ECLI:NL:GHARL:2022:5116

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
200.306.072/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ouderschapsbeoordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De ouders van de minderjarige, die in 2020 met elkaar zijn getrouwd en gezamenlijk het ouderlijk gezag hebben, zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 11 november 2021 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. De ouders hebben in hoger beroep verzocht om deze beslissing te herzien, omdat zij van mening zijn dat zij in staat zijn om voor hun kind te zorgen en dat er geen ouderschapsonderzoek heeft plaatsgevonden.

Het hof heeft de argumenten van de ouders en de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) zorgvuldig afgewogen. De GI heeft aangegeven dat de ouders bij twee instellingen zijn aangemeld voor een ouderschapsbeoordeling, maar bij beide zijn afgewezen. Het hof heeft geconcludeerd dat de zorgen over de ouders nog steeds bestaan en dat de hechting van de minderjarige aan zijn pleegouders van groot belang is. Het hof heeft vastgesteld dat het nu nog laten uitvoeren van een ouderschapsonderzoek een gepasseerd station is, gezien de tijd die de minderjarige al in het pleeggezin verblijft en de eerdere afwijzingen voor een ouderschapsbeoordeling.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de uithuisplaatsing van de minderjarige nog steeds noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding. Het hof heeft benadrukt dat de ouders de kans hebben gehad om te laten zien dat zij in staat zijn om voor hun kind te zorgen, maar dat er onvoldoende vertrouwen is in hun vaardigheden en bereidheid om samen te werken met de hulpverlening. De beschikking is openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.072/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 180389)
beschikking van 14 juni 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster] en [verzoeker](de ouders),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. J.J.C. Engels (in Heerhugowaard).
Belanghebbende zijn:
1. de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
(in Amsterdam),
2) de pleegouders van [de minderjarige] ,
wonende op een voor het hof bekend adres.
In zijn adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
(in Leeuwarden).

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de verlenging van de uithuisplaatsing van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2020.

2.Belangrijke informatie

2.1
De ouders zijn [in] 2020 met elkaar getrouwd. Zij hebben samen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2
[de minderjarige] is nog voor zijn geboorte, op 13 november 2020 onder toezicht gesteld van de GI. Inmiddels is de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 november 2022.
2.3
Na zijn geboorte heeft [de minderjarige] een dag in het ziekenhuis gelegen. Hij is daarna met een machtiging van de kinderrechter in een pleeggezin geplaatst. Daar verblijft hij nog steeds.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 11 november 2021 op verzoek van de GI een beslissing genomen.
De kinderrechter heeft beslist dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wordt verlengd tot 13 november 2022. Ook heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd waardoor de GI [de minderjarige] tot 13 november 2022 in een voorziening voor pleegzorg (het pleeggezin) kan laten wonen.

4.Het hoger beroep

4.1
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter, voor zover het de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft. Zij zijn tegen dit onderdeel van de beslissing in hoger beroep gegaan. Zij vinden dat het hof het verzoek van de GI alsnog moet afwijzen.
4.2
De GI vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat die beslissing in stand moet blijven.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 28 januari 2022 met bijlage(n);
- een formulier van mr. Engels van 8 februari 2020 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n).
5.2
De zitting bij het hof was op 2 mei 2022.
Aanwezig waren:
- De ouders, met hun advocaat;
- [naam1] en [naam2] voor de GI;
- [naam3] voor de raad.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter.
6.2
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW) en de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). Hij kan daarvoor alleen toestemming geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
Mening ouders
6.3
De ouders vinden (samengevat) dat de kinderrechter ten onrechte tot verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft beslist. Er heeft namelijk geen ouderschapsonderzoek plaatsgevonden. De ouders vinden dat zij zelf in staat zijn om voor [de minderjarige] te zorgen, maar dat zij daarvoor niet de kans hebben gekregen. Zij willen alsnog meewerken aan een ouderschapsonderzoek. Zij hebben rondgebeld en zouden daarvoor terecht kunnen bij een instelling in Zwolle. Verder is de vader nu bereid openheid van zaken te geven over zijn verleden. Hij verdient een tweede kans.
Mening GI
6.4
De GI voert aan dat de ouders bij twee instellingen zijn aangemeld voor een ouderschapsbeoordeling maar bij beide instellingen zijn afgewezen. Hierdoor is het vertrouwen van de GI in de slaagkans van een ouderschapsbeoordelingstraject verminderd. Dat is anders dan bij de behandeling van het vorige hoger beroep, want toen was het aanvullende raadsonderzoek nog niet gestart en waren de conclusies daarvan nog niet bekend. Als ouders rondbellen voor een plek in een instelling weet de betreffende instelling alleen of er plek is of niet, maar kent de instelling niet de geschiedenis van ouders. Verder is [de minderjarige] door tijdsverloop lid van het pleeggezin geworden. Hij is daar gehecht. Het is voor hem schadelijk als hij uit het pleeggezin wordt weggehaald in het kader van een ouderschapsbeoordeling. De GI heeft daar ook geen vertrouwen meer in, gezien de eerdere afwijzingen van Kien en GGZ Drenthe.
Mening Raad
6.5
De raad heeft bij de mondelinge behandeling verklaard in te schatten dat een ouderschapsonderzoek weinig kans van slagen heeft, gezien de berichten van Kien en GGZ Drenthe. Daarom vindt de raad dat er geen reden is nog weer een andere instelling te benaderen voor het doen van een ouderschapsonderzoek, ook omdat [de minderjarige] is gehecht in het pleeggezin en een knip in die hechting onder deze omstandigheden niet in het belang van [de minderjarige] is.
6.4
Het hof vindt, anders dan de ouders, dat het nu nog laten uitvoeren van een ouderschapsonderzoek een gepasseerd station is. Het hof verwijst naar zijn eerdere uitspraak van 1 april 2021 met betrekking tot het hoger beroep van de ouders tegen de uithuisplaatsing van [de minderjarige] waarin het hof heeft overwogen:
“2.2 [de minderjarige] is een aantal maanden oud en hij is voor zijn verzorging en opvoeding helemaal afhankelijk van de zorg van zijn ouders. Het hof moet er daarom op kunnen vertrouwen dat er goed (genoeg) voor hem wordt gezorgd. [de minderjarige] heeft daarvoor niet alleen ouders nodig die van hem houden, maar ook ouders nodig die voldoende vaardigheden hebben om voor hem te zorgen. Zo is het heel belangrijk dat [de minderjarige] veilig is en opgroeit in een stimulerende liefdevolle omgeving met rust, regelmaat en structuur. Ook is het belangrijk dat de ouders in staat zijn om invoelend en voorspelbaar op [de minderjarige] te reageren. Het verleden van de ouders geeft geen vertrouwen dat zij genoeg van die vaardigheden hebben of die vaardigheden nog kunnen leren.
2.3
De moeder heeft al oudere kinderen (met een andere vader) die allemaal uit huis zijn geplaatst omdat de moeder niet goed genoeg voor hen kon zorgen. Zij functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau. Zij is niet leerbaar genoeg gebleken om haar andere kinderen zelf op te voeden en te verzorgen. Een eerdere ouderschapsbeoordeling is om die reden ook niet opgestart. De omgang vindt plaats onder begeleiding en vindt ook met ieder kind apart plaats om het voor de moeder gemakkelijker te maken. De belafspraken die er ook zijn, komt zij niet altijd na. Zij heeft verder een belast verleden met onder meer meerdere relaties waar huiselijk geweld aan de orde was. Zij wordt omschreven als een lieve maar beïnvloedbare en kwetsbare vrouw die ondersteuning nodig heeft op vele/alle levensgebieden.
2.4
De vader heeft volgens de basisregistratie twee oudere kinderen, maar hij zegt zelf dat hij maar één kind heeft. De vader heeft geen omgang met de kinderen. Dat is wel geprobeerd, maar niet gelukt, omdat de vader afspraken niet goed nakwam. De raad heeft in een eerder onderzoek opgemerkt dat het hen opviel dat de vader een beperkt pedagogisch inzicht en een beperkt pedagogisch besef heeft. Bij de raad is toen ook de indruk ontstaan dat de vader op een beneden gemiddeld cognitief niveau functioneert. Later in 2016 is na onderzoek vastgesteld dat de vader functioneert op een zwakbegaafd niveau. De vader ontkent dat maar uit de manier waarop de vader zich bij het hof heeft gepresenteerd, is bij het hof ook de indruk ontstaan dat de vader op een zwakbegaafd/lager dan gemiddeld niveau functioneert. Daarnaast heeft het hof aan de vader uitgelegd dat ook wat eerder (in het verleden) is gebeurd belangrijk is voor de beslissing van het hof. Naast natuurlijk de informatie over hoe het nu met de vader gaat. Het belang daarvan lijkt de vader toch niet goed te hebben begrepen want hij heeft niet goed meegewerkt aan het onderzoek van de raad. Het hof vindt dat niet verstandig van de vader. Hij laat daarmee geen open en meewerkende houding zien. Dat rekent het hof de vader zwaar aan. Het hof kan en wil namelijk niet voorbijgaan aan het verleden van de vader. Uit dat verleden blijkt namelijk dat de vader veroordeeld is voor geweldsdelicten waaronder ook huiselijk geweld en 3x een mishandeling van een kind dat aan zijn zorg/opvoeding was toevertrouwd. Ook een wijkagent heeft meegemaakt dat de vader bedreigende taal uit en zich agressief gedraagt in bijzijn van zijn oudere kinderen. Een andere GI heeft de vader ervaren als een man met een rigide, wantrouwende manier van denken en heeft ervaren dat de vader een dreigende houding laat zien. Het hof vindt dat geweldsverleden van de vader zorgelijk en vindt dat ook risicovol voor [de minderjarige] . Vast staat immers ook dat de vader de hulpverlening die is ingezet voor zijn problemen op dat gebied (bij [naam4] ) niet heeft afgerond. De vader zegt tegen het hof dat hij is veranderd. De vader vraagt het hof dus eigenlijk om hem op zijn woord te geloven. Het hof weet dat de vader nog in zijn proeftijd loopt en voor zover bekend zijn er geen nieuwe (ernstige) strafbare feiten door de vader gepleegd. Dat duidt er (voorzichtig gezegd) op dat de vader zijn leven inderdaad heeft verbeterd maar dat neemt niet in één keer alle zorgen van het hof over de vader weg. Een grote zorg is ook dat de vader tot op heden geen constructieve manier van samenwerking en begeleiding laat zien.
2.5
De raad vindt dat een ouderschapsbeoordeling minimaal noodzakelijk is om het veilig opgroeien van [de minderjarige] te kunnen waarborgen en is tegelijk weinig hoopvol ten aanzien van het succesvol aangaan en afronden van een dergelijk traject.Het hof heeft op basis van de huidige feiten en omstandigheden er geen vertrouwen in dat de ouders (op termijn) in staat zullen zijn voor [de minderjarige] te zorgen. Tot op heden is er een patroon zichtbaar van huiselijk geweld, een gebrek aan leerbaarheid en zelfinzicht, gecombineerd met een patroon waarbij hulpverlening wordt afgebroken of onvoldoende wordt geaccepteerd en geen openheid van zaken wordt gegeven en waarbij er geen zicht bestaat op een steunend netwerk. Het hof begrijpt daarom ook dat Kien bij deze omstandigheden niet over is gegaan tot plaatsing van de ouders ten behoeve van een ouderschapsbeoordeling. Het hof hoopt voor de ouders dat [naam5] in [plaats1] mogelijk een andere afweging maakt. Als hun die kans nog wordt geboden, zullen de ouders heel hard aan het werk moeten gaan en dat vraagt in elk geval een meewerkende en open houding naar de hulpverlening zonder agressiviteit.”
6.5
Uit de afsluitbrief van GGZ Drenthe van 29 maart 2021 blijkt dat daar ten behoeve van een behandeltraject binnen het Centrum voor Behandeling en Beoordeling Ouderschap ( [naam6] ) een intake heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021, waarbij de vader, ondanks het aandringen van het hof op openheid, het strafrechtelijke dossier dat betrekking heeft op partner- en kindermishandeling nog steeds niet wilde delen met de GGZ. Om die reden én omdat er bij GGZ Drenthe vanuit een eerder behandeltraject in 2019 al grote zorgen waren over het functioneren van de moeder heeft GGZ Drenthe daarop besloten, zoals Kien dat eerder had gedaan, om geen ouderschapsbehandeling te starten.
6.6
Naar het oordeel van het hof heeft de GI er alles aan gedaan om ouderschapsbeoordeling in te zetten en hebben de ouders wel degelijk de kans gehad om te laten zien of zij [de minderjarige] kunnen bieden wat hij nodig heeft. De GI heeft de ouders bij twee instanties aangemeld voor een ouderschapsbeoordeling. Kien heeft op basis van de stukken geconcludeerd dat de moeder niet leerbaar genoeg is gebleken om haar andere kinderen zelf op te kunnen voeden, zodat de vader moeders beperkingen zal moeten kunnen compenseren. Kien heeft gelezen dat de vader geen omgang heeft met zijn andere kinderen wegens beperkte pedagogische vaardigheden en het niet nakomen van afspraken en de kans klein geschat dat de vader moeders tekortkomingen volledig kan compenseren. Daarom betwijfelt Kien of de ouders in staat zijn tot goed genoeg ouderschap en is niet overgegaan tot plaatsing van de ouders. Dat het de tweede keer ook niet tot een ouderschapsbeoordeling is gekomen, komt niet door de GI, maar onder meer doordat de vader weigerde openheid van zaken te geven over zijn strafrechtelijke veroordeling. Dit had de vader, gezien zijn verleden, wel moeten doen. Dat de vader nu tot inkeer is gekomen en zegt alsnog openheid van zaken te willen bieden, of dat er in Zwolle ruimte zou zijn voor ouderschapsbeoordeling zoals de ouders stellen, maakt niet dat dáárom nu een derde aanmelding voor een ouderschapsbeoordeling dient plaats te vinden. [de minderjarige] verblijft al anderhalf jaar in het pleeggezin en is daar gehecht. Daarbij komt dat de vader op de zitting bij het hof zijn ex-partner de schuld geeft voor zijn (onherroepelijke) strafrechtelijke veroordeling voor kinder- en partnermishandeling en voor het feit dat hem de omgang met zijn dochter is ontzegd. Hieruit leidt het hof af dat de vader niet lijkt te beschikken over inzicht in zijn eigen aandeel in deze gebeurtenissen, wat wel een vereiste is voor het succesvol doorlopen van een ouderschapsbeoordelingstraject en wat de door het hof in de beschikking van 1 april 2021 genoemde zorgen over het functioneren van de vader versterkt.
Het hof vindt daarom, net als de raad, dat gezien de tijd die [de minderjarige] inmiddels al in het pleeggezin verblijft, de hechting van [de minderjarige] in het pleeggezin niet moet worden doorbroken en dat het alsnog doorlopen van een ouderschapsbeoordeling een gepasseerd station is.
Omdat de zorgen over de thuissituatie van de ouders nog steeds bestaan, vindt het hof de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk voor zijn verzorging en opvoeding.
Het hof vindt dan ook dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden en zal die beslissing daarom bekrachtigen.
Tot slot
6.7
Het hof benadrukt dat het goed is dat de vader inmiddels bereid is om over zijn strafrechtelijke dossier meer openheid van zaken te geven, omdat het voor [de minderjarige] in verband met de verdere invulling van de omgang tussen hem en de ouders goed is dat daarover duidelijkheid komt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter (in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden) van 11 november 2021, waarover de ouders een beslissing hebben gevraagd;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, J.G. Knot en M. Weissink, in samenwerking met mr. J.M.G. van Wijk, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.