ECLI:NL:GHARL:2022:4962

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
21-002844-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen in het kader van WhatsApp-fraude met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor schuldwitwassen, waarbij hij een geldbedrag van € 2.448,- heeft verborgen en verhuld, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan derden, die het geld via WhatsApp-fraude hadden verkregen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn betaalpas regelmatig uitleende en niet adequaat heeft gereageerd op het verlies van zijn pas. Hierdoor heeft hij de mogelijkheid gecreëerd voor anderen om crimineel verkregen geld op zijn rekening te storten en contant op te nemen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevorderd, volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft hieraan geen rechtsgevolg verbonden. De uitspraak benadrukt de ernst van schuldwitwassen en de impact op de openbare orde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002844-19
Uitspraak d.d.: 15 juni 2022
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2019 met het parketnummer 18-252626-18 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [PI]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 1 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de politierechter zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake van schuldwitwassen zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] geheel zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van gewoontewitwassen en schuldwitwassen veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rent en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2018 te [plaats] , althans in Nederland, a. van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 2.448,- euro de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, was of wie voornoemd geldbedrag voorhanden heeft gehad en/of b. een voorwerp, te weten een geldbedrag van 2.448,- euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdachte heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat hij zijn betaalpas soms uitleent aan anderen. Deze personen storten dan later het geleende bedrag weer terug op zijn betaalpas.
Het gerechtshof verstaat dit bewijsverweer aldus dat het is gericht tegen het tenlastegelegde feit en overweegt hieromtrent als volg.
Ingevolge art. 420quater, eerste lid, Sr maakt men zich schuldig aan het schuldwitwassen van een goed indien men redelijkerwijs moet vermoeden dat dit goed afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien de verdachte bij enig nadenken over de hem bekende gegevens betreffende het goed, had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals is bewezen verklaard. Wat van de verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid verwacht mag worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Het gerechtshof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 2 augustus 2018 heeft de man van aangeefster een berichtje via WhatsApp ontvangen van iemand die beweerde zijn dochter te zijn met een nieuw telefoonnummer. Deze persoon heeft zich voorgedaan als de dochter van aangeefster en heeft hem diverse berichten gestuurd, waaronder het verzoek om een aantal rekeningen te betalen. Aangeefster heeft deze rekeningen vervolgens betaald.
Voorts zijn op 22 oktober 2018 de historische financiële gegevens ontvangen van het rekeningnummer die op naam staat van de verdachte bij de [bank] Bank, over de periode 13 juli 2018 tot en met 13 augustus 2018. Uit deze gegevens is gebleken dat op 2 augustus 2018 een drietal bijschrijvingen hebben plaatsgevonden op het rekeningnummer, te weten: € 952,11, € 856 en € 640. Deze overboekingen waren allemaal afkomstig van het door aangeefster opgegeven rekeningnummer. Daarnaast is uit de gegevens naar voren gekomen dat op 2 augustus 2018 eveneens drie contante geldopnames hebben plaatsgevonden, ten bedrage van € 250, € 1.490, en € 640. Deze geldopnames zijn gedaan met het bij de bank bekende betaalpas(nummer) van de verdachte, waarbij het gerechtshof van belang acht dat er bij de rekening van de verdachte slechts één betaalpas hoort. Tenslotte is afdoende gebleken dat de verdachte zijn rekening actief gebruikt voor eigen betalingsverkeer, nu hij heeft verklaard de rekening zelf te gebruiken voor ontvangst van toeslagen en geld van baantjes.
Op grond van het bovenstaande staat vast dat het geld ten bedrage van € 2.448 euro, dat op de rekening van de verdachte is gestort en vervolgens contant is opgenomen uit misdrijf afkomstig is, namelijk van WhatsApp-fraude.
Aan de hand van het strafdossier is niet vast te stellen wie verantwoordelijk is geweest voor de WhatsApp-fraude, noch wie het geld contant heeft opgenomen.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte enige wetenschap heeft gehad of had moeten hebben ten aanzien van de gang van zaken overweegt het gerechtshof als volgt.
Het van de WhatsApp-fraude afkomstige geld is gestort op een bij de verdachte actief in gebruik zijnde rekening. De verdachte heeft bij zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij niet wist waar zijn pinpas was, bij een later verhoor geeft hij dan aan dat hij de pas kwijt was nadat hij op een huisfeest was en ook dat hij de pas regelmatig uitleende voor betalingen door niet bij namen genoemde anderen. De verdachte heeft zijn pas niet laten blokkeren toen hij merkte dat zijn pas kwijt was, want hij ziet pas dat zijn rekening geblokkeerd is door de bank als hij via internetbankieren nagaat of zijn zorgtoeslag is gestort.
Op de dag dat het geld is gestort is het geld met de bankpas van de verdachte ook contant opgenomen, zodat niet anders kan dan dat de verdachte die anderen ook de pincode van zijn pas ter beschikking heeft gesteld. Door het contant opnemen van het geld werd dit aan het zicht onttrokken. Het gerechtshof concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte zeer onachtzaam met zijn rekening omging en deze daarbij volledig ter beschikking stelde aan derden die kennelijk in omstandigheden verkeerden waarbij zij niet over een eigen bankrekening konden beschikken, dan wel er wel over beschikten, maar daarvan voor hun betalingsactiviteiten geen gebruik wilden maken, terwijl de verdachte de identiteit van de betreffende gebruikers niet heeft geduid. Voorts acht het gerechtshof van belang dat de verdachte wel steeds heeft beschikt over de mogelijkheid om via internetbankieren zicht te houden op de betaalstromen op zijn rekening. Onder die omstandigheden moest de verdachte redelijkerwijs vermoeden dat zijn rekening werd gebruikt voor het doorsluizen van geld met een criminele herkomst. Hij heeft de aard en herkomst van die gelden verborgen en/of verhuld door het op die manier ter beschikking stellen van zijn rekening en betaalpas en hij heeft dit geld zodoende voorhanden gehad.
Het gerechtshof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2018 in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 2448 euro de werkelijke aard, de herkomst, de vervreemding en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Hij heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld, waarbij € 2.448 aan crimineel geld op zijn bankrekening is gestort. Dat geld was verkregen uit oplichting via WhatsApp. Het geld is vervolgens contant gemaakt door het te pinnen met de door de verdachte beschikbaar gestelde pas en pincode. Witwassen is een ernstig feit: het heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer en op de openbare orde. De verdachte verdient daarom straf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 april 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit. Wél is hij veroordeeld ter zake van het plegen van verkeersdelicten, welke veroordelingen onherroepelijk zijn. Het gerechtshof heeft tevens rekening gehouden met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Het gerechtshof stelt vast dat er in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim één jaar, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Gelet op de beperkte omvang van de op te leggen taakstraf zal het gerechtshof volstaan met het constateren van voormelde overschrijding en hieraan geen ander rechtsgevolg verbinden.
Alles afwegende acht het gerechtshof – evenals de advocaat-generaal – oplegging een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.448,11, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit hetgeen in de bewijsoverweging naar voren is gebracht blijkt immers dat het door het handelen van de verdachte niet meer mogelijk is het betaalde geld terug te halen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.448,11 (tweeduizend vierhonderdachtenveertig euro en elf cent)aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.448,11 (tweeduizend vierhonderdachtenveertig euro en elf cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 augustus 2018
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. L.T. Wemes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 15 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.