In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had een beroep gedaan op herstelregelingen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. Na het indienen van een aanvraag bij de Belastingdienst/Toeslagen en het uitblijven van een beslissing, heeft de belanghebbende de Belastingdienst in gebreke gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof.
Het Gerechtshof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het niet bevoegd is om over de uitspraak van de rechtbank te oordelen. Dit is gebaseerd op de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. De uitspraak van de rechtbank heeft geen betrekking op de artikelen die het Gerechtshof bevoegd maken om te oordelen. De belanghebbende's argument dat er sprake is van een gerechtelijke dwaling door de rechtbank, verandert hier niets aan. Het Hof heeft daarom het onderzoek gesloten en zich onbevoegd verklaard, zonder veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak een verzetschrift indienen, waarbij de gronden van het verzet duidelijk moeten worden omschreven.