ECLI:NL:GHARL:2022:4833

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.308.798
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en afwijzing verzoek tot benoeming van deskundigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 15 september 2022. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en om deskundigen te benoemen voor nader onderzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter op 15 juni 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend, die sindsdien meerdere keren was verlengd. De moeder is belast met het gezag over de minderjarige, die sinds zijn geboorte onder toezicht staat. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 mei 2022 waren zowel de moeder als haar advocaat en medewerkers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Het hof heeft de wettelijke vereisten voor de verlenging van de uithuisplaatsing beoordeeld en geconcludeerd dat deze nog steeds voldaan zijn. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen die de eerdere overwegingen van de kinderrechter in twijfel trekken. De moeder heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt, maar er zijn nog steeds zorgen over de hechtingsproblematiek van de minderjarige. Het hof heeft het verzoek van de moeder om deskundigen te benoemen afgewezen, omdat het prematuur werd geacht in het licht van het lopende onderzoek door de GI.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek om deskundigen te benoemen afgewezen, met de overweging dat de situatie van de minderjarige en de voortgang van het onderzoek door de GI voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.798
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400102)
beschikking van 14 juni 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (verder ook te noemen: de kinderrechter), van 14 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 maart 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een brief van de GI van 6 mei 2022 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 mei 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat, en
- drie medewerkers van de GI.
Bij brief van 7 april 2022 heeft de raad voor de kinderbescherming het hof bericht dat niemand van de raad op de zitting aanwezig zal zijn.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is geboren:
[de minderjarige] [in] 2021 te [plaats1] .
De moeder is belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 15 maart 2021, dus reeds voor zijn geboorte, is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 15 december 2022.
3.3
De kinderrechter heeft op 15 juni 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 15 juni 2021 tot 15 december 2021. Bij beschikking van 10 december 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 15 maart 2022.
3.4
[de minderjarige] verblijft sinds 15 juni 2021 in een pleeggezin.
3.5
Bij beschikking van 17 december 2021 heeft de kinderrechter een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de moeder vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 15 september 2022.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt
deze beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht. De moeder doet subsidiair een verzoek tot het benoemen van deskundigen, mr. dr. [naam1] en drs. [naam2] , om een onderzoek te verrichten.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat nog steeds voldaan is aan de wettelijke vereisten voor de (verlenging van de) uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Het hof is gebleken dat zich ook na de bestreden beschikking niet zodanige ontwikkelingen hebben voorgedaan dat wat in de bestreden beschikking is overwogen niet meer onverkort van toepassing is. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.3
De bestreden beschikking dateert van 14 maart 2022 en is dus vrij recent gegeven. Sinds de bestreden beschikking hebben weinig nieuwe ontwikkelingen plaatsgevonden. Ten tijde van de bestreden beschikking was een positieve ontwikkeling bij de moeder te zien en dat is naar het hof begrijpt op dit moment nog steeds het geval. De moeder is al langere tijd clean en staat open voor hulpverlening. Er zijn echter nog steeds zorgen over [de minderjarige] . Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij [de minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek en dat hiernaar nader onderzoek zal worden gedaan. Ook de hechtingsrelatie met de pleegmoeder wordt daarin betrokken, want ook deze verloopt zeer moeizaam en is een bron van zorg. Op dit moment bestaat nog onvoldoende zicht op de oorzaak van de hechtingsproblematiek van [de minderjarige] en het hof kan en wil niet vooruitlopen op de resultaten van het onderzoek. De GI heeft op de zitting in hoger beroep echter wel naar voren gebracht dat het op dit moment nog steeds de intentie is om te werken aan een terugplaatsing bij de moeder, maar dit traject heeft enige tijd nodig. De huidige verlenging van de uithuisplaatsing duurt tot 15 september 2022. Dat is een relatief korte termijn. De GI heeft op de zitting naar voren gebracht dat het onderzoek naar verwachting vóór 15 september 2022 gereed zal zijn en dat dan meer duidelijk kan worden gegeven.
Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat de resultaten van het onderzoek moeten worden afgewacht en een terugplaatsing bij de moeder op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is.
5.4
De moeder heeft verzocht om op grond van het bepaalde in artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een deskundige te benoemen, zodat nader onderzoek (naar het perspectief van [de minderjarige] ) kan worden gedaan.
5.5
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat de rechter een deskundige benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, bevat feiten en omstandigheden die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige en zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.6
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder om een perspectiefonderzoek op grond van artikel 810a Rv uit te laten voeren op dit moment prematuur is. De GI is op dit moment doende te onderzoeken wat er voor nodig is om een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder mogelijk te maken. Binnenkort zal in dat kader een hechtingsonderzoek plaatsvinden. Dit maakt dat een door het hof te gelasten deskundigenonderzoek op dit moment niet aan de orde is.
5.7
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en het verzoek om deskundigen te benoemen afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 14 maart 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, H. Phaff en O.O. van der Lee, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 14 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.