ECLI:NL:GHARL:2022:4799

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
21-004319-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en strafoplegging in cold case-zaak na 24 jaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, die zich 24 jaar geleden schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Het hof oordeelt dat het tijdsverloop in deze cold case-zaak niet strafverlagend mag werken. De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor verkrachting zijn als uitgangspunt genomen, waarbij het hof rekening houdt met de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer. De verdachte heeft op eigen initiatief hulp gezocht bij de GGZ, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en legt een zwaardere straf op, gezien de gewelddadige aard van het delict en de blijvende gevolgen voor het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van verkrachting en de noodzaak van een passende straf, ook na lange tijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004319-21
Uitspraak d.d.: 13 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 september 2021 met parketnummer 18-730198-19 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum]
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis, met aanvulling van de bewijsmiddelen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.G. Schmidt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het tenlastegelegde feit (verkrachting) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 mei 1998, te [plaats] , door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) een persoon, genaamd [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] vaginaal gepenetreerd met zijn penis en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer]
- heeft vastgepakt en/of
- een steegje in heeft getrokken en/of
- haar naar de grond heeft gewerkt en/of
- op haar is gaan liggen en/of
- haar broek heeft losgemaakt en naar beneden heeft geschoven en/of
- haar slip naar beneden heeft getrokken en/of
- met een of meerdere vinger(s) haar vagina is binnengedrongen en/of
- zich heeft opgericht en tegen haar heeft gezegd "pijpen", hetgeen zij pertinent weigerde en/of
- ( vervolgens) weer op haar is gaan liggen en/of
- meerdere malen, haar vaginaal heeft gepenetreerd met zijn penis en/of
- ( daarbij) is klaar gekomen
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 mei 1998 te [plaats] , door geweld en andere feitelijkheden een persoon, genaamd [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] vaginaal gepenetreerd met zijn penis en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte die [slachtoffer]
- heeft vastgepakt en
- een steegje in heeft getrokken en
- haar naar de grond heeft gewerkt en
- op haar is gaan liggen en
- haar broek heeft losgemaakt en naar beneden heeft geschoven en
- haar slip naar beneden heeft getrokken en
- met een of meerdere vingers haar vagina is binnengedrongen en
- zich heeft opgericht en tegen haar heeft gezegd "pijpen", hetgeen zij pertinent weigerde en - vervolgens weer op haar is gaan liggen en
- meerdere malen, haar vaginaal heeft gepenetreerd met zijn penis en
- daarbij is klaar gekomen en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich 24 jaar geleden schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig strafbaar feit, te weten verkrachting. Verdachte heeft in de nacht van 30 op 31 mei 1998 het – zoals de verdachte ter zitting van het hof heeft verklaard: volstrekt willekeurige - slachtoffer onverhoeds vastgepakt en haar een steegje ingetrokken. Nadat verdachte haar naar de grond heeft gewerkt, heeft hij haar broek en onderbroek naar beneden getrokken en haar verkracht. Na zijn daad is verdachte ervandoor gegaan.
Verdachte heeft door aldus te handelen op zeer grove en gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het behoeft geen uitleg dat het slachtoffer zeer angstige momenten heeft moeten doormaken. Het slachtoffer heeft na al die jaren geen slachtofferverklaring (meer) willen opstellen, maar uit haar verhoor op 16 oktober 2019 blijkt dat hetgeen haar door verdachte is aangedaan haar leven erg heeft veranderd en ook dat het gebeuren na 24 jaar nog steeds haar leven beïnvloedt. Na/door het gebeuren is het slachtoffer erg angstig geworden en nadien is ze bijna niet meer ‘op stap’ geweest. Met name in de avond en nacht zijn de angstgevoelens nog steeds aanwezig. Ook haar werk als stadswacht heeft ze door deze gebeurtenis moeten opgeven. Sinds er een DNA-match is gevonden en zij daarmee op 23 oktober 2018 is geconfronteerd, heeft het slachtoffer herbelevingen.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 28 april 2022, waaruit blijkt dat verdachte in 1990 onherroepelijk is veroordeeld voor het meermalen plegen van schennis van de eerbaarheid. Ook is verdachte in 2018 hiervoor onherroepelijk veroordeeld, alsmede voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. In deze laatste zaak is aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met daarbij als bijzondere voorwaarde dat hij een (zeden)behandeling moest volgen bij De Waag.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 27 september 2019 blijkt dat verdachte de hiervoor genoemde behandeling bij De Waag positief heeft afgerond, maar dat de onderhavige zaak, de verkrachting in 1998, tijdens de behandeling niet aan de orde is gekomen. Uit het reclasseringsrapport d.d. 22 april 2021 blijkt dat reclasseringstoezicht naar aanleiding van de onderhavige verkrachting niet geïndiceerd is.
Ter zitting van het hof is gebleken dat verdachte – na te zijn geconfronteerd met de DNA-match – op eigen initiatief hulp heeft gezocht bij de GGZ Noord-Holland-Noord vanwege ‘stemmingswisselingen en zelfbeeldproblematiek’. Deze behandeling bevindt zich nog in een beginstadium. Uit een schrijven van B. Cirakaglu, GGZ-psycholoog, d.d. 28 april 2022, blijkt dat op basis van het onlangs gehouden intakegesprek een uitgebreid onderzoek zal worden verricht waarna er een definitief behandelplan zal worden opgesteld.
De raadsman heeft ten aanzien van de straftoemeting aangevoerd dat er, in de sinds het ten laste gelegde feit verstreken tijd, een forse verandering is opgetreden in de wijze waarop de maatschappij en ook de rechtspraak een dergelijk delict bezien en waarderen, in dier voege dat verkrachting de laatste jaren zwaarder pleegt te worden bestraft. Volgens de raadsman dient de aan verdachte op te leggen straf te worden bepaald op basis van hetgeen in 1998 nog werd gezien als passend.
Het hof is van oordeel dat het enkele tijdsverloop in deze cold case-zaak niet strafverlagend mag werken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat naar het oordeel van het hof de huidige strafwaardigheid van het misdrijf verkrachting minder afwijkt van de normen die terzake in 1998 golden dan de raadsman veronderstelt. Ook toentertijd was het strafmaximum gesteld op een gevangenisstraf van twaalf jaar, gold dit misdrijf als een zeer ernstig delict en was de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur voor verkrachting geenszins ongebruikelijk. Voorts is van belang dat de redelijke termijn in deze zaak pas is gaan lopen met de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte, in september 2019. Ook overigens ziet het hof onvoldoende grond om het tijdsverloop
an sichin het voordeel van verdachte uit te leggen. Dit zou immers in wezen neerkomen op het belonen van het jarenlang stilzwijgen van verdachte. Het hof is evenwel van oordeel dat het feit dat verdachte zich in de afgelopen vierentwintig jaar niet bij de politie heeft gemeld, ook niet strafverhogend mag werken. Het is immers één van de grondbeginselen van ons strafrecht dat niemand verplicht kan worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Niettemin hecht het hof eraan vast te stellen dat de verdachte de stap om zichzelf te melden bij de politie gedurende bijna een kwart eeuw niet heeft gezet. Een stap die een einde had kunnen maken aan de, naar ook de verdachte had kunnen en moeten begrijpen, jarenlange angst en onzekerheid waarin het slachtoffer verkeerde en die, indachtig het beginsel ‘erkenning is het begin van verzoening’ (hetgeen de gebodenheid van strafrechtelijke sanctionering kan mitigeren), mogelijk wèl strafverlichtend had kunnen uitwerken. Het laatste is in casu dus níet aan de orde.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor verkrachting gaan uit van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Het hof heeft hierop acht geslagen en neemt dit tevens als uitgangspunt, nu het in de onderhavige zaak gaat om een gewelddadige verkrachting van een volstrekt willekeurig slachtoffer, wier leven daardoor voorgoed is veranderd. Een deel van deze straf zal het hof echter voorwaardelijk opleggen, nu verdachte op eigen initiatief hulp heeft gezocht bij de GGZ.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk
met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is. De voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig zal maken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 13 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.