ECLI:NL:GHARL:2022:5073

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
21-001780-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor seksueel misbruik van een 12/13-jarig meisje. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden is opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De bijzondere voorwaarden zijn verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en het voortzetten van een reeds ingezette behandeling. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 15.220,36, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer, dat zich in een kwetsbare positie bevond. De rechtbank had eerder al een gevangenisstraf opgelegd, maar het hof heeft de straf in overeenstemming met de ernst van de feiten bevestigd. De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hem meermaals tot de seksuele handelingen heeft bewogen, maar het hof heeft geen bewijs gevonden voor deze claim. De vordering van een tweede benadeelde partij is afgewezen omdat deze zich niet tijdig had gevoegd in de procedure. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001780-21
Uitspraak d.d.: 16 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 april 2021 met parketnummer 18-190879-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat de onder 3 opgelegde bijzondere voorwaarden aldus wordt geformuleerd dat de reeds door verdachte ingezette behandeling wordt voortgezet. Ook heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (thans [benadeelde partij 1] ) kan worden toegewezen tot een bedrag van € 15.220,36 en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd. De advocaat-generaal heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] moet worden afgewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M. Bakx, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, het zich houden aan aanwijzingen van de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegewezen tot een bedrag van
€ 10.220,36 en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Verdachte is ten slotte veroordeeld in de proceskosten à € 569,25
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2019 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , met [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] , te weten : - het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of in de mond van die [benadeelde partij 1] en/of - het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of tong in de vagina van die [benadeelde partij 1] en/of - het brengen van zijn, verdachtes, tong in de mond van die [benadeelde partij 1] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2019 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , met [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten; - het betasten van de billen en/of de borsten van die [benadeelde partij 1] en/of - het zichzelf laten aftrekken door die [benadeelde partij 1] en/of - het likken aan de vagina van die [benadeelde partij 1] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt kortgezegd verweten dat hij [benadeelde partij 1] seksueel heeft misbruikt. Het dossier bevat hierover onder meer verklaringen van [benadeelde partij 1] en van [benadeelde partij 2] . Verdachte heeft – ook ter terechtzitting in hoger beroep – bekend dat hij de in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen met [benadeelde partij 1] heeft verricht. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht het hof de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het hof constateert dat de verklaringen van [benadeelde partij 1] en verdachte van elkaar verschillen met betrekking tot het aantal malen dat er seksueel contact tussen hen heeft plaatsgevonden en de periode waarin dat is gebeurd. Het hof ziet op deze punten geen reden om aan de verklaring van [benadeelde partij 1] te twijfelen, nu zij een uitgebreide, consistente verklaring heeft afgelegd, waarin bovendien een logische opbouw en de nodige nuances zijn te ontwaren. Daar staat tegenover dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode erg afwezig was, dat hij altijd stoned was en in de weekenden veel dronk en dat het zou kunnen kloppen wat [benadeelde partij 1] heeft verklaard, maar dat hij heeft verklaard over wat hij nog weet. Voor wat betreft de vaststelling van hetgeen zich feitelijk heeft voorgedaan, zal het hof dan ook uitgaan van de verklaring van [benadeelde partij 1] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2019 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , met [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en in de mond van die [benadeelde partij 1] en
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) en tong in de vagina van die [benadeelde partij 1] en
- het brengen van zijn, verdachtes, tong in de mond van die [benadeelde partij 1] ;
2.
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2019 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , met [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten;
- het betasten van de billen en de borsten van die [benadeelde partij 1] en
- het zichzelf laten aftrekken door die [benadeelde partij 1] en
- het likken aan de vagina van die [benadeelde partij 1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 1 april 2021 het volgende overwogen:
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vijf maanden meerdere malen schuldig
gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer, zijn voormalige
stiefdochter van destijds 12 á 13 jaar oud, onder meer door zijn penis in haar vagina te
brengen, zich door haar te laten pijpen en aftrekken, haar vagina te likken, haar billen en
borsten te betasten en met haar te zoenen. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij het slachtoffer, dat zich in een levensfase bevond waarin zij bijzonder kwetsbaar en
afhankelijk was, op deze seksuele wijze heeft benaderd. Het grove misbruik heeft
plaatsgevonden in de woning waar verdachte samen met het slachtoffer en haar moeder,
verdachtes voormalige partner, woonde. Deze woning was de plek waar het slachtoffer zich
bij uitstek veilig en geborgen moest kunnen voelen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van
zijn positie als stiefvader en het in hem gestelde vertrouwen geschonden. De rechtbank
neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij het slachtoffer in een benarde positie heeft gebracht
ten opzichte van haar moeder, voor wie zij moest verzwijgen wat zich afspeelde tussen haar
en verdachte. Ook het gemak waarmee verdachte keer op keer seksuele handelingen
verrichtte met het slachtoffer, terwijl hij verklaart iedere keer te hebben beseft dat zijn
handelen fout was, rekent de rechtbank verdachte aan. Het slachtoffer zal er bovendien mee
moeten leren leven dat haar eerste seksuele ervaring met haar voormalige stiefvader is
geweest. De ervaring leert dat dergelijke gebeurtenissen voor de slachtoffers langdurige en
ernstige psychische gevolgen kunnen hebben. Blijkens de slachtofferverklaring die het
slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgelezen, heeft het bewezenverklaarde een stempel op
haar leven gedrukt en heeft het zeer nadelige gevolgen gehad.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank tevens het reclasseringsrapport van het Leger des Heils van 22 december 2020 in aanmerking genomen. De reclassering adviseert
oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden een ambulante
behandelverplichting en een meldplicht bij de reclassering. Daarbij wordt opgemerkt dat de verwachting bestaat dat een gevangenisstraf tot detentieschade zal leiden en dat de
noodzakelijk geachte en reeds ingezette ambulante behandeling door het opleggen van een
on voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden doorkruist.
Gezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat, ondanks de mogelijke
detentieschade, niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een
gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Ter voorkoming van recidive zal de rechtbank een
deel van deze gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof kan zich met voornoemde overwegingen verenigen en maakt deze tot de zijne.
Het hof betrekt voorts in zijn beoordeling dat verdachte heeft verklaard dat [benadeelde partij 1] hem meermaals tot de seksuele handelingen heeft bewogen. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt waaruit zou blijken dat [benadeelde partij 1] op enig moment verdachte zou hebben bewogen tot de seksuele handelingen. Uit diverse in het dossier opgenomen Whatsapp-berichten blijkt eerder het tegenovergestelde, namelijk dat verdachte aandrong op (seksueel) contact en dat [benadeelde partij 1] daarin meeging om verdachte, die tevens haar stiefvader was, niet teleur te stellen.”
Bij het bepalen van de straf heeft het hof verder gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 april 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Voorts heeft het hof gelet op
voortgangsverslagen van 1 maart 2021 en 25 april 2022, opgemaakt door [naam] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige, betreffende de vrijwillig door verdachte ondergane behandeling. Daaruit komt onder meer naar voren dat verdachte over een laag begaafd intelligentieniveau beschikt en dat verdachte gemakkelijk beïnvloedbaar kan zijn, dat op meerdere levensgebieden sprake is van grensoverschrijdend gedrag en dat hij niet (goed) nadenkt over gevolgen van zijn handelen op korte en lange termijn.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel een hogere straf rechtvaardigen dan de rechtbank in eerste aanleg heeft opgelegd. In de persoon van verdachte, zoals die in voornoemde stukken is gekenschetst en zoals deze zich ter terechtzitting heeft getoond, ziet het hof aanleiding om de op te leggen straf ten opzichte van dat uitgangspunt te matigen. Alles afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, conform de rechtbank heeft opgelegd, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met dien verstande dat verdachte de reeds ingezette ambulante behandeling dient voort te zetten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.220,36. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.220,36. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, waarbij de vordering is gematigd tot een bedrag van
€ 15.220,36. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is in hoger beroep met betrekking tot de gevorderde immateriële schade nader onderbouwd en niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

heeft zich in hoger beroep als benadeelde partij gesteld met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering betreft immateriële schade en bedraagt € 17.500,-.
Het hof constateert dat de benadeelde partij zich niet overeenkomstig artikel 51g, eerste of derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd. Op grond van artikel 421 lid 1 Sv is de benadeelde partij in dat geval niet bevoegd zich met een vordering in het geding te voegen in hoger beroep. Dat de gestelde schade zich pas na het geding in eerste aanleg heeft geopenbaard, zoals door de raadsvrouw is gesteld, doet daaraan niet af. Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het hof ziet evenmin aanleiding om de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, nu in het licht van het dossier en op grond van de onderbouwing van de vordering niet kan worden vastgesteld dat verdachte jegens de benadeelde partij civielrechtelijk aansprakelijk is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en
Reclassering, [adres] , zo vaak en zolang de reclassering dat
nodig acht. De reclassering neemt contact op met veroordeelde voor de eerste afspraak;
2. dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit
aanwijzingen betreft om de risico's op het gebied van een seksueel delict te beperken,
zoals het verbieden om samen te leven met minderjarige kinderen;
3. dat de veroordeelde zich gedurende maximaal de duur van de proeftijd onder behandeling
zal stellen van de Polikliniek Forensische Psychiatrie, bij GGZ [provincie] of een
soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en
plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. Veroordeelde dient zich te
houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.220,36 (vijftienduizend tweehonderdtwintig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 220,36 (tweehonderdtwintig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
569,25 (vijfhonderdnegenenzestig euro en vijfentwintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.220,36 (vijftienduizend tweehonderdtwintig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 220,36 (tweehonderdtwintig euro en zesendertig cent) materiële schade en
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 111 (honderdelf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 mei 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 16 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.