laatste fase (fase 5) is de verdeling andersom (1/3 FGH; 2/3 Cammingha).”
dusmet de verdelingsafspraak hebben beoogd een wijziging aan te brengen in de posities van FGH en Cammingha als hypotheekhouder in geval van parate executie buiten faillissement of surséance. Dat geldt temeer nu het recht van parate executie en verdeling buiten faillissement en surséance wettelijk geregeld is en - zoals hiervoor uiteengezet - de verdelingsafspraak geen betrekking had op (gedwongen) verkoop door Azur van de door haar eertijds van Cammingha gekochte bouwpercelen. Op grond van deze in onderling verband te beschouwen omstandigheden, is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 7 meebrengt dat partijen hebben bedoeld om de verdeelsleutel te laten gelden in de situatie dat Azur als projectontwikkelaar door verkoop van kavels (met recreatiewoningen) aan derden inkomsten genereerde en niet (mede) in de situatie van parate executie door de hypotheekhouders. Ook een leemte acht het hof niet aanwezig: partijen hebben immers wel voor ogen gehad en juist voorzien in hun positie als eerste en tweede hypotheeknemer met betrekking tot hun van elkaar te onderscheiden vorderingen tegenover Azur en de daarvoor gevestigde zekerheden op verschillende onroerende zaken (tranche I-V en tranche V). Dat Cammingha dit juridisch niet goed heeft geduid, komt voor haar eigen rekening en risico. De grieven I en II falen.
- Vast staat dat Cammingha, Azur en FGH in december 2016 bij elkaar hebben gezeten en de financieringsproblemen bij Azur zijn besproken. Daarbij is aan Cammingha meegedeeld dat Azur niet meer aan haar verplichtingen jegens FGH kon voldoen.
- In het voorjaar van 2017 is door Azur met medeweten van Cammingha en FGH gezocht naar een oplossing in de vorm van een nieuwe investeerder. Zoals beschreven door de advocaat van Azur in zijn brief van 17 augustus 2017 hebben partijen met SV Harderwold tot in juni 2017 de mogelijkheid onderzocht van een overname (aangeduid als “schuldvernieuwing”) van SV Harderwold van alle tranches (I t/m V). Uit het financieringsvoorstel van FGH blijkt dat zij en SV Harderwold er in dit stadium van uit zijn gegaan dat de vaststellingsovereenkomst gestand zou worden gedaan. Dat geldt ook voor Azur en Cammingha, zo volgt uit de bewoordingen in de brief van de advocaat van Azur van 17 augustus 2017 en vindt steun in de brief van de advocaat van Cammingha van 4 september 2017 (productie 65 bij memorie van grieven) aan de advocaat van Azur, waarin hij bevestigt dat partijen in dit stadium uitgingen van schuldoverneming of -vernieuwing.
- Uit het in het PolarReal-rapport beschreven “plan van aanpak” blijkt dat Cammingha in dit stadium door Azur en SV Harderwold is gevraagd of zij bereid zou zijn “de index én de opgelopen rente kwijt te schelden van tezamen ongeveer € 600.000,- (€ 388.211,- aan opgelopen rente en € 224.539 aan indexeringen)”. Cammingha heeft laten weten dat zij daartoe bereid was, mits FGH dat ook zou doen.
- De onderhandelingen liepen spaak in juli 2017. Uit de correspondentie tussen Cammingha en SV Harderwold (zie productie 27 en 29 bij inleidende dagvaarding) en tussen Cammingha en de advocaat van Azur blijkt dat dit werd veroorzaakt door de omstandigheid dat FGH en Cammingha niet (in voldoende mate) bereid waren om in te teren op de door hen van Azur bedongen rente, maar ook door de omstandigheid dat SV Harderwold niet meer wilde aanbieden dan € 6,9 miljoen;
- Met zijn brief van 17 augustus 2017 introduceert de advocaat van Azur bij Cammingha een tweede oplossing: de verkoop van tranche I-IV van Azur aan SV Harderwold met medewerking van FGH voor € 5 miljoen. Deze oplossing vereiste echter de medewerking van Cammingha tot doorhaling van het tweede hypotheekrecht dat ten behoeve van haar op de tranches I-IV werd gevestigd.
- Cammingha heeft bij brief van 4 september 2017 aan FGH meegedeeld dat zij daartoe alleen bereid was wanneer zij conform artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst 1/3 deel van de opbrengst zou ontvangen (productie 66 bij memorie van grieven).
- Op 13 november 2017 heeft FGH vervolgens een exploot uitgebracht aan Cammingha tot aanzegging van openbare verkoop. Op 3 januari 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland conform het bepaalde in artikel 3:268 BW het verzoek van FGH behandeld tot onderhandse verkoop. Cammingha is in deze procedure verschenen en heeft geen bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het bod van € 4,2 miljoen, maar wel aanspraak gemaakt op 1/3 deel daarvan. Het verzoek van FGH is toegewezen bij beschikking van 17 januari 2018.