Uitspraak
bij de kantonrechter: eiser,
[appellant],
[geïntimeerde] BV,
1.De verdere procedure bij het hof
2.Waar gaat het in deze zaak om?
3.3. De relevante feiten3.1 [geïntimeerde] BV houdt zich onder meer bezig met de verhuur van containers en van opslagplekken. Zij heeft een opslaglocatie aan de [adres] te [plaats1] . [geïntimeerde] had tot augustus 2018 opslagruimte op het Regionaal Overslag Centrum (ROC), dat gevestigd was op een terrein nabij de industriehaven van Kampen.
“en die containers 5 stuks wel op een veilige manier verplaats kunnen worden op dat een auto die kan afhalen wel een zelf lader dus die kan van een kant maar laden”.
“Ervan uitgaande dat de inhoud goed is gestapeld, is de kans dat deze beschadigd tijdens het verplaatsen op mijn terrein vele malen kleiner dan tijdens het vervoer (rotondes van links naar rechts of andersom en optrekken en afremmen. Ik ben best bereid de containers proberen te verplaatsen, zodat ze door een vrachtauto met laadkraan of door een zijlader kunnen worden opgehaald. Ik wil wel van tevoren weten met welke van de 2 mogelijkheden je gaat werken, zodat ik ze op de juiste manier kan neerzetten”. Daarbij deed zij opgave van de kosten.
“(..) elke dag dat ik die containers niet kan afhalen zal ik een schadevergoeding eisen wegens het niet kunnenwerken met mijn daar in liggende materialen bij geen reaktie zal ik juridische stappen zetten.”
[naam2] reageerde diezelfde dag met een e-mail van 14:28 uur, waarin hij aangaf dat [appellant] nog steeds het adres niet had gegeven waar de containers naar toe moesten. Als [appellant] zich formeel opstelt, zal hij dat ook doen en zal hij alleen doen waartoe hij verplicht is. Hij sluit af:
“
Nu we toch juridisch bezig zijn: Er staat nog een factuur open waarvan de vervaldatum 16 juni as is. Ik zie uw betaling graag voor of op die datum op mijn bankrekening, daar ik anders het recht van retentie inroep.”
“Uw container staat momenteel klaar om met een zijlader op te kunnen halen. Er daarna is er voldoende mogelijkheid om uw spullen uit de gehuurde containers te halen. Dit alles mag echter pas doen nadat u uw schulden aan mij hebt betaald.”
“U heeft zonder toestemming mijn container versleept waardoor schade is ontstaan waar ik u aansprakelijk voor stel (…)”.
4.4. De beoordeling van het geschil
veroordeelt [geïntimeerde] Overslagbedrijf om vanaf uiterlijk drie dagen na de datum van dit
Deze vordering heeft [appellant] tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, omdat de containers die geblokkeerd zouden zijn geweest inmiddels al zijn uitgeruimd. Die grief behoeft derhalve geen bespreking. Volledigheidshalve merkt het hof nog wel op dat [appellant] de gemotiveerde stelling van [geïntimeerde] BV dat de “blokkerende containers” er al lange tijd stonden niet heeft weersproken, zodat geen sprake is geweest van een bewuste blokkade door [geïntimeerde] BV om [appellant] te beletten de door hem gehuurde containers te verplaatsen en over te brengen naar zijn nieuw bedrijfsruimte. Verder is gebleken dat [appellant] in november 2021 nog twee containers heeft laten wegtakelen van hun plek -welke actie hij op last van de politie echter weer ongedaan heeft moeten maken-, zodat de bewuste containers ook niet daadwerkelijk een blokkade hebben gevormd.
Voor toewijzing van een (geld)vordering tot betaling van een voorschot in kort geding is vereist dat met een grote mate van zekerheid valt te verwachten dat de onderliggende vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Aan die voorwaarde voldoet de voorschot vordering allerminst. [appellant] heeft zich ter onderbouwing van zijn stelling dat tijdens het verplaatsen van zijn eigen container schade is toegebracht aan de inhoud (glas in loodramen) beroepen op een e-mail van de heer [naam3] van 18 november 2021. Die schrijft daarin dat tijdens het verplaatsen van de container met een heftruck schade is toegebracht aan de inhoud daarvan tot een bedrag dat wel kan oplopen tot € 20.000,- of ‘misschien wel veel meer”. Over welke specifieke deskundigheid [naam3] beschikt is niet duidelijk geworden. Uit niets blijkt ook dat [naam3] bij de verplaatsing aanwezig is geweest en zelf heeft kunnen zien dat daarbij schade is ontstaan. Daartegenover staat een rapport van het door (de verzekeraar van) [geïntimeerde] BV ingeschakelde expertisebureau Crawford (dhr. [naam4] , NIVRE Register expert) die als bevinding vermeldt dat de container met een 8-tons heftruck en op stalen rollen is verplaatst, dat het daarbij niet nodig is om de container hoger dan 10 à 15 centimeter omhoog te bewegen en dat het oorzakelijk verband tussen eventuele schade aan de inhoud van de container en het verplaatsen van die container moeilijk aantoonbaar zal zijn. Daarbij heeft de expert geconstateerd dat de lading van de container niet gestuwd of gezekerd was en dat [appellant] geen inventarisatie van de goederen had gemaakt. Die bevindingen klemmen nog eens extra, omdat [appellant] de container zelf al op 11 juni 2021 had willen laten verplaatsen. In deze situatie acht het hof het vooralsnog hoogst onzeker of de vordering in een bodemprocedure wel toewijsbaar zal blijken, nog daargelaten de omvang van de (eventuele) schade aan de goederen in de container. Ook de grief van [appellant] tegen de afwijzing door de kantonrechter van deze vordering faalt dus.
Tijdens de mondelinge behandeling is de achtergrond van deze vordering door [appellant] verduidelijkt. Volgens hem heeft hij een andere loods moeten huren omdat [geïntimeerde] BV hem beperkte in zijn voorheen onbelemmerde toegang tot zijn containers, waardoor hij zijn bedrijfsactiviteiten niet meer naar behoren kon uitvoeren op het opslagterrein.
[geïntimeerde] BV heeft niet heeft gegriefd tegen haar veroordeling om [appellant] tijdens doordeweekse werktijden weer onbelemmerde toegang tot zijn containers te verschaffen. De ontzegging van de toegang vanaf 15 juni 2021 moet daarmee als ongegrond worden beschouwd, voor zover het betreft de toegang op doordeweekse werktijden. Die toegang moest echter weer worden verschaft na het vonnis in kort geding en dat is ook gebeurd. Dat in de tussenliggende periode [appellant] schade heeft geleden doordat hem de toegang is ontzegd, is niet onderbouwd. [appellant] had de inhoud van zijn werkcontainer al begin juni 2021 overgebracht naar zijn nieuwe bedrijfsruimte, zodat (bedrijfs)schade ook niet evident is. Ook voor toewijzing van deze vordering bestaat dus, zeker in kort geding, geen grond.
4.9 Ten aanzien van de vordering sub g)
heeft niet betwist dat hij door de kantonrechter overwegend in het ongelijk is gesteld. Volgens [appellant] had hij desondanks niet in de proceskosten veroordeeld moeten worden, omdat de procedure zijn oorsprong vindt in tekortschieten door [geïntimeerde] BV in haar contractuele verplichtingen. Hiervoor is overwogen dat de meeste vorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op het voorshands onjuiste uitgangspunt dat [geïntimeerde] BV hem ook buiten kantooruren onbeperkte en onbelemmerde toegang tot zijn (gehuurde) containers had moeten bieden. Alleen al daarmee faalt de grief van [appellant] tegen zijn veroordeling in de proceskosten.