ECLI:NL:GHARL:2022:4802

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
21-004810-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik door sportverzorger tijdens behandelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, werkzaam als sportverzorger, is veroordeeld voor seksueel misbruik van twee vrouwen tijdens lymfedrainagebehandelingen. De verdachte heeft de aangeefsters onzedelijk betast, wat heeft geleid tot een veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen en een taakstraf van 240 uren. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters geloofwaardig en consistent waren, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op basis van inconsistenties in de verklaringen. Het hof heeft ook een beroepsverbod opgelegd voor de duur van drie jaar, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004810-21
Uitspraak d.d.: 13 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2021 met parketnummer 18-009427-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd van 3 jaren niet werkzaam zal zijn als sportverzorger/masseur. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd aan verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] worden toegewezen tot een bedrag van € 1000,- aan immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen dienen ten aanzien van het meer gevorderde in hun vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. H.L.P. Fauser, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaren. De rechtbank heeft als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte gedurende de proeftijd van drie jaren niet werkzaam zal zijn als sportverzorger/masseur. De rechtbank heeft verdachte tevens veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 november 2018 te [plaats 1] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het masseren/betasten, althans aanraken, van de vagina en/of schaamlip(pen) van die [benadeelde partij 1] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte opzettelijk als sportmasseur/verzorger in het kader van een behandeling/massage die [benadeelde partij 1] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en/of (vervolgens) (zo) plotseling en/of onverhoeds en/of onvoorzien en/of tegen de wil van die [benadeelde partij 1] haar vagina en/of schaamlippen heeft gemasseerd/betast/aangeraakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 november 2018 te [plaats 1] , terwijl hij werkzaam was als sportmasseur/verzorger in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde partij 1] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, tijdens een behandeling/massage de vagina en/of schaamlip(pen) van die [benadeelde partij 1] gemasseerd/betast, althans aangeraakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 31 augustus 2018 te [plaats 1] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het masseren/betasten, althans aanraken, van de vagina en/of schaamlip(pen) van die [benadeelde partij 2] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte opzettelijk als sportmasseur/verzorger in het kader van een behandeling/massage die [benadeelde partij 2] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en/of (vervolgens) (zo) plotseling en/of onverhoeds en/of onvoorzien en/of tegen de wil van die [benadeelde partij 2] haar vagina en/of schaamlippen heeft gemasseerd/betast/aangeraakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 31 augustus 2018 te [plaats 1] , terwijl hij werkzaam was als sportmasseur/verzorger in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde partij 2] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, tijdens een behandeling/massage de vagina en/of schaamlip(pen) van die [benadeelde partij 2] gemasseerd/betast, althans aangeraakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hetgeen hem is ten laste gelegd. Daartoe is kort gezegd aangevoerd dat de aangifte van [benadeelde partij 2] vanwege de inconsistenties als onbetrouwbaar terzijde dient te worden gesteld. Ten aanzien van de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze verklaring niet tot bewijs kan worden gebruikt omdat uit deze verklaring niet duidelijk blijkt of verdachte de schaamstreek/schaamlippen heeft aangeraakt, nu aangeefster enkel spreekt over het aanraken ‘in de buurt’ van haar clitoris.
Tevens is – onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv – aangevoerd dat de verklaringen van aangeefsters onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal zodat niet aan het wettelijke vereiste bewijsminimum is voldaan.
Oordeel van het hof
Het hof ziet zich gesteld voor de vragen of de verklaringen van aangeefsters betrouwbaar zijn en of deze voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Het hof acht de verklaringen van aangeefsters omtrent de ontuchtige handelingen geloofwaardig en betrouwbaar.
Hoewel de verdediging, feitelijk bezien niet ten onrechte, op een aantal verschillen en onduidelijkheden in de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 2] heeft gewezen, maakt dat die verklaring op zichzelf nog niet onbetrouwbaar ten aanzien van de aspecten die relevant zijn voor de beoordeling van de juistheid en gegrondheid van het aan de verdachte gemaakte strafrechtelijke verwijt. Een en ander kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, al dan niet teweeggebracht door emoties ontstaan door het delict of tijdsverloop.
Dat aangeefster [benadeelde partij 2] niet meer precies weet wanneer, tijdens de hoeveelste behandeling exact, de ontuchtige handeling precies heeft plaatsgevonden wekt bij het hof geen verbazing nu zij gedurende een langere periode soms wekelijks bij verdachte onder behandeling was. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid gaat het om de totale indruk die de verklaring maakt en de wijze waarop zij is afgelegd.
Wat betreft de aard van de ontucht heeft [benadeelde partij 2] zowel tijdens het informatieve gesprek als ten tijde van de aangifte verklaard dat verdachte éénmaal met zijn vingers door middel van draaiende, masserende bewegingen bij haar ‘vaginale gat’ is geweest en dat dit aan het einde van de reeks behandelingen is gebeurd.. De verklaring van aangeefster is bovendien gedetailleerd. Zij heeft gedetailleerd verklaard over hoe de behandeling eruit zag, welke handelingen verdachte voorafgaande aan de ontuchtige handeling heeft verricht en hoe verdachte, nadat hij haar string opzij had geschoven, middels draaiende en masserende bewegingen bij haar ‘vaginale gat’ kwam.
Voor de geloofwaardigheid van [benadeelde partij 2] acht het hof voorts van belang dat zij niet ‘opeens’ met dit verhaal is gekomen, maar dat zij een proces doorgemaakt lijkt te hebben waarbij zij zich uiteindelijk realiseerde dat de handeling die verdachte bij haar verrichtte grensoverschrijdend was. Aangeefster heeft eerst haar vriend [naam] in vertrouwen genomen en is op aanraden van haar vriend naar een andere fysiotherapeut gegaan om te informeren of de massage zoals verdachte die uitvoerde correct was. Pas nadat deze fysiotherapeut haar vertelde dat de massages van verdachte niet in orde waren én nadat haar moeder haar vertelde over haar eigen ervaring met verdachte, heeft [benadeelde partij 2] haar verhaal ook aan haar moeder verteld en heeft zij besloten aangifte te doen, waarna zij haar verklaringen bij de politie heeft afgelegd. Vermeldenswaard daarbij is dat zij haar verhaal over de ontuchtige handelingen voor wat betreft hetgeen haarzelf is overkomen in haar verschillende verklaringen – en nadat zij van haar moeder had gehoord wat haar was gebeurd - niet uitgebreider (groter) heeft gemaakt en dat zij in de kern consistent is gebleven. Het hof is gezien het hiervoor overwogene van oordeel dat aangeefster geloofwaardig is nu zij in de kern en op relevante onderdelen consistent en gedetailleerd heeft verklaard.
Het hof acht ook de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Uit haar verklaring kan naar het oordeel van hof worden afgeleid dat verdachte aangeefster heeft gemasseerd bij de schaamlippen. Dat aangeefster dit omschrijft als ‘vlak bij de clitoris’ en ‘in de buurt van haar clitoris’ maakt haar verklaring met betrekking tot de plaats waar verdachte haar heeft aangeraakt, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, niet onduidelijk. De clitoris bevindt zich immers tussen de schaamlippen. Het hof heeft ook voorts geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] te twijfelen.
Het hof acht de verklaringen van aangeefsters [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] betrouwbaar en ziet geen aanleiding om de aangiften terzijde te stellen en zal deze tot het bewijs bezigen.
Volgens het tweede lid van art. 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden
aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze zogeheten 'unus testis, nullus testis'-
bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat
zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige
gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in
ander bewijsmateriaal.
Het is niet vereist dat het gedwongen ondergaan van seksuele handelingen steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar het kan voldoende zijn dat de verklaring van aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. Dit bewijsmateriaal moet dan wel afkomstig zijn uit een andere bron. Vervolgens is het de vraag of het bewijsmateriaal ook voldoende overtuigend is.
De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in
algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge
Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid,
Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het
beslissen van concrete gevallen.
Ten aanzien van de vraag of het wettelijk bewijsminimum is behaald, overweegt het hof als volgt.
In deze zaak hebben aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaronder de ontuchtige handelingen plaatsvonden verklaard dat deze plaatsvonden tijdens een lymfedrainagebehandeling door verdachte. Verdachte masseerde de benen en de lies van aangeefsters en raakte hen op een gegeven moment aan in de schaamstreek. Aangeefster [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat dit ‘zowat op de clitoris’ was en aangeefster [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat verdachte haar heeft aangeraakt bij haar ‘vaginale gat’. De beide – betrouwbaar geachte – aangiftes tegen dezelfde verdachte, van ontuchtige handelingen die in een vergelijkbare context en met eenzelfde wijze van handelen van verdachte hebben plaatsgevonden, ondersteunen elkaar over en weer in bewijstechnische zin.
De verklaring van [benadeelde partij 1] wordt voorts nog ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . [getuige] heeft verklaard dat aangeefster haar meteen na het voorval emotioneel opbelde en haar vertelde dat verdachte aan haar ‘prutje’ had gezeten. De getuige heeft verklaard:
‘Ze ( [benadeelde partij 1] ) was van slag. Ze huilde. Ze was verdrietig. Ik had echt een hele andere [benadeelde partij 1] aan de telefoon dan ik anders altijd heb.’Belangrijk bij de betrouwbaarheid van deze getuige acht het hof ook dat zij een duidelijke herinnering heeft over wanneer zij van [benadeelde partij 1] over het voorval hoorde. Het door haar beschreven moment komt overeen met wat aangeefster [benadeelde partij 1] daarover heeft verklaard. Ook getuige
[naam] heeft verklaard dat [benadeelde partij 1] emotioneel was toen ze hem vertelde wat haar was overkomen. [naam] heeft verklaard dat hij zag dat ze ‘gebroken’ was.
De verklaring van [benadeelde partij 1] vindt bovendien op onderdelen ook bevestiging in de verklaring van verdachte zelf.
Aangeefster [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat verdachte haar na de behandeling vertelde over zijn geheime vriendin en over het feit dat hij deze vriendin ‘explosieve orgasmes’ kon geven omdat hij de juiste plekken wist te vinden. Tevens heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar, op het moment dat ze weg zou gaan, vroeg of hij haar een knuffel mocht geven. Verdachte heeft deze beide voorvallen erkend. Ook heeft hij verklaard dat hij aangeefster in haar lies heeft gemasseerd terwijl zij naakt op de behandeltafel lag.
Ter ondersteuning van de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 2] bevindt zich in het dossier de verklaring van haar vriend [naam] . [naam] heeft verklaard dat [benadeelde partij 2] moest huilen toen ze hem vertelde over de ontuchtige handeling gepleegd door verdachte. Ook heeft [naam] verklaard dat hij, vóórdat [benadeelde partij 2] hem vertelde over het grensoverschrijdende gedrag van verdachte, al een verandering bij [benadeelde partij 2] had geconstateerd in hun seksuele omgang, in die zin dat [benadeelde partij 2] minder behoefte had.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de verklaring van aangeefster
[benadeelde partij 1] en aangeefster [benadeelde partij 2] in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.

Dwang

Daarnaast is het hof van oordeel dat verdachte aangeefsters heeft gedwongen om deze
ontuchtige handelingen te dulden. Verdachte heeft aangeefsters gevraagd om zich uit te kleden. Daarmee heeft hij hen in een kwetsbare positie gebracht. Zij kwamen (vrijwel) naakt in zijn behandelpraktijk op de massagetafel te liggen. Tijdens de massage heeft verdachte zijn handen geleidelijk verplaatst naar de schaamstreek, waarbij hij de schaamlippen van aangeefsters onverhoeds heeft aangeraakt.
Aangeefsters hebben beiden verklaard dat zij deze handelingen van verdachte niet hadden verwacht, omdat zij geen seksuele intenties hadden. De door verdachte gecreëerde setting en het onverhoeds (in betekenis van onverwacht) brengen van zijn vingers bij of tussen de schaamlippen hebben hen echter in de situatie gebracht dat zij hiertegen geen weerstand konden bieden. Hierdoor hebben ze tegen hun wil de seksuele handelingen van verdachte moeten dulden. Verdachte had dit niet alleen kunnen, maar ook moeten hebben geweten. Bij een massage, zoals hier aan de orde heeft als uitgangspunt te gelden dat geen seksuele handelingen worden verricht.

Ontuchtig

De raadsvrouw heeft eveneens vrijspraak bepleit omdat, áls verdachte de schaamlippen van aangeefsters heeft aangeraakt (hetgeen verdachte ontkent), hij geen opzet heeft gehad op die aanrakingen omdat dit per ongeluk gebeurde. Verdachte heeft, aldus de raadsvrouw, met zijn handelen geen seksuele intenties gehad, waardoor het laste gelegde bestanddeel “ontucht” en de opzet daarop niet bewezen kan worden verklaard.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Voorop moet worden gesteld dat van een ontuchtige handeling sprake is bij een handeling van seksuele aard in strijd met de sociaal-ethische norm. Of een handeling als zodanig kan worden aangemerkt, hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval, zoals de context en de verhouding tussen betrokkenen en de wijze van aanraking. Bij handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm wegens strijd met de sociaal-ethische norm als ontuchtig worden gekwalificeerd, kan het ontuchtige karakter hieraan komen te ontvallen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval. Anderzijds is denkbaar dat een handeling die niet direct een ontuchtig karakter draagt, toch als zodanig wordt aangemerkt door de omstandigheden van het geval, waarbij de intentie van de dader gewicht in de schaal kan leggen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide aangeefsters heeft aangeraakt bij de schaamlippen. Deze handelingen, te weten het met de vinger draaiende bewegingen maken bij het ‘vaginale gat’ en het maken van draaiende bewegingen tussen de schaamlippen ‘in de buurt van de clitoris’, hebben naar het oordeel van het hof naar de uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter en zijn in de setting van een sportmassage objectief gezien zozeer in strijd met de sociaal-ethische norm dat sprake is van ontuchtige handelingen.
Gelet op de verklaringen van aangeefsters dat de bedoelde aanrakingen secondenlang duurden, (van 30 tot 40 seconden volgens [benadeelde partij 2] en tot 1 minuut volgens [benadeelde partij 1] ) is het hof van oordeel dat er geen sprake is geweest van een toevallige aanraking, maar van bewust verrichte ontuchtige handelingen.
Indien de aanrakingen per ongeluk gebeurd zouden zijn en verdachte deze aanrakingen niet zo had bedoeld en had gewild, dan had het in de rede gelegen dat verdachte meteen zijn handen had weggetrokken. Voor een dergelijke lezing bieden de verklaringen van beide aangeefsters geen enkele steun. Het tegendeel is het geval. Verdachte heeft derhalve opzet gehad op het plegen van de ontuchtige handelingen.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 6 november 2018 te [plaats 1] , door een feitelijkheid, [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het masseren/betasten, van de schaamlippen van die [benadeelde partij 1] , en bestaande die feitelijkheid hieruit dat verdachte opzettelijk als sportmasseur/verzorger in het kader van een behandeling/massage plotseling en onverhoeds, van die [benadeelde partij 1] haar schaamlippen heeft gemasseerd/betast;
2.
primair
hij in de periode van 1 april 2018 tot en met 31 augustus 2018 te [plaats 1] , door een feitelijkheid, [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot het dulden een ontuchtige handeling, bestaande uit het masseren/betasten van de schaamlippen van die [benadeelde partij 2] , en bestaande die feitelijkheid hieruit dat verdachte opzettelijk als sportmasseur/verzorger in het kader van een behandeling/massage plotseling en onverhoeds, van die [benadeelde partij 2] haar schaamlippen heeft gemasseerd/betast.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van twee vrouwen. In het kader van zijn werk als sportverzorger bij een [plaats 2] voetbalvereniging heeft
verdachte tijdens het uitvoeren van een lymfedrainagebehandeling aangeefsters onzedelijk
betast. Verdachte heeft, door zijn onverhoeds en grensoverschrijdend handelen, het in hem
gestelde vertrouwen als sportverzorger ernstig beschaamd en hij heeft geen oog gehad voor
de gevolgen die zijn gedrag zou kunnen hebben voor aangeefsters.
Hij heeft inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit als gevolg waarvan zij, gezien de beide slachtofferverklaringen, nog altijd (psychische) problemen ondervinden.
Bij de straftoemeting is ten voordele van de verdachte in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister
d.d. 28 april 2022, niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het hof heeft gelet op het reclasseringsrapport
d.d. 23 februari 2021en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De reclassering adviseert om verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te
leggen. Daarnaast heeft de reclassering een beroepsverbod op grond van artikel 28 van het
Wetboek van Strafrecht geadviseerd, waarbij verdachte maximaal vijf jaren niet mag werken als verzorger/sportmasseur en/of een vergelijkbaar beroep.
Ter zitting van het hof is gebleken dat, naar aanleiding van deze strafzaak, de thuissituatie van verdachte erg onder druk is komen te staan. Verdachte heeft weinig contact met zijn kinderen en kleinkinderen.
Tevens is verdachte door alle spanningen onder behandeling van de cardioloog en heeft hij fysieke problemen door zijn diabetes. Door een ontsteking in zijn gewrichten kan verdachte zijn werk en hobby van sportmasseur niet langer uitoefenen.
Gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden acht het hof het niet nodig om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, zoals geëist door de advocaat-generaal. Het hof is van oordeel dat dit een te zware straf zou zijn. Het hof zal de op te leggen gevangenisstraf beperken tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaren. Gezien de ernst van de feiten zal het hof daarnaast een taakstraf opleggen van de maximale duur.
De voorwaardelijke gevangenisstraf legt het hof met name op als stok achter de deur
om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare
feiten.
Daarnaast zal het hof verdachte als bijzondere voorwaarde een beroepsverbod opleggen om als masseur (in brede zin) werkzaam te zijn, nu beide bewezenverklaarde feiten tijdens de uitoefening van zijn beroep als masseur zijn begaan. Deze bijzondere voorwaarde wordt, uit een oogpunt van preventie en om mogelijke recidive te voorkomen, opgelegd voor de duur van de proeftijd van drie jaren, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen dat de massagepraktijk van verdachte gezien zijn fysieke gesteldheid feitelijk al geruime tijd stilligt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.385,00, te weten een bedrag van
€ 5.000,- aan immateriële schade en een bedrag van € 385,- aan materiële schade (eigen risico verzekering). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade. Deze schade is niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.417,76, te weten een bedrag van
€ 5.000,- aan immateriële schade en een bedrag van € 417,76 aan materiële schade (€ 32,76 reiskosten en € 385,- aan eigen risico verzekering). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de vordering tot de immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat de benadeelde partij is aangetast in haar persoon. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft zij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De benadeelde partij is tijdens een massage, in een kwetsbare positie, bij haar schaamlippen betast, waardoor haar lichamelijke integriteit en haar gevoel van veiligheid is aangetast.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het hof naar billijkheid een bedrag ter vergoeding van immateriële schade vaststellen op € 1.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen
Het hof zal tevens het deel van de vordering met betrekking tot de reiskosten ad € 32,76 toewijzen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
89 (negenentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 3 jaren niet
werkzaam zal zijn als sportverzorger/masseur.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en om de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 november 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.032,76 (duizend tweeëndertig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 32,76 (tweeëndertig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.032,76 (duizend tweeëndertig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit
€ 32,76 (tweeëndertig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 augustus 2018.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 13 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.