ECLI:NL:GHARL:2022:4867

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.290.387/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beweerdelijke diefstal van een geparkeerde auto en de bewijsvoering door de verzekerde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, staat de vraag centraal of de auto van de appellante op 2 juni 2019 is gestolen. De appellante had haar auto verzekerd tegen diefstal bij Univé en vorderde schadevergoeding na de aangifte van diefstal. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor de diefstal, en dit oordeel werd in hoger beroep bevestigd door het hof. Het hof oordeelde dat de appellante niet voldoende feiten en omstandigheden had aangetoond die de diefstal aannemelijk maakten. Belangrijke elementen in de zaak waren de niet-ondertekende aangifte van diefstal en de onduidelijkheid over de sleutels die aan Univé waren overhandigd. De appellante had twee sleutels ingeleverd, waarvan er één niet bij haar auto bleek te horen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. De appellante werd in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.290.387/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen 8343609)
arrest van 14 juni 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens, die kantoor houdt te Roosendaal,
tegen
Coöperatie Univé U.A.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Univé,
advocaat: mr. G. Loman, die kantoor houdt te Assen.

1.De procedure bij de kantonrechter

Het verloop van de procedure bij de kantonrechter blijkt uit het vonnis van 13 oktober 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 6 januari 2021,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met een productie,
- het tussenarrest van 17 augustus 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 26 april 2022 gehouden mondelinge behandeling.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald op de voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde processtukken, aangevuld met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.

3.Waar deze zaak over gaat en wat het hof beslist

Centraal in deze zaak staat de vraag of op 2 juni 2019 de auto van [appellante] is gestolen, die zij onder andere tegen diefstal had verzekerd bij Univé. De kantonrechter is tot de conclusie gekomen dat [appellante] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de diefstal van de auto heeft plaatsgevonden en heeft de vordering van [appellante] om Univé te veroordelen tot het vergoeden van haar schade door die diefstal, afgewezen. Het hof komt tot een vergelijkbaar oordeel. Hieronder zal worden uiteengezet hoe het hof tot dat oordeel komt.

4.De partijen in hoger beroep

Vaststaat dat de auto was verzekerd bij Univé Schade N.V. en niet bij de Coöperatie Univé U.A. Bij de kantonrechter heeft Univé echter verklaard dat zij er geen beroep op doet dat de verkeerde (rechts)persoon is gedagvaard en dat op haar naam het verweer zal worden gevoerd door Univé Schade. Ook in hoger beroep heeft Univé er geen beroep op gedaan dat de verkeerde (rechts)persoon in de procedure is betrokken. Het hof zal daarom ook in hoger beroep [appellante] en Univé aanmerken als de partijen in deze procedure.

5.De vaststaande feiten

Deze zaak speelt tegen de achtergrond van de volgende feiten.
5.1
Op 21 juli 2018 [appellante] een personenauto van het merk Mercedes Benz met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) gekocht. Vanaf 18 november 2018 heeft zij die auto bij Univé verzekerd, onder andere tegen diefstal.
5.2
Op 2 juni 2019 heeft [appellante] bij de politie (telefonisch) aangifte gedaan van diefstal van de auto. Volgens de aangifte had de diefstal plaatsgevonden op 2 juni 2019 tussen 12.30 uur en 13.30 uur, op de parkeerplaats van een tuincentrum in [woonplaats1] .
5.3
[appellante] heeft de diefstal gemeld bij Univé en aanspraak gemaakt op uitkering van haar schade onder de dekking van de verzekering. Zij heeft daartoe een op 6 juni 2019 gedateerd vragenformulier ingevuld. In dat formulier heeft zij onder meer verklaard dat de diefstal door haar zelf is ontdekt, dat zij de auto op 21 juli 2018 had gekocht voor een bedrag van € 8.000,- bij autobedrijf [naam1] , en dat zij de koopsom contant heeft betaald zonder factuur.
5.4
Univé heeft de aanvraag van [appellante] om een schadeuitkering in behandeling genomen en een onderzoek naar de gemelde diefstal verricht. Op verzoek van Univé heeft [appellante] daarbij aan Univé de twee sleutels overhandigd die zij volgens haar bij de aankoop van de auto had ontvangen. [appellante] heeft daarbij verklaard dat de aangeleverde sleutels dezelfde sleutels zijn die zij van het autobedrijf had gekregen en dat zij van beide sleutels
zelf heeft vastgesteld dat die werkten op de auto. Die sleutels heeft Univé betrokken in haar onderzoek.
5.5
In een brief van 19 november 2019 heeft Univé [appellante] bericht over de uitkomsten van het onderzoek en haar standpunt naar aanleiding van de claim. Volgens Univé heeft zij op grond van de bevindingen van het onderzoek niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van diefstal van de auto en dus van een gedekte schade. In de brief wordt [appellante] in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren en met aanvullende bewijzen van de diefstal te komen, waarna Univé haar standpunt definitief zal bepalen.
5.6
[appellante] heeft op de brief niet gereageerd. In een brief van 10 december 2019 heeft Univé de claim vervolgens definitief afgewezen.

6.De procedure bij de kantonrechter

6.1
Op 18 februari 2020 heeft [appellante] Univé gedagvaard voor de kantonrechter en, samengevat, veroordeling gevorderd van Univé tot betaling van € 8.000,-, vermeerderd met € 450,- voor vervangend vervoer, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente, en met veroordeling van Univé in de proceskosten.
6.2
Univé heeft verweer gevoerd.
6.3
In een vonnis van 13 oktober 2020 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan.
Na een bespreking van de stellingen van partijen komt de kantonrechter tot de slotsom dat [appellante] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gestelde diefstal van de auto heeft plaatsgevonden en wijst hij de vorderingen van [appellante] af.

7.De vordering van [appellante] in hoger beroep

[appellante] is in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vijf grieven (bezwaren) tegen het vonnis van 13 oktober 2020 en vordert dat het vonnis wordt vernietigd en dat Univé alsnog wordt veroordeeld tot betaling van wat zij eerder bij de kantonrechter heeft gevorderd.

8.De motivering van de beslissing in hoger beroep

8.1
De grieven van [appellante] strekken er in de kern toe dat het hof opnieuw de vraag
beoordeelt of haar auto is gestolen en of Univé is gehouden om haar onder de dekking van de verzekering de waarde van de auto (€ 8.000,- volgens [appellante] ) te vergoeden.
8.2
Het hof stelt voorop dat op [appellante] de stelplicht en bewijslast rust dat haar auto op 2 juni 2019 is gestolen. Daarbij geldt dat aan het bewijs dat een geparkeerde auto is gestolen geen al te hoge eisen mogen worden gesteld en dat een verzekerde kan volstaan met het bewijzen van feiten en/of omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaatsgevonden. Onder omstandigheden kan daarbij de enkele aangifte van diefstal in een door de politie opgemaakt proces-verbaal als voldoende bewijs worden aanvaard. [1] Of dit daadwerkelijk volstaat, is echter afhankelijk van wat [appellante] over de toedracht heeft gesteld en wat Univé daar tegenover heeft gesteld.
De aangifte is in dit geval niet voldoende
8.3
[appellante] heeft in haar aangifte bij de politie verklaard dat zij de auto op zondag 2 juni 2019 had geparkeerd op de parkeerplaats bij het tuincentrum in [woonplaats1] aan de [adres] , dat zij de auto met de afstandsbediening (“handzender”) op slot had gedaan en dat zij bij terugkeer omstreeks 13.30 uur constateerde dat de auto verdwenen was.
8.4
[appellante] heeft het proces-verbaal van aangifte van de diefstal overgelegd, maar dat proces-verbaal is echter niet door haar ondertekend. Zij heeft verder ook niet verklaard dat zij het proces-verbaal wèl heeft ondertekend, zodat niet van een ondertekende aangifte kan worden uitgegaan. [appellante] heeft er geen (afdoende) verklaring voor gegeven waarom zij het proces-verbaal van aangifte niet heeft ondertekend Weliswaar is de aangifte telefonisch gedaan, maar uit de overlegging van het proces-verbaal door [appellante] kan worden opgemaakt dat het daarna aan haar ter ondertekening is toegezonden. Dat het proces-verbaal niet is ondertekend klemt, omdat het proces-verbaal vermeldt dat een niet ondertekend exemplaar niet in behandeling zal worden genomen en dat het doen van valse aangifte strafbaar is. Het doet daarmee ook afbreuk aan de waarde die aan de aangifte kan worden toegekend.
8.5
[appellante] heeft verklaard dat de auto beschikte over een werkende alarminstallatie en dat die door het afsluiten van de auto ook in werking was gesteld. De diefstal zou volgens haar verklaring hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag op de parkeerplaats van een tuincentrum. Gelet op het tijdstip, zondagmiddag van het hemelvaartsweekeinde, kan worden aangenomen dat het op dat tijdstip druk geweest zal zijn in het tuincentrum. [appellante] heeft in dat verband verklaard dat het tuincentrum (ook) een terras buiten had en dat daar die middag mensen zaten. Volgens [appellante] heeft zij navraag gedaan bij verschillende mensen op dat terras, maar had niemand iets van de diefstal gemerkt. Dat in die situatie – drukke parkeerplaats, klaarlichte dag, auto met werkende alarminstallatie – de diefstal onopgemerkt zou hebben plaatsgevonden, wekt bevreemding, maar is op zichzelf genomen niet onmogelijk. Daar komt echter bij dat ook geen sporen van braak (zoals glasscherven) zijn aangetroffen op de plaats waar de auto zou hebben gestaan.
8.6
[appellante] heeft in dat verband aangevoerd dat de sleutel van een auto tegenwoordig schijnbaar makkelijk te “hacken” is en dat dan eenvoudig toegang tot een auto kan worden verkregen zonder die open te hoeven breken. Univé heeft echter een verklaring overgelegd van een volgens haar deskundige op dit terrein, de heer [naam2] van post-Crash Voertuig Diagnose. Die verklaart dat het stelen van een auto als deze in zijn algemeenheid niet eenvoudig is, tijd kost en het gebruik van “speciale tools” vereist. Wel zijn volgens hem voertuigen die zijn voorzien van een zogeheten “keyless entry en go”-systeem relatief eenvoudig te stelen door het opvangen en versterken van het sleutelsignaal; bij die methode wordt het voertuig normaal ontgrendeld (zonder braaksporen) en het alarmsysteem gedeactiveerd. De onderhavige auto was volgens de door hem geraadpleegde voertuiggegevens echter niet voorzien van een dergelijk systeem. Tegenover die gemotiveerde betwisting heeft [appellante] niets aangevoerd dat haar stelling onderbouwt dat de
Mercedes eenvoudig, met omzeiling van het alarmsysteem en zonder braaksporen te stelen was. Van de juistheid van die stelling kan daarmee niet worden uitgegaan.
8.7
Univé heeft een rapport overgelegd van het onderzoek dat zij heeft laten uitvoeren naar aanleiding van de melding van de autodiefstal door [appellante] . Bij dat rapport zijn gevoegd de resultaten van een zogenaamd “sleutelonderzoek” dat Univé heeft laten verrichten door een volgens haar deskundige op dit gebied, de heer [naam3] van IDtech. In zijn rapport stelt [naam3] vast dat de twee door [appellante] ingeleverde sleutels wel allebei originele Mercedes sleutels zijn, maar dat alleen één van die sleutels hoorde bij de auto van [appellante] en dat de andere sleutel behoorde bij een andere Mercedes. Volgens [naam3] kan die andere sleutel niet gewerkt hebben op de auto van [appellante] .
8.8
[appellante] heeft niet betwist dat de sleutels onderling afweken; zij heeft bevestigd dat “de baard” (=de mechanische component van de sleutel) van de beide sleutels verschillend is. Ook heeft zij op zichzelf niet betwist dat een sleutel die origineel niet hoorde bij haar auto, daar niet op gewerkt kan hebben. Zij heeft zich echter beroepen op een e-mailbericht van een door haar geraadpleegd bedrijf, ADAM Autosleutels. In dat bericht wordt vermeld dat het mogelijk is om sleutels te herprogrammeren, door ze te voorzien van een nieuwe chip. Volgens ADAM Autosleutels is niets gevonden dat kan uitsluiten dat beide sleutels gewerkt hebben. Op die grond wordt geconcludeerd dat de beide autosleutels zeker gewerkt kunnen hebben op de auto van [appellante] .
8.9
[naam3] van IDtech heeft naar aanleiding daarvan in een aanvullend rapport verklaard dat autosleutels inderdaad hergeprogrammeerd kunnen worden, maar dat in dat geval daarvan sporen zullen zijn te vinden in het binnenwerk van de bewerkte sleutel. Volgens [naam3] heeft hij het binnenwerk van de sleutels geopend – foto’s van het binnenwerk van beide sleutels zijn bij zijn rapportage gevoegd – en geconstateerd dat van dergelijke sporen geen sprake is. [appellante] heeft in reactie daarop geen nadere verklaring van ADAM Autosleutels overgelegd waarin wordt ingegaan op de aanvullende verklaring van [naam3] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellante] slechts verklaard dat de sleutels door ADAM Autosleutels zijn uitgelezen met behulp van apparatuur en dat daarop zijn bevinding is gestoeld dat beide sleutels op de auto gewerkt kunnen hebben. Uit die verklaring blijkt echter niet dat ADAM Autosleutels het binnenwerk van de beide sleutels ook heeft geïnspecteerd. Een inspectie van het binnenwerk was in dit geval wel belang, omdat volgens ADAM Autosleutels de niet originele sleutel alleen werkend had kunnen zijn na het aanbrengen van een nieuwe chip. [naam3] heeft verder gemotiveerd betwist dat de uitleesapparatuur van ADAM Autosleutels kwalitatief voldoende was voor het uitlezen van (Mercedes) sleutels. Volgens [naam3] heeft Mercedes-Benz de autosleutels ook onderzocht en vastgesteld bij welke auto de sleutel wél hoort. Van een bewerkte sleutel kan daarmee volgens hem geen sprake zijn. Ook die vaststelling heeft [appellante] niet voor een reactie aan ADAM Autosleutels voorgelegd.
8.1
[appellante] heeft, ondanks dat Univé daarop heeft aangedrongen, ook niet een verklaring overgelegd van het automobielbedrijf waar zij de auto heeft gekocht, zodat ook een verklaring van de autoverkoper ontbreekt over het door [naam3] geconstateerde verschil tussen de beide sleutels en over de mogelijkheid dat de niet originele sleutel bij de auto van [appellante] is geherprogrammeerd.
8.11
Al met al kan er in die situatie niet van worden uitgegaan dat de niet originele sleutel voor de auto van [appellante] inderdaad is geherprogrammeerd en daarmee voor die auto geschikt gemaakt is. Daarmee kan er ook niet van worden uitgegaan dat die niet originele sleutel wel werkte op de auto.
8.12
Voormelde feiten bezien in hun onderlinge relatie en samenhang, doen er aan twijfelen dat de auto inderdaad op 2 juni 2019 is gestolen op het parkeerterrein van het tuincentrum. De (niet ondertekende) aangifte van de diefstal bij de politie is daarom in dit geval niet voldoende voor het bewijs daarvan.
Onvoldoende aanvullend bewijs voor de diefstal en ook onvoldoende grond voor nadere bewijslevering daarvan
8.13
Ter onderbouwing van haar stelling dat de auto van de parkeerplaats is verdwenen, heeft [appellante] bij de kantonrechter een verklaring van haar moeder overgelegd, mevrouw [naam4] . Daarin verklaart zij dat zij samen met [appellante] het tuincentrum heeft bezocht en dat bij terugkeer de auto verdwenen bleek. In hoger beroep heeft [appellante] aanvullend nog een schriftelijke verklaring van het echtpaar [naam5] overgelegd, waarin zij verklaren dat zij [appellante] en haar moeder in het tuincentrum hebben gezien en later op de parkeerplaats en dat zij toen vertelden dat de auto niet meer stond op de plek waar ze hem geparkeerd hadden.
heeft aangeboden haar moeder en het echtpaar [naam5] hierover als getuigen te horen.
8.14
Aan dat aanbod gaat het hof voorbij, omdat ook als op grond van getuigenverklaringen van [appellante] , [naam4] en [naam5] al zou moeten worden aangenomen dat de auto inderdaad van de parkeerplaats is verdwenen – wat gelet op wat hiervoor is overwogen vooralsnog niet kan worden aangenomen – daarmee nog niet is komen vast te staan dat de auto als gevolg van diefstal is verdwenen. Immers kan, anders dan [appellante] bij herhaling heeft verklaard, niet worden aangenomen dat de beide door haar aan Univé voor het onderzoek overhandigde sleutels allebei ook inderdaad werkten op de auto, waarmee in dat geval als reële mogelijkheid voor de (beweerdelijke) verdwijning van de auto blijft bestaan dat die is weggenomen door het gebruik van een origineel bij de auto behorende sleutel door iemand anders dan een dief.
8.15
Op de zitting heeft (de advocaat van) [appellante] nog aangeboden om onderzoek te laten doen naar de (werking van de) sleutels door een door het hof te benoemen deskundige. Aan dat aanbod gaat het hof voorbij, omdat, zoals hiervoor is overwogen, [appellante] haar stelling over de mogelijkheid dat één van de sleutels die zij van autobedrijf [naam1] heeft ontvangen is geherprogrammeerd, onvoldoende heeft onderbouwd. Overigens wist [appellante] niet waar de sleutels liggen en zou zij daar nog naar moeten zoeken.
8.16 [appellante] heeft nog aangeboden om haar partner, de heer [naam6] , en het echtpaar [naam7] als getuigen te laten horen over de goede werking van de beide sleutels. Volgens overgelegde schriftelijke verklaringen van deze personen waren zij aanwezig bij de aanschaf van de auto en hebben zij toen ook geconstateerd dat de beide sleutels die [appellante] overhandigd kreeg, werkten op de auto. Als de juistheid van die verklaringen na verhoor van de personen als getuigen zou moeten worden aangenomen, geldt dat daaruit nog niet kan blijken dat die sleutels ook de sleutels zijn die voor het onderzoek door [appellante] zijn overhandigd aan Univé. Daarbij wordt opgemerkt dat de beide overhandigde sleutels allebei Mercedes sleutels zijn en uiterlijk ook sterk op elkaar lijken. Ook aan dat aanbod gaat het hof daarom voorbij.

9.De slotsom

9.1
De slotsom is dat er geen direct bewijs is van de diefstal – niemand heeft gezien dat de auto daar is weggenomen en er bestaat ook geen beeldmateriaal van de auto op de parkeerplaats – en dat het indirecte bewijs – de auto stond er geparkeerd en was een uur later verdwenen – met teveel twijfels is omgeven om voldoende aannemelijk te achten dat de auto inderdaad is gestolen. Daarmee falen de grieven. Voor zover de grieven nog andere kwesties dan de diefstal aansnijden, volgt uit de daarop gegeven toelichtingen dat aan die kwesties geen zelfstandige betekenis toekomt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
9.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Univé zullen worden vastgesteld op € 772,- aan griffierecht en € 1.574,- voor salaris advocaat (2 punten x tarief I à € 787,- per punt).
9.3
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

10.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 13 oktober 2020;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Univé vastgesteld op € 772,- voor verschotten en op € 1.574,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, M. Aksu en N. van Tiggele-van der Velde en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.