In deze zaak heeft belanghebbende verzet aangetekend tegen de uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 1 februari 2022 het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk had verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende stelde dat hij redelijkerwijs niet in verzuim was geweest, omdat hij sinds oktober 2021 probeerde een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak van de rechtbank in te dienen, maar dit steeds op de verkeerde plek terechtkwam of onleesbaar was. Hij gaf aan dat de communicatie van de griffier verwarrend was en dat hij kampt met ADHD, wat zijn situatie bemoeilijkte.
Tijdens de zitting op 24 mei 2022 heeft het Hof de argumenten van belanghebbende gehoord. Het Hof oordeelde dat, hoewel van een appellant verwacht mag worden dat hij het griffierecht tijdig betaalt, er in dit geval sprake was van bijzondere omstandigheden. De persoonlijke situatie van belanghebbende en de problemen die hij ondervond bij het indienen van documenten, samen met de inconsistentie in de communicatie van de griffier, leidden het Hof tot de conclusie dat belanghebbende niet kon worden verweten dat hij niet op de hoogte was van de betalingstermijnen.
Het Hof verklaarde het verzet gegrond en oordeelde dat de eerdere uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer ten onrechte was gedaan. Belanghebbende kreeg de gelegenheid om het griffierecht alsnog te betalen, en het onderzoek in de zaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.