ECLI:NL:GHARL:2022:5150

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
21-004438-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een honkbalknuppel en mes tijdens burenruzie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling van de aangever, waarbij hij op 29 augustus 2019 met een honkbalknuppel en een mes ernstige verwondingen heeft toegebracht. Het hof heeft de veroordeling van de rechtbank vernietigd en een gevangenisstraf van dertig dagen opgelegd, waarvan achtentwintig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte had eerder hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het beroep van de verdachte op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat niet is aangetoond dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank had eerder de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de mate van eigen schuld niet eenvoudig te bepalen is. Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen, waaronder twee messen en een honkbalknuppel, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004438-21
Uitspraak d.d.: 1 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2021 met parketnummer 18-139314-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboorteplaats 2] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de advocaat-generaal veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 7.244,27 te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.J.H. Titahena, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 6.285,52, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft voorts twee messen en een honkbalknuppel onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 29 augustus 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij] (meermaals) met een honkbalknuppel, althans een hard (rond) voorwerp, op de armen, althans het lichaam, heeft geslagen en/of (meermaals) met één of meerdere messen in de armen, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 29 augustus 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer (diepe) steek-/snijwonden in de linkerarm, met letsel aan spieren en/of pezen en/of zenuwen in de arm, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] (meermaals) met een honkbalknuppel, althans een hard (rond) voorwerp, op de armen, althans het lichaam, te slaan en/of door (meermaals) met één of meerdere messen in de armen, althans het lichaam, te steken en/of te snijden en/of te slaan;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 augustus 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij] (meermaals) met een honkbalknuppel, althans een hard (rond) voorwerp, op de armen, althans het lichaam, heeft geslagen en/of (meermaals) met één of meerdere messen in de armen, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen, terwijl die uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft, evenals de advocaat-generaal en de rechtbank, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feiten en omstandigheden
Het hof gaat, gelet op de stukken uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 29 augustus 2019 vond er een aanvaring plaats tussen verdachte en de dochter van aangever [benadeelde partij] . Toen de dochter van aangever dit aan hem vertelde, is aangever direct naar het huis van verdachte gelopen om verhaal te halen, waarbij aangever het tuinhekje op zo'n manier heeft geopend dat verdachte gealarmeerd werd door het geluid.
Over het precieze verloop van hetgeen hierna is gebeurd, lopen de verklaringen van aangever en verdachte op punten (sterk) uiteen. Gelet op de overeenkomende onderdelen van de verklaringen van verdachte en aangever en de overige bewijsmiddelen hieromtrent, stelt het hof het volgende vast.
Aangever is, nadat hij het tuinhekje had geopend, het erf van verdachte op gelopen. Aangever had toen hij van huis ging niets ter beveiliging bij zich. Aangever heeft verklaard dat verdachte direct met een honkbalknuppel aan kwam lopen toen aangever het erf opliep. Het hof acht de verklaring van aangever voor zover inhoudende dat verdachte als eerste een honkbalknuppel vast had betrouwbaar. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat aangever niets bij zich had toen hij van huis liep en dat de honkbalknuppel verdachte toebehoorde en -als je bij hem de bijkeuken in kwam- rechts in zijn bijkeuken lag.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde toen aangever aan kwam lopen, dat hij het huis binnen wilde gaan en dat hij vervolgens door aangever is aangevallen en klappen op zijn rug en hoofd heeft gekregen. Dat verdachte door aangever van achteren is aangevallen, vindt echter geen steun in de letselverklaring. Die houdt in dat er op het achterhoofd van verdachte geen afwijkingen zichtbaar waren. Het hof gaat er derhalve niet vanuit dat verdachte van achteren is aangevallen.
Uit zowel de verklaring van aangever als de verklaring van verdachte volgt dat zij hebben gevochten om de knuppel te pakken te krijgen. Ook verklaren beiden dat uiteindelijk aangever de knuppel te pakken heeft gekregen, dat verdachte vervolgens een broodmes heeft gepakt uit zijn keuken en dat verdachte nabij de achterdeur slaande bewegingen heeft gemaakt met het broodmes richting aangever.
Aangever heeft hierbij ernstig letsel opgelopen aan zijn linker onderarm. Volgens een door de politie opgesteld proces-verbaal is er geen bloed aangetroffen in de woning van verdachte, terwijl aangever wel flinke verwondingen heeft opgelopen en die wonden volgens aangever hevig bloedden. Het hof gaat op grond daarvan er vanuit dat verdachte aangever buiten zijn woning heeft geraakt met het door hem gepakte mes.
Het hof stelt vast dat uit de letselverklaring blijkt dat aan aangever twee snijwonden aan zijn linker onderarm zijn toegebracht. Ten tijde van het opmaken van de letselverklaring was er sprake van functieverlies van de linkerhand; aangever kon de arm niet strekken vanwege doorsnijding van pezen. En er was verlies van gevoel vanwege beschadiging van de zenuwen. De genezingsduur werd geschat op zes maanden. Er is een kans dat er functionele beperkingen blijven in het gebruik van arm en hand. Aangever zal een reconstructieve operatie moeten ondergaan. Uit de stukken (d.d. 30 augustus 2021) die gevoegd zijn bij de vordering benadeelde partij volgt dat er gevoelsstoornis als gevolg van zenuwletsel tussen de wijsvinger en de duim resteert, dat de fijne motoriek is verstoord en dat er een objectiveerbare buigbeperking van de pols is. Het hof leidt daaruit af dat het toegebrachte letsel twee jaar na dato nog niet volledig was hersteld.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het aan aangever toegebrachte letsel, gelet op het noodzakelijk medisch ingrijpen en de langdurige (wellicht blijvende) beperkingen van de functies van de linkerarm en/of -hand, moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Het hof is van oordeel dat de kans dat door het met een broodmes met een hakkende beweging slaan op een arm, zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk moet worden aangemerkt. Het hof is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en weten de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de verklaringen van aangever en van verdachte, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 augustus 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten diepe snijwonden in de linkerarm met letsel aan pezen en zenuwen in de arm, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] meermalen met één mes in de arm te snijden en/of te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:

zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Noodweer(exces)

Verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat sprake is geweest van meerdere ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanrandingen. Aangever trapte het tuinhek van verdachte open, bedreigde hem met de dood, en heeft hem fysiek aangevallen. Het lukte verdachte niet om aangever weg te jagen. Toen aangever de knuppel had, kwam hij achter verdachte aan. Op dat moment heeft verdachte een mes gepakt en aangever naar buiten gejaagd. Daarna wilde verdachte de deur dicht doen, maar aangever viel hem nog een keer aan, waarna verdachte hem één keer met het mes heeft geslagen.
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden ingevolge art. 41, eerste lid, Sr in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Het hof gaat uit van de hierboven opgenomen feiten en omstandigheden. Daarin heeft het hof de volgende gedragingen van de aangever vastgesteld: het naar het huis van verdachte toegaan (om verhaal te halen), het vechten om de knuppel en enige tijd daarna op het (achter)erf van verdachte blijven staan met de knuppel. Het hof heeft voorts vastgesteld dat verdachte naar binnen is gegaan om het broodmes te pakken. Verdachte heeft verklaard dat hij in de keuken een slaande beweging heeft gemaakt met het mes richting aangever en dat aangever toen naar buiten is gegaan. Verdachte weet niet of hij aangever binnen heeft geraakt. Het hof heeft hiervoor reeds vastgesteld dat de snijverwondingen niet binnen zijn aangebracht.
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat aangever zijn woning had verlaten, vervolgens ook naar buiten ging om zijn deur van de haak te halen en zijn sleutels er uit te halen en dat hij buiten aangever heeft geslagen met het mes, waarna aangever de knuppel liet vallen. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat aangever hem voorafgaand aan dat moment sloeg met de knuppel. Verdachte verklaart daar wisselend over. Zo verklaart hij enerzijds dat aangever hem aanviel en dat hij zag dat aangever hem sloeg en anderzijds dat aangever missloeg. Uit de verklaring van aangever kan dit evenmin worden afgeleid. Verdachte heeft verklaard dat de (achter)deur dichtsloeg, naar het hof begrijpt toen verdachte zich buiten zijn woning bevond. Naar het oordeel van het hof kan daaruit niet worden afgeleid dat verdachte niet meer naar binnen kon, nu niet is gebleken dat het openen van de deur niet meer mogelijk was. Al met al komt het hof tot de conclusie dat er weliswaar sprake is geweest van een dreigende wederrechtelijke aanranding, aangever had immers nog de knuppel, maar is er naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat het slaan met het broodmes op dat moment noodzakelijk was, nu niet aannemelijk is geworden dat aangever verdachte toen met deze knuppel heeft willen slaan of heeft geslagen. Daar komt nog bij dat verdachte zich op meerdere momenten had kunnen en moeten onttrekken. Verdachte heeft er niet voor gekozen de tussendeur of de achterdeur te sluiten en achter deze deur te blijven toen er enige afstand was ontstaan tussen aangever en verdachte.
Ten eerste had verdachte op het moment dat aangever naar buiten liep en dus het huis van verdachte verliet, in het huis kunnen blijven en de (tussen)deur kunnen sluiten. Ook had verdachte, toen hij buiten stond en aangever de knuppel vast had, weer de deur kunnen openen en terug naar binnen kunnen gaan. Aldus is niet voldaan aan het zogenoemde subsidiariteitsvereiste.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het noodweerverweer wordt dan ook verworpen. Het hof komt niet toe aan bespreking van het subsidiaire beroep op noodweerexces, nu naar het oordeel van het hof niet is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste.
Verdachte is aldus strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 29 augustus 2019 schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangever door hem twee keer met een mes op zijn onderarm te slaan. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen, waarvan hij veel pijn en hinder ondervond. Blijkens het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, ondervindt aangever ook nu nog hinder van zijn destijds opgelopen verwondingen.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 april 2022 blijkt dat verdachte eerder in aanraking is geweest met politie en justitie, eveneens voor soortgelijke feiten. Nu dit al langere tijd geleden is, zal het hof daar niet ten nadele van verdachte bij de strafoplegging rekening mee houden.
Het hof overweegt tevens dat voor het bewezenverklaarde reeds sprake was van een burenruzie tussen aangever, zijn familie en verdachte. Zowel verdachte als aangever hebben hier een rol in gehad. Met betrekking tot onderhavige feiten had aangever op bepaalde momenten ook anders kunnen en moeten handelen. Na de eerste confrontatie waarbij aangever de knuppel wist te bemachtigen, had aangever het erf van verdachte moeten verlaten om verdere escalatie te voorkomen. Het hof neemt dit aspect ook mee bij de strafoplegging.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen, waarvan achtentwintig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Deze straf houdt in dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis en is voorts ook ingegeven door het van toepassing zijnde artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast acht het hof oplegging van een taakstraf van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis passend.

Beslag

Het subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijnde twee messen en een honkbalknuppel. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.717,27. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.285,52. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Zowel verdachte als de benadeelde partij hebben een aandeel gehad in het bewezenverklaarde feit. De mate van eigen schuld van de zijde van de benadeelde partij is niet eenvoudig te bepalen, terwijl deze mate van eigen schuld invloed kan hebben op de hoogte van de schade, zoals de benadeelde partij stelt deze te hebben geleden. Een onderzoek naar de vaststelling van dit aandeel zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
28 (achtentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
twee messen en een honkbalknuppel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 1 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.C. Fuhler is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.