ECLI:NL:GHARL:2022:494

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
21/01766
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerechtshof in hoger beroep inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had een beroep gedaan op herstelregelingen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. Na het indienen van een aanvraag bij de Belastingdienst/Toeslagen en het uitblijven van een beslissing, heeft de belanghebbende de Belastingdienst in gebreke gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof.

Het Gerechtshof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het niet bevoegd is om over de uitspraak van de rechtbank te oordelen. Dit is gebaseerd op de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. De uitspraak van de rechtbank heeft geen betrekking op de artikelen die het Gerechtshof bevoegd maken om te oordelen. De belanghebbende's argument dat er sprake is van een gerechtelijke dwaling door de rechtbank, verandert hier niets aan. Het Hof heeft daarom het onderzoek gesloten en zich onbevoegd verklaard, zonder veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak een verzetschrift indienen, waarbij de gronden van het verzet duidelijk moeten worden omschreven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer 21/01766
uitspraakdatum: 25 januari 2022
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats] , Duitsland(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 december 2021, nummer UTR 21/3156 in het geding tussen belanghebbende
en
de Inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op (één van) de herstelregelingen die in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag in het leven zijn geroepen.
1.2.
Op 12 juni 2021 heeft belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld, omdat nog altijd niet op zijn aanvraag was beslist.
1.3.
Belanghebbende is tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat – op het moment van de ingebrekestelling – de beslistermijn van het bestuursorgaan nog niet was verstreken. Onder de uitspraak is de volgende rechtsmiddelverwijzing opgenomen:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
1.4.
Op 24 december 2021 heeft belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Belastingkamer van het Hof.
1.5.
Op 28 december 2021 heeft de griffier van het Hof het hogerberoepschrift doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State. Tegen die doorzending heeft belanghebbende zich verzet en het Hof gevraagd zelf op het hoger beroep te beslissen.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1.
Ingevolge artikel 8:104, lid 1, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan hoger beroep worden ingesteld tegen onder meer een schriftelijke uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep dient ingevolge artikel 8:105, lid 1, Awb te worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift. Hoofdstuk 4, artikel 12, van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bepaalt dat hoger beroep kan worden ingesteld bij een gerechtshof tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een besluit genomen op grond van artikel 8, lid 2, van de Algemene douanewet, artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de afdelingen 5.1.1, 5.1.2., 5.3, 5.4 en 5.5 van de Mijnbouwwet en artikel 18, lid 3 van de Wet strategische diensten.
2.2.
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op (één van) de herstelregelingen die in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag in het leven zijn geroepen, de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op de aanvraag en vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank. De uitspraak van de Rechtbank heeft geen betrekking op één van de in Hoofdstuk 4, artikel 12, van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak genoemde artikelen. Om die reden is het Hof niet bevoegd een oordeel over de door de Rechtbank gedane uitspraak te geven. Dat in de visie van belanghebbende sprake is van een gerechtelijke dwaling van de Rechtbank, maakt dit niet anders. Dat de Belastingdienst/Toeslagen partij is in dit geschil, leidt er niet toe dat sprake is van een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.3.
Nu het Hof kennelijk onbevoegd is, sluit het Hof het onderzoek en doet het uitspraak op de voet van artikel 8:54 van de Awb.

3.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

4.Beslissing

Het Hof verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van M.H.J. Pince van der Aa als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.
(M.H.J. Pince van der Aa)
(A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 januari 2022.
Ieder van de partijen kan binnen
zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak hiertegen een
verzetschriftindienen bij dit Gerechtshof. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen op het verzet te worden gehoord.
Een kopie van deze uitspraak moet bij het verzetschrift worden overgelegd. Het verzetschrift moet zijn ondertekend en ten minste bevatten:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. de vermelding van de uitspraak waartegen het verzet is gericht;
d. de gronden van het verzet, waarbij de bezwaren tegen de uitspraak duidelijk zijn omschreven.
Deze uitspraak vervalt indien het Gerechtshof het verzet gegrond verklaart. De behandeling van het hoger beroep wordt dan voortgezet in de stand waarin het zich bevond toen deze uitspraak werd gedaan.