ECLI:NL:GHARL:2022:4981

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.302.306
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over minderjarigen na uithuisplaatsing en de rol van de GI als voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen. De rechtbank Gelderland had eerder op 25 juni 2021 het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) benoemd tot voogd. De vader en moeder hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De vader verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en om een onderzoek naar zijn opvoedvaardigheden, terwijl de moeder verweer voerde tegen de beëindiging van haar gezag en vroeg om herstel van dit gezag.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], sinds 4 januari 2019 uithuisgeplaatst zijn en dat er grote zorgen waren over hun welzijn. De GI heeft in de afgelopen jaren onderzocht of de kinderen weer bij de ouders konden wonen, maar heeft geconcludeerd dat dit op dat moment niet mogelijk was. De ouders vertoonden instabiliteit in hun leven, wat hen niet in staat stelde om de kinderen op een veilige manier op te voeden.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De kinderen hebben recht op duidelijkheid over hun toekomst en het hof oordeelde dat het in hun belang was dat het gezag van de ouders werd beëindigd, zodat zij bij de pleegouders konden blijven wonen. De verzoeken van zowel de vader als de moeder om het gezag in stand te houden, werden afgewezen. Het hof concludeerde dat er geen nieuw onderzoek nodig was, omdat de aanvaardbare termijn voor een terugplaatsing was verstreken en een nieuw onderzoek alleen maar meer onzekerheid zou veroorzaken voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.306
(zaaknummer rechtbank Gelderland 386529)
beschikking van 16 juni 2022
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder in noemen: de vader,
advocaat: mr. P.C. Smit in Utrecht,
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.M. van Gruijthuijsen-van Gent in Zaltbommel,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Arnhem,
verweerder in het principaal en het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de GI,
[de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 25 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties van de vader, binnengekomen op 22 september 2021;
  • het verweerschrift van de raad en
  • het verweerschrift in hoger beroep, ook inhoudende incidenteel hoger beroep, van de moeder.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 april 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de pleegouders;
  • een vertegenwoordiger van de raad, en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
Tijdens de relatie van de ouders zijn geboren:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2014, verder te noemen: [de minderjarige1] en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2017, verder te noemen: [de minderjarige2] .
De vader heeft [de minderjarige1] erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige1] en de moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige2] .
3.2
[de minderjarige1] is op 4 januari 2019 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en met een machtiging uithuisgeplaatst. Op 26 februari 2019 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitgesproken en voor hen een machtiging uithuisplaatsing verleend. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing gelden tot 26 februari 2023.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen sinds 4 januari 2019 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de raad het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en het gezag van de moeder over [de minderjarige2] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De vader is met één grief in principaal hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de beëindiging van het gezag. De vader verzoekt het hof primair om de bestreden beschikking te vernietigen en, zoals het hof begrijpt, het verzoek van de raad alsnog af te wijzen, en subsidiair om een instelling, zoals het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (verder te noemen: NIFP) onderzoek te laten doen naar de opvoedvaardigheden van de vader en advies uit te brengen over de (on)mogelijkheden tot plaatsing van de kinderen bij de vader.
4.3
De moeder voert verweer in het principaal hoger beroep. De moeder sluit zich aan bij het beroep van de vader tegen de gezagsbeëindiging, maar voert verweer tegen het verzoek van de vader om een (NIFP-)onderzoek te starten. Daarnaast is de moeder met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Die grief ziet op de beëindiging van haar gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en op de benoeming van de GI tot voogd. De moeder vraagt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het primaire verzoek van de vader toe te wijzen en zijn subsidiaire verzoek af te wijzen of de vader niet-ontvankelijk te verklaren in dat verzoek. Daarnaast verzoekt de moeder het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te herstellen.
4.4
De raad voert verweer in het principaal en het incidenteel hoger beroep en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezagsbeëindiging
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor het kind aanvaardbare termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het gezag van de ouders/moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] terecht heeft beëindigd en de GI terecht tot voogd heeft benoemd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn begin 2019 uithuisgeplaatst, omdat er grote zorgen over hen waren. In de afgelopen jaren heeft de GI onderzocht of de kinderen weer bij (één van) de ouders kunnen gaan wonen. De GI heeft echter geconstateerd dat dit – in elk geval op dit moment – niet mogelijk is. De moeder woont in een beschermde woonomgeving en heeft geen zelfstandige woonruimte. De vader is tijdens de uithuisplaatsing gedetineerd geweest. De GI heeft nog onvoldoende zicht op zijn opvoedvaardigheden. Voor beide ouders geldt dat hun leven niet stabiel genoeg is om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] thuis op te voeden.
5.4
Het hof stelt vast dat de aanvaardbare termijn waarbinnen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog naar huis hadden gekund, verstreken is. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven inmiddels al bijna 3,5 jaar niet meer bij de ouders. De kinderen hebben zichtbaar last van de onduidelijkheid over hun perspectief. Zij stellen regelmatig vragen over waar zij gaan opgroeien. Daarom moeten zij nu de duidelijkheid krijgen dat zij bij de pleegouders zullen opgroeien. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben het fijn bij de pleegouders en zitten goed in hun vel. Het is voor hen het beste als zij daar verder opgroeien. Zij hebben recht op de continuering van de huidige situatie. Als [de minderjarige1] en [de minderjarige2] terug naar de ouders zouden gaan, kan dat leiden tot verdere hechtingsproblematiek.
5.5
Nu de aanvaardbare termijn is verstreken, is het nodig dat het gezag wordt beëindigd. De moeder heeft aangevoerd dat zij haar gezag kan behouden, omdat zij de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders ondersteunt. Zolang de ouders het gezag behouden, zullen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] echter geen definitieve duidelijkheid hebben over hun perspectief. Ook zullen de ondertoezichtstelling en de (machtiging tot) uithuisplaatsing dan ieder jaar verlengd moeten worden. Als [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ouder worden, zullen zij daarbij meer betrokken worden. Het hof vindt dat niet in hun belang, omdat zij nu al laten merken dat ze behoefte hebben aan duidelijkheid over hun verblijfplaats.
5.6
Het hof is van oordeel dat het raadsonderzoek goed is uitgevoerd. De ouders vinden het moeilijk dat zij voor het raadsonderzoek alleen telefonisch gehoord zijn. De raad begrijpt dat, maar heeft benadrukt dat de raad in de gesprekken alles heeft besproken en onderzocht wat belangrijk is voor een raadsrapport. De inhoud van de gesprekken zou niet anders geweest zijn als de ouders persoonlijk gesproken waren. De raad heeft op de zitting gemeld dat er door de ouders niets is genoemd dat niet al bij het onderzoek door de raad bekend is geworden. Het hof is van oordeel dat de vorm van het raadsonderzoek geen invloed heeft gehad op de uitkomst ervan.
5.7
De verzoeken van de vader en de moeder om het gezag alsnog in stand te laten, zullen worden afgewezen.
Onderzoek
5.8
Het hof is van oordeel dat geen nieuw onderzoek gedaan moet worden naar een thuisplaatsing van de kinderen. Zoals hierboven omschreven, is de aanvaardbare termijn verstreken. Een nieuw onderzoek zal daarom niet meer kunnen leiden tot een thuisplaatsing. Bovendien zal een nieuw onderzoek tijd kosten en opnieuw veel onzekerheid veroorzaken bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dit is niet in hun belang, omdat zij juist zoveel behoefte hebben aan een duidelijk toekomstperspectief.
5.9
Het hof zal het subsidiaire verzoek van de vader dus ook afwijzen en de bestreden beslissing bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 25 juni 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en E. de Boer, bijgestaan door L.M. de Wit als griffier en is op 16 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.