ECLI:NL:GHARL:2022:4800

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
21-004798-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van minderjarig stiefkind door stiefvader met langdurige gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een stiefvader, is veroordeeld voor het verkrachten van zijn minderjarige stiefdochter gedurende een periode van meer dan een jaar. Het hof heeft de gevangenisstraf verhoogd van vier naar zes jaren, omdat de eerdere straf niet voldeed aan de ernst van de feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere verkrachtingen, waarbij hij zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten pas 12 jaar oud was, onder druk heeft gezet en misbruik heeft gemaakt van zijn positie als stiefvader. Het hof heeft rekening gehouden met de frequentie van de verkrachtingen, de leeftijd van het slachtoffer en de gevolgen van de daden, waaronder een zwangerschap en een abortus. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof oordeelde dat deze onvoldoende recht deed aan de ernst van de gepleegde feiten. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan zowel het slachtoffer als de benadeelde partij, waarbij het hof de vorderingen gedeeltelijk heeft toegewezen. De verdachte is ook onderworpen aan een contactverbod met het slachtoffer voor een periode van vijf jaar, met vervangende hechtenis voor het geval hij zich niet aan deze maatregel houdt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004798-21
Uitspraak d.d.: 13 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 oktober 2021 met parketnummer 18-105046-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1]
wonende te [woonplaats 1] ,
thans verblijvende in [PI] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring en tot oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens heeft de advocaat-generaal de oplegging van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende het bevel aan verdachte zich te onthouden van contact met het slachtoffer
[slachtoffer] , met een vervangende hechtenis van drie weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Tot slot heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 270,40 aan materiële schade en toewijzing van de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 15.000,-, aan immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. H.M. Terpstra, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens heeft de rechtbank aan verdachte de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd voor de duur van vijf jaren, inhoudende het bevel aan verdachte zich te onthouden van contact met het slachtoffer [slachtoffer] , met een vervangende hechtenis van drie weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 270,40 aan materiële schade en de vordering van
[slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 15.000,-, aan immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 februari 2020 tot en met 11 april 2021 te [plaats] , althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
zijn minderjarig stiefkind en/of een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het (onverhoeds)
- brengen van zijn penis in haar vagina, en/of
- brengen van één of meer vingers in haar vagina en/of tussen de schaamlippen, en/of
- betasten van haar borsten, en/of
- slaan en/of betasten van haar kont
en bestaande dat geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- de slaapkamer van die [slachtoffer] binnen ging, en/of
- de (pyjama)broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken, en/of
- ( meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] , en/of
- met gebruikmaking van zijn fysieke en psychische overwicht op die [slachtoffer] en/of door zijn kennelijke bedoelingen een dusdanig bedreigende sfeer voor die [slachtoffer] heeft gecreëerd dat die [slachtoffer] niet in staat was zich te onttrekken aan voornoemde seksuele handelingen, en/of
- aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 februari 2020 tot en met 11 april 2021 te [plaats] , althans in Nederland, met zijn minderjarige stiefkind en/of een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het (onverhoeds)
- brengen van zijn penis in haar vagina, en/of
- brengen van één of meer vingers in haar vagina en/of tussen de schaamlippen, en/of
- betasten van haar borsten, en/of
- slaan en/of betasten van haar kont.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 26 februari 2020 tot en met 11 april 2021 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid, zijn minderjarig stiefkind, de aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, heeft gedwongen tot het ondergaan handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het
- brengen van zijn penis in haar vagina, en
- brengen van één of meer vingers in haar vagina en tussen de schaamlippen, en
- betasten van haar borsten, en
- slaan en betasten van haar kont
en bestaande dat geweld of andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
- de slaapkamer van die [slachtoffer] binnen ging, en
- de pyjamabroek en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken, en
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] , en
- met gebruikmaking van zijn fysieke en psychische overwicht op die [slachtoffer] en door zijn kennelijke bedoelingen een dusdanig bedreigende sfeer voor die [slachtoffer] heeft gecreëerd dat die [slachtoffer] niet in staat was zich te onttrekken aan voornoemde seksuele handelingen, en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
verkrachting, terwijl het feit wordt begaan tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende ruim een jaar schuldig gemaakt aan het verkrachten van zijn stiefdochter, die deel uitmaakte van het gezin van verdachte en door verdachte sinds 2016 als ware zij zijn eigen dochter, werd verzorgd en opgevoed. Op de dagen dat de moeder van zijn stiefdochter werkte, werd zij aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd. De handelingen begonnen toen zij pas 12 jaar oud was en vonden plaats in haar slaapkamer, een plaats waar zij zich veilig moest kunnen voelen. Verdachte heeft, als stiefvader, op zeer ernstige wijze misbruik gemaakt van zijn stiefdochter en heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op zowel haar lichamelijke als psychische integriteit. Verdachte heeft tijdens de verkrachtingen geen voorbehoedsmiddelen gebruikt, terwijl hij wist dat zijn stiefdochter al menstrueerde. Dat verdachte zich bewust was van de kans dat zijn stiefdochter zwanger kon worden, wordt onderstreept door het feit dat verdachte er blijkens de telefoongegevens bij haar en haar moeder op aandrong dat zij de pil ging gebruiken. Door toch telkens onbeschermde seks met haar te hebben heeft hij haar blootgesteld aan de kans dat zij zwanger zou worden. Een gevolg dat zich ook heeft verwezenlijkt. Het slachtoffer is zwanger geraakt en heeft op haar dertiende een abortus moeten ondergaan. Het spreekt voor zich dat dit zeer ingrijpend is geweest.
Uit haar verklaring afgelegd bij de politie blijkt hoe bang het slachtoffer al die tijd is geweest. Ze durfde ’s nachts niet te gaan slapen wanneer haar moeder de volgende dag moest werken, omdat ze wist dat verdachte dan de volgende dag weer bij haar zou komen. Ook blijkt dat ze sliep met haar kleren aan en dat, als ze verdachte de trap op hoorde komen, ze zich verstopte onder het bed. Verdachte trok zich hier echter niets van aan en ging door met zijn handelingen, teneinde zijn eigen lusten te bevredigen, omdat – zoals hij heeft verklaard – zijn vrouw geen seks (meer) met hem had. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn seksuele verlangens en zich geenszins bekommerd om het (emotionele) leed dat hij bij zijn stiefdochter teweegbracht.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt duidelijk hoeveel impact het handelen van verdachte op het leven van het slachtoffer heeft gehad. Gedurende de periode dat de verkrachtingen plaatsvonden was ze bang en durfde ze niet alleen thuis te zijn.
Ze leefde met een groot geheim wat ze aan niemand kon en durfde te vertellen. Nadat ze eindelijk op aandringen van haar moeder openheid van zaken durfde te geven, kwam ze in de medische molen in verband met haar zwangerschap en de abortus. Ook dit traject van onderzoeken heeft veel impact op haar gehad. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat ze wekenlang moe is geweest en suïcidale gedachten had. Ook nadat het misbruik was uitgekomen leefde ze nog met een groot geheim. Ze kon niet met haar vrienden en klasgenoten bespreken wat haar was overkomen, waardoor ze tegen iedereen leugens heeft moeten vertellen over haar schoolverzuim. Van een ongecompliceerd leven, wat een dertienjarige zou moeten kunnen hebben, was geen sprake.
Ter zitting van het hof is gebleken dat het momenteel niet goed gaat met het slachtoffer, dat er sprake is van schoolverzuim en dat ze nog steeds onder behandeling is. Het laat zich niet voorspellen hoe lang deze behandeling zal duren en hoe het leven voor het slachtoffer er in de toekomst uit zal zien. Het slachtoffer ondervindt tot op heden op diverse fronten in haar leven de schadelijke gevolgen van verdachtes handelen. Ze is voor haar leven getekend.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 28 april 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor zedenfeiten.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het, omtrent de persoon van verdachte opgemaakte, Pro Justitia rapport d.d. 31 juli 2021 wordt geconcludeerd dat verdachte niet lijdt aan een stoornis, zodat het feit verdachte volledig kan worden toegerekend. Het hof neemt deze conclusie over en acht verdachte derhalve volledig verantwoordelijk voor hetgeen hij zijn stiefdochter heeft aangedaan.
Uit het hiervoor genoemde rapport blijkt voorts dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat, zodat er geen zorg- of behandeltraject wordt geadviseerd. Ook de reclassering adviseert in haar rapport d.d. 16 augustus 2021 een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Bij de bepaling van de op te leggen straf, heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf bij één verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Het hof neemt als strafverzwarende omstandigheden mee de frequentie van de verkrachtingen (ruim een jaar lang, meerdere keren per maand), de leeftijd van het slachtoffer en het feit dat het slachtoffer door verdachtes handelen zwanger is geraakt en op haar dertiende een abortus heeft moeten ondergaan. Van strafverminderende omstandigheden is het hof niet gebleken.
Het voorgaande maakt dat het hof verdachte een langdurige gevangenisstraf zal opleggen. Daarbij acht het hof een hogere straf op zijn plaats dan door de rechtbank is opgelegd, nu die straf onvoldoende rechtdoet aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit. Het hof zal de eis van de advocaat-generaal volgen en zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof acht deze straf passend en noodzakelijk.
Daarnaast zal het hof een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr. opleggen, in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van vijf jaar. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking het feit dat de verdachte zich in een periode van meer dan een jaar met grote regelmaat aan zijn stiefdochter heeft vergrepen, dat hij in die periode dus telkens de keuze maakte om het te doen waar hij het ook had kunnen – en moeten - nalaten, dat hij weinig tot geen verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen hij heeft misdaan en dat hij, zoals ook is verwoord in het reclasseringsadvies d.d. 16 augustus 2021, nauwelijks tot niet in staat is om zich in een ander in te leven. (Mede) gegeven deze bij de verdachte bestaande ‘beperking’ dient er dan ook ernstig rekening mee te worden gehouden dat hij het reeds zwaar getraumatiseerde slachtoffer niet ongemoeid zal laten en alsnog ‘belastend gedrag’ jegens haar zal vertonen. Nu blijkens de parlementaire geschiedenis het voorkomen van belastend gedrag jegens personen (mede) één van de doelstellingen is van de maatregel ex artikel 38v Sr. acht het hof de toepassing daarvan in deze dan ook mogelijk en tevens passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [slachtoffer]

[benadeelde partij] heeft zich, mede als wettelijk vertegenwoordigster (moeder) van [slachtoffer] , als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Gevorderd wordt voor [slachtoffer] een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 15.000,00. De wettelijke vertegenwoordigster heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Gevorderd wordt tevens voor [benadeelde partij] een bedrag van € 2.070,40 aan materiële schade (inkomstenderving en reiskosten) en een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van affectieschade dan wel shockschade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 270,40 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

[slachtoffer]

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een naar maatstaven van billijkheid vast te stellen bedrag van € 15.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

[benadeelde partij]

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 270,40 aan reiskosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Inkomstenderving
Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de inkomensderving niet-ontvankelijk verklaren, nu deze vordering wordt betwist en onvoldoende is onderbouwd.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van immateriële schade kan plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Voorwaarde daarbij is dat wordt vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde partij zal verder moeten leven in de wetenschap dat haar minderjarige dochter door haar levenspartner meermalen is verkracht en ze heeft haar dochter moeten begeleiden tijdens medische onderzoeken en tijdens de abortus. Het hof kan zich voorstellen dat dit heeft geleid tot geestelijk letsel, maar moet vast stellen dat de benadeelde haar vordering op dit punt niet heeft onderbouwd. Bij de stukken bevindt zich een rapport van drs. A. Nijs-de Boer, werkzaam bij het orthopedisch bureau Fievelekwint Floreren van september 2021. Hieruit blijkt dat de benadeelde partij haar eigen emoties blokt zodat ze er voor haar dochter kan zijn, daardoor nog niet is toegekomen aan de verwerking van haar eigen leed en dat daarom geen verklaring van een psycholoog en/of psychiater kan worden overlegd. Ook anderszins kan het hof het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij niet vaststellen.
Gezien het vorenstaande kan niet geobjectiveerd worden vastgesteld dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, voortvloeiend uit een hevige emotionele schok door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van een schadevergoeding wegens shockschade. Dat namens de benadeelde partij is aangevoerd dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen van het strafbare feit voor de moeder van het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, maakt dit niet anders gelet op eisen die in de jurisprudentie worden gesteld aan de onderbouwing van shockschade.
Bij gebrek aan een onderbouwing van de vordering tot immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Aanvullend onderzoek op basis van een nadere onderbouwing is immers nodig maar dit zou tot vertraging van het proces leiden. Daarmee is sprake van een onevenredige belasting van het strafproces. De vordering kan wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] , (thans) wonende [woonplaats 2] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes (6) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 april 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 270,40 (tweehonderdzeventig euro en veertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 270,40 (tweehonderdzeventig euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 april 2021.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 13 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.