ECLI:NL:GHARL:2022:4707

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
21-005479-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Duitsland voor moord op een 58-jarige man in Winterswijk met een hamer

Op 9 juni 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een 41-jarige man uit Duitsland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaren en 6 maanden voor de moord op een 58-jarige man in Winterswijk op 29 oktober 2017. De verdachte heeft het slachtoffer op klaarlichte dag in een woonwijk meerdere keren met een hamer op het hoofd geslagen, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Het hof heeft geen rekening gehouden met de gewijzigde wettelijke regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat de verdachte waarschijnlijk zijn detentie in Duitsland zal willen ondergaan. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot achttien jaren gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf verlaagd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De familieleden van het slachtoffer hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend, maar het hof heeft hen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot vergoeding van shockschade, omdat niet voldoende vaststaat dat de confrontatie met de gevolgen van het misdrijf de door hen gestelde schade heeft veroorzaakt. Het hof heeft wel een schadevergoeding toegewezen voor materiële schade aan enkele benadeelde partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005479-19
Uitspraak d.d.: 9 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 8 oktober 2019 met parketnummer 05-882281-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 mei 2022 (inhoudelijke behandeling) en 31 mei 2022 (sluiting onderzoek) en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Quint, en door de advocaat van de benadeelde partijen, mr. S. Striekwold, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 8 oktober 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van het door verdachte reeds ondergane voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich niet geheel kan verenigen met de bewijsmotivering en omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 29 oktober 2017 in de gemeente Winterswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans met een zwaar/hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan/stompen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] (op [sterfdag] 2017) is komen te overlijden;
subsidiairhij op of omstreeks 29 oktober 2017 in de gemeente Winterswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer, althans met een zwaar/hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan/stompen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] (op [sterfdag] 2017) is komen te overlijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde moord wettig en overtuigend bewezen kan worden. De advocaat-generaal heeft daarbij onder meer gewezen op het bloedwraakmotief, de omstandigheid dat verdachtes auto op de plaats delict is gezien op 29 oktober 2017 en dat zijn DNA is aangetroffen op de jas van het slachtoffer. Daarnaast wilde verdachte een alibi construeren en loog hij tegen naasten over de reden dat hij ineens moest vertrekken. Vervolgens is zowel verdachte als zijn auto verdwenen.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Van dat onderdeel van de tenlastelegging moet verdachte daarom worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen hem is tenlastegelegd. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte op de plaats delict aanwezig is geweest en ook niet dat zijn DNA enkel door hemzelf kan zijn achtergelaten, terwijl het bewijs in de kern is gebaseerd op de waarneming van zijn auto en het gevonden minimale DNA. Daarnaast geldt het bloedwraakmotief voor vele andere familieleden, zijn de signalementen van de man die uit de auto stapte te algemeen om te kunnen bijdragen aan het bewijs en heeft getuige [getuige 1] verdachte niet herkend bij een fotoconfrontatie, aldus de verdediging.
Oordeel van het hof
Het hof kan zich in overwegende mate vinden in de bewijsoverwegingen van de rechtbank en neemt de bewijsmotivering van de rechtbank derhalve grotendeels over. Waar hierna ‘rechtbank’ of ‘zij’ staat vermeld als wordt verwezen naar de rechtbank, moet ‘hof’ en ‘hij’ worden gelezen:
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze op 29 oktober 2017 in Winterswijk zag dat een man met een hamer meerdere keren op de schedel van een andere man sloeg. Ze zag dat de man met de hamer met veel kracht sloeg en tijdens het slaan steeds vooroverboog om flink uit te halen op het hoofd van het slachtoffer. De man met de hamer sprong in een auto met Duits kenteken [kenteken] en reed weg. [2]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat ze een man uit een donkerblauwe auto zag stappen. Ze zag hem vervolgens slaande bewegingen maken. Toen de man weer in de blauwe auto stapte en voor getuige langsreed, zag ze dat het een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] was. [3]
De man die werd geslagen, [slachtoffer] , is op [sterfdag] 2017 overleden. [4] De verwondingen aan zijn hoofd waren het gevolg van bij leven opgetreden inwerking van heftig uitwendig stomp en/of botsend geweld zoals dat kan optreden als gevolg van het slaan met één of meerdere voorwerpen. Het overlijden van het slachtoffer wordt volledig verklaard door verstoring en/of verlies van hersenfuncties als gevolg van schedelhersenletsel. [5] Forensisch antropologisch onderzoek wees uit dat er minimaal vijf keer heftig botsend geweld op de schedel is uitgeoefend. Microsporenonderzoek heeft opgeleverd dat er staal is aangetroffen in de beschadigingen in het schedelbotweefsel. Dit past bij gereedschap zoals een hamer. [6]
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande vast dat het slachtoffer is overleden doordat hij meerdere keren met een hamer op zijn hoofd is geslagen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die het slachtoffer met de hamer heeft geslagen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Auto van verdachte op plaats delict
De auto met het Duitse kenteken [kenteken] , die op de plaats delict aanwezig was, staat sinds 7 oktober 2016 op naam van verdachte. [7] Er is na het delict gezocht naar de auto, maar deze is niet aangetroffen. [8]
DNA aangetroffen op de jas van het slachtoffer
De jas van het slachtoffer is bemonsterd. De bemonstering met het SIN AALD1710NL#24 betreft een bemonstering van de buitenzijde van de schuine opening van de linker steekzak op het ondervoorpand op de jas van het slachtoffer. Op deze plek is een mengprofiel aangetroffen dat DNA bevat van drie of vier personen, waaronder DNA nevenkenmerken die van verdachte kunnen zijn. Voor wat betreft het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA profiel van verdachte en het DNA mengprofiel op de jas van het slachtoffer, wordt geconcludeerd dat de bevindingen 65 miljoen keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA van het slachtoffer, van verdachte en van één of twee willekeurige onbekende personen bevat dan wanneer het DNA bevat van het slachtoffer en twee of drie willekeurige onbekende personen. [9]
Verdachte had een motief: bloedwraak
Bloedwraak is het wreken van een vermoord familielid door (een lid van de familie van) de dader om het leven te brengen. Het hoeft niet zo te zijn dat de dader gedood wordt. [10] De rechtbank overweegt dat er tussen de familie van het slachtoffer en de familie van verdachte sprake was van een bloedvete. Dit blijkt uit het volgende.
Ongeveer 30 jaar geleden is de vader van verdachte in Kosovo om het leven gebracht door een broer van het slachtoffer. Deze broer is hiervoor veroordeeld. Nadat hij in het jaar 1999 vrij kwam is er niets meer van hem vernomen. [11]
[benadeelde 2] , een dochter van het slachtoffer, heeft verklaard dat het dorp waar haar vader vandaan komt, bekendstaat om de toepassing van bloedwraak. De bloedvete tussen de families is nooit opgelost en sudderde dus nog. [12] [benadeelde 3] , de andere dochter van het slachtoffer, heeft verklaard dat ze al ongeveer 10 jaar op de hoogte was van de geschiedenis en dat er nooit tussen de families is bemind. [13]
Getuige [getuige 4] , een vriend van verdachte, heeft verklaard dat verdachte de dochters van het slachtoffer in de jaren 2016 en 2017 tegenkwam in het uitgaansleven in Duitsland, onder andere in de discotheek waar verdachte als beveiliger werkzaam was. Verdachte vertelde aan getuige dat hij niets met de meisjes te maken wilde hebben omdat ze familie waren van de man die zijn vader in Kosovo had vermoord. [14] Verdachte was in de zomer van 2017 in Kosovo. Toen hij terugkwam zei hij tegen [getuige 4] dat hij er nu precies van op de hoogte was dat de meisjes uit [plaats 1] kwamen en van dezelfde familie waren als de moordenaar van zijn vader. [15]
Uit gesprekken, opgenomen in de auto van [betrokkene 1] (een broer van verdachte), komt het volgende naar voren:
11 augustus 2018: [16]
“ [betrokkene 2] : Nu jullie bloed hebben afgenomen (noot recherche: hiermee wordt de wraak bedoeld die samenhangt met een moord) en zijn gekomen, [betrokkene 1] , laten we hopen dat deze
zaak goed gaat...
[betrokkene 1] : Bedankt
[betrokkene 2] : Ja, ja, het zal goed gaan… laten we hopen dat God deze oplost en dat hij uit de gevangenis komt, want om eerlijk te zijn is er goed werk verricht… alleen dat we hopen dat hij en [betrokkene 3] uit de gevangenis komen.”
17 augustus 2018: [17]
“ [betrokkene 1] : het enige wat ons dwarszat... wat ons dwarszat... we hebben het gedaan... en hij heeft het gedaan... en ‘hallali’ voor hem. Hoe vaak heb ik mijn hart horen kloppen.., ik wens dat zijn hart zo blij is... voor onze [bijnaam] (opmerking recherche: verkleinwoord van [voornaam verdachte] ).
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat tussen de families van [slachtoffer] en verdachte een niet beminde bloedvete bestond en dat [slachtoffer] het slachtoffer van bloedwraak is geworden. Verdachte had, als lid van de familie [achternaam verdachte] , een motief om [slachtoffer] om het leven te brengen. Dat deze achtergrond bij verdachte speelde, leidt de rechtbank af uit de omstandigheden dat verdachte in zijn sociale omgeving werd geconfronteerd met de dochters van het slachtoffer en dat hij naar aanleiding daarvan navraag heeft gedaan naar de familie [slachtoffer] .
Verdachte is vetrokken naar Italië
De broer van verdachte(het hof voegt toe: [betrokkene 1] )
heeft verklaard dat verdachte op 31 oktober 2017 naar zijn broers in Italië is gegaan. [18]
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat verdachte op 29 oktober 2017 tegen 22:00 of 23:00 uur bij haar in [plaats 2] langskwam. Verdachte zei dat hij naar zijn broer moest die een ongeluk had gehad. Verdachte had haast en is maar circa vijf minuten bij haar geweest. Hij was opgewonden en gedroeg zich anders dan anders. Hierna kon ze geen contact meer met verdachte krijgen. [19]
Getuigen [getuige 6] heeft verklaard dat verdachte op 29 oktober 2017 rond 18:00 bij de [bar] in [plaats 2] kwam om zijn loon op te halen. Hij vertelde dat zijn broer in Italië erg ziek was en dat hij hem daarom moest bezoeken. [20] Verdachte zei dat hij weer zou terugkomen, misschien over twee weken, twee maanden of twee jaar. Dat wist hij niet precies. [21] Twee van de broers van verdachte in Italië, [betrokkene 4] en [betrokkene 1] , hebben echter verklaard dat omstreeks oktober 2017 niemand van de familie in het ziekenhuis heeft gelegen of ernstige gezondheidsproblemen heeft gehad. [22]
[betrokkene 5] , de dochter van verdachte, heeft verklaard dat zij op 4 november 2017 haar neven in Italië heeft opgebeld om te vragen of zij wisten waar haar vader was. Die neven hebben daarop ontkennend geantwoord. Vijftien minuten later werd zij door een Italiaans nummer gebeld. Het was verdachte. Hij zei dat hij in Keulen montagewerkzaamheden verrichtte. Hij had zijn mobiele telefoon verloren, of die was gestolen. Op de vraag, waarom hij met een Italiaans nummer belde, heeft hij niet gereageerd. [23]
[betrokkene 6] , de moeder van [betrokkene 5] , heeft verklaard dat haar dochter het telefoonnummer waarmee verdachte belde, nog een keer heeft teruggebeld. Toen meldde zich alleen een Engels sprekend persoon. Verdachte kon op dat nummer niet worden bereikt. Het nummer behoorde kennelijk bij een internetcafé in Milaan. [24]
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande vast dat verdachte daags na het hem ten laste gelegde feit naar Italië is vertrokken, dat hij zich anders gedroeg dan normaal en dat hij tegen de mensen in zijn directe omgeving heeft gelogen over de reden van zijn vertrek en zijn verblijfplaats.
Conclusie daderschap verdachte
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 29 oktober 2017 [slachtoffer] met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
De door de verdediging gevoerde verweren vinden hun weerlegging in deze bewijsmiddelen.
(…)
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging omtrent de fotoconfrontatie van getuige [getuige 1] overweegt het hof als volgt. Getuige [getuige 1] heeft bij zijn politieverhoor op 3 november 2017 verklaard dat hij de persoon die hij op de plaats delict had gezien wel zou kunnen herkennen, maar (i) dat het dan niet drie maanden zou moeten duren en (ii) dat de personen niet te veel op elkaar moeten lijken. Getuige maakt daarmee dus tweemaal een uitdrukkelijk voorbehoud. De fotoconfrontatie heeft uiteindelijk op 13 februari 2018, na drie maanden, plaatsgevonden, waarbij getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de foto van een ander persoon, niet zijnde verdachte, het meest overeenkwam met het signalement dat hij drie maanden daarvoor heeft gegeven. Bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 1] verklaard dat het heel moeilijk was om de man die hij heeft gezien te herkennen, omdat getuige bij wijze van spreken zes blonde dames vijf seconden te zien kreeg. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de herkenning van een andere persoon dan verdachte niet als een sterke herkenning moet worden aangemerkt en daarom niet als contraindicatie heeft te gelden voor de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict.
Over het aangetroffen DNA-materiaal wordt het volgende overwogen. Dit materiaal is aangetroffen op de jas die het slachtoffer ten tijde van de aanval droeg. [25] Het slachtoffer is gedood door hamerslagen van de dader terwijl die dader over het slachtoffer heen gebogen stond. [26] De dader bevond zich ten tijde van de aanval dus in de onmiddellijke nabijheid van het slachtoffer en diens jas. Uit het dossier blijkt niet van een andere ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer waarbij het DNA-materiaal van verdachte op de jas kan zijn gekomen. Evenmin is er reden om aan te nemen dat het materiaal na de aanval op de jas is overgedragen. In deze omstandigheden is het DNA-materiaal een sterke aanwijzing voor het daderschap van verdachte die kan bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde.
Dit wordt niet anders door de enkele suggestie van de verdediging dat het DNA-materiaal door indirecte overdracht op de jas terecht is gekomen. Het dossier biedt geen steun voor de aanname dat personen uit de directe omgeving van verdachte, die zijn DNA-materiaal zouden kunnen overdragen, daadwerkelijk bij de aanval waren betrokken. Dat een ander dan verdachte ten tijde van de aanval gebruik heeft gemaakt van de auto van verdachte en daardoor in aanraking kwam met DNA-materiaal van verdachte vindt evenmin steun in het dossier.
Tot slot is voor het hof het volgende van belang. De verdachte heeft, in het licht van het voorgaande, zeer beperkt verklaard en wisselende verklaringen afgelegd die soms diametraal op elkaar staan. Bij (door)vragen beriep verdachte zich grotendeels op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft daardoor nimmer een redelijke, de redengevendheid van het tegen hem verzamelende bewijsmateriaal ontzenuwende verklaring gegeven voor feiten en omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde.
Voorbedachte rade
Het hof kan zich voorts verenigen met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de voorbedachte rade, zoals hierna opgenomen. Ook hierna geldt dat waar ‘rechtbank’ of ‘zij’ staat vermeld, ‘hof’ en ‘hij’ moet worden gelezen:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ vast komen te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Er moet dus gelegenheid zijn geweest voor beraad en bezinning, en niet zijn gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Uit de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, blijkt dat er sprake is van doelbewust handelen. Verdachte is immers in zijn auto naar het slachtoffer toegereden, is met een hamer in zijn hand uit de auto gestapt en heeft meerdere malen op het hoofd van het slachtoffer geslagen.
Daar komt bij dat verdachte op 28 oktober 2017, de dag voor het misdrijf, om 9:20 uur een foto op Facebook heeft geplaatst waarbij hij met een andere persoon is te zien. De tekst bij deze foto luidt: “Gisteravond in Luzern, Zwitserland, met [betrokkene 7] ”. [27] De man met wie verdachte op de foto staat, getuige [getuige 7] , heeft verklaard dat hij nooit met verdachte in Zwitserland is geweest. De foto die op Facebook staat is volgens getuige op 21 oktober 2017 in Hagen (Duitsland) genomen. [28]
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte door de foto te plaatsen zichzelf vooraf een vals alibi heeft willen verschaffen.
Ten slotte is verdachtes auto in de weken voor het ten laste gelegde feit meerdere keren in Winterswijk gezien. Zo heeft getuige [getuige 8] verklaard dat hij de auto met kenteken [kenteken] in september 2017 drie keer heeft gezien. Getuige heeft de auto geparkeerd zien staan in de [straat 1] – de straat waar het ten laste gelegde is gepleegd – met draaiende motor en de lichten uit. Ook werd getuige een keer ingehaald door voormelde auto op de [straat 1] en heeft getuige de auto op een ander moment uit de [straat 2] zien rijden. [29] De rechtbank merkt op dat de [straat 2] de straat is waar het slachtoffer woonde. Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de auto van verdachte eerder heeft gezien in de [straat 1] . Hij denkt dat dit een week of zes voor het gepleegde misdrijf is geweest. [30]
Gelet op voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, alsmede gelet op het motief waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen voor het primair ten laste gelegde feit, te weten moord.
Medeplegen
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof voorts van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Het hof zal verdachte ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging derhalve vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks29 oktober 2017 in de gemeente Winterswijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meerdere malen
, althans eenmaal, (met kracht
)met een hamer
, althans met een zwaar/hard voorwerp,op
/tegenhet hoofd te slaan
/stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (op [sterfdag] 2017) is komen te overlijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met de wijziging van de VI-regeling en met de schending van de redelijke termijn in hoger beroep.
Naar het oordeel van het hof is de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft op 29 oktober 2017 [slachtoffer] bewust opgezocht en hem van het leven beroofd door meerdere malen met een hamer op diens hoofd te slaan. Met zijn handelen heeft hij geen enkel respect voor andermans leven getoond. Moord wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als één van de ernstigste misdrijven. Verdachte heeft door aldus te handelen aan de familie en vrienden van het slachtoffer [slachtoffer] , met name aan zijn echtgenote en kinderen, onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht.
Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat het geweld heeft plaatsgevonden in een woonwijk, op klaarlichte dag. Meerdere mensen, waaronder minderjarigen, zijn van het gruwelijke tafereel getuige geweest. Dit zal ontegenzeggelijk de veiligheidsgevoelens van deze omstanders en die in de samenleving ernstig hebben aangetast. In strafverzwarende zin weegt het hof mee het motief waarmee deze moord is gepleegd. Bloedwraak is een volstrekt onacceptabel fenomeen, waarvoor in deze maatschappij geen plaats is.
Het hof heeft acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 april 2022, waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder in Nederland is veroordeeld. Uit het verdachte betreffend uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) van 9 mei 2022 blijkt dat verdachte in Duitsland nooit is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof rekening met de straffen die de afgelopen jaren in moordzaken zijn opgelegd, waarbij voor moord tussen de vijftien en achttien jaren gevangenisstraf werd opgelegd. De bijzondere omstandigheden in deze zaak maken dat het hof een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren passend en geboden acht.
Met de raadsman constateert het hof dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Als uitgangspunt heeft volgens vaste jurisprudentie te gelden dat een strafzaak waarin een verdachte voorlopig gehecht is (geweest), binnen zestien maanden afgerond moet zijn met een eindarrest, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De aanvang van de redelijke termijn in hoger beroep wordt gevormd door het instellen van het appel op 8 oktober 2019. Het arrest van het hof wordt gewezen op 9 juni 2022. Tussen het instellen van het hoger beroep en het arrest van het hof is derhalve een periode van ruim twee jaren en acht maanden verstreken. Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben, nu geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. Het hof zal in het voordeel van verdachte dan ook rekening houden met de schending van de redelijke termijn en in plaats van een gevangenisstraf van achttien jaren een gevangenisstraf van zeventien jaren en zes maanden opleggen.
Met betrekking tot de door de raadsman bepleite aanpassing van de straf wegens de gewijzigde regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) als gevolg van de per 1 juli 2021 ingevoerde Wet straffen en beschermen, overweegt het hof als volgt. Omdat verdachte, met de Duitse nationaliteit, aan Nederland is overgeleverd op grond van een Europees aanhoudingsbevel en door zijn raadsman is gesteld dat verdachte waarschijnlijk zijn detentie in Duitsland zal willen ondergaan, is de uitwerking van de Nederlandse VIregeling met te veel onzekerheden omgeven, zodat een aanpassing in verband met de Wet straffen en beschermen niet aan de orde is.
Voor zover de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf in Nederland plaatsvindt, zal deze volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde 1] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 2] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partijen hebben elk een bedrag van € 7.500,-, gevorderd, bestaande uit immateriële schade in de zin van shockschade. De vorderingen met betrekking tot de immateriële schade zijn bij het vonnis waarvan beroep nietontvankelijk verklaard.
[benadeelde 5] heeft daarnaast een bedrag van € 714,32 en [benadeelde 2] een bedrag van € 12.486,96 gevorderd, bestaande uit materiële schade. De vorderingen met betrekking tot de materiële schade zijn bij het vonnis waarop beroep deels toegewezen. Voor de overige delen heeft de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen.
Onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen
De vorderingen zijn zowel schriftelijk als – ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – mondeling onderbouwd door mr. Striekwold.
Met betrekking tot de shockschade heeft mr. Striekwold aangevoerd dat de nabestaanden van het slachtoffer in het ziekenhuis direct zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het handelen van verdachte waarbij hun vader/man kwam te overlijden. De directe confrontatie in het ziekenhuis heeft een hevige emotionele schok teweeggebracht, waardoor de echtgenote van het slachtoffer, [benadeelde 1] , en de dochter van het slachtoffer, [benadeelde 2] , geestelijk letsel hebben opgelopen. Gelet hierop hebben in ieder geval de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , recht hebben op vergoeding van de gevorderde immateriële shockschade ad € 7.500,- per persoon.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, voor zover die zien op de shockschade. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de advocaat-generaal verzocht de vorderingen toe te wijzen conform de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen nietontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering met betrekking tot de shockschade. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende vaststaat dat sprake is geweest van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf. Ten aanzien van de overige gevorderde kosten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Shockschade
Het hof stelt voorop dat er geen discussie kan zijn over het leed en verdriet dat de benadeelde partijen is aangedaan. Het hof kan zich dan ook goed indenken dat de nabestaanden vinden dat verdachte, die hun vader en man heeft omgebracht, ook hun iets is verschuldigd. Er bestaat echter alleen recht op een schadevergoeding als is voldaan aan de eisen van de wet. Daarbij geldt bovendien dat de strafrechter alleen beslist over een schadevergoeding als dit geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Is dit wel het geval, dan dient de burgerlijke rechter zich over de zaak te buigen.
Op het moment dat [slachtoffer] werd gedood, kende de wet niet de mogelijkheid om affectieschade te vergoeden. Affectieschade is, kort gezegd, de schade die iemand lijdt door het verdriet dat die persoon heeft door het overlijden van een naaste. Wel kent – en kende ook toen al – de wet de mogelijkheid van vergoeding van shockschade. Dat is de schade die ontstaat door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, waardoor een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Geestelijk letsel zal in het algemeen slechts kunnen worden aangenomen als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Voor deze shockschade hebben de benadeelde partijen een vergoeding gevorderd. Zij hebben gesteld dat zij in het ziekenhuis direct geconfronteerd zijn met de ernstige gevolgen van het handelen van verdachte en dat deze confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel bij in ieder geval de echtgenote, [benadeelde 1] , en de dochter van het slachtoffer, [benadeelde 2] .
Vaststaat dat de benadeelde partijen het bewezenverklaarde niet hebben waargenomen. Het hof is van oordeel dat op dit moment, nog los van de vraag of in de gegeven omstandigheden wel sprake is geweest van de vereiste ‘directe confrontatie met de ernstige gevolgen’, niet voldoende vaststaat dat de confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf ook de gestelde schade heeft veroorzaakt. Of en in hoeverre deze confrontatie heeft geleid tot de schade en recht geeft op een schadevergoeding is daarom alleen vast te stellen na nadere onderbouwing en/of bewijslevering. Daarvoor is in deze procedure geen plaats, zodat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering van de shockschade. Wel kunnen de benadeelde partijen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Daarmee zegt het hof geenszins dat de nabestaanden geen leed is toegevoegd. Het hof zegt evenmin dat de nabestaanden geen recht hebben op een schadevergoeding, maar alleen dat het hof in deze strafzaak daar geen oordeel over kan geven.
Materiële schade
[benadeelde 2] heeft vergoeding gevorderd van kosten die zijn gemaakt in verband met de uitvaart van haar vader. Het betreft kosten voor de begrafenis in Kosovo, reis- en verblijfkosten van de nabestaanden in Kosovo, kosten in verband met een rituele wassing, kosten in verband met het plaatsen van een gedenksteen en kosten vanwege de aanschaf van rouwkleding. De benadeelde partij heeft de vordering met enkele bewijsstukken onderbouwd en heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er verder geen betaalbewijzen meer zijn.
Met de rechtbank overweegt het hof dat uit het dossier is gebleken dat door derden een bedrag van ruim € 7.000,- is ingezameld om de kosten van de uitvaart te kunnen voldoen. Uit het dossier blijkt dat met deze gelden ook daadwerkelijk kosten van de uitvaart zijn betaald en dat zelfs een bedrag overbleef. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat met dit geldbedrag deze kosten direct zijn betaald en deze kosten dus niet op enige wijze voor rekening zijn gekomen van de benadeelde partij. Met de rechtbank oordeelt het hof dat in zoverre geen sprake is van schade van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft in haar vordering niet gespecificeerd of en, zo ja, welke kosten niet zijn voldaan met het ingezamelde geld. Bovendien is de gevorderde schade slechts met enkele bewijsstukken onderbouwd en zijn – ook in hoger beroep – verder geen aanknopingspunten geboden om een accurate schatting te kunnen maken van de door de benadeelde partij geleden schade in verband met de uitvaart.
De benadeelde partijen zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering met betrekking tot de telefoonkosten, nu deze schadepost niet met bewijsstukken is onderbouwd.
De benadeelde partijen hebben voorts vergoeding gevorderd van de reiskosten die verband houden met het bijwonen van de zittingen in eerste aanleg en in hoger beroep en in verband met bezoeken aan de officier van justitie. Met de rechtbank overweegt het hof dat, als geprocedeerd wordt met een gemachtigde in procedures die in persoon gevoerd mogen worden, in beginsel alleen aanspraak bestaat op vergoeding van proceskosten. Reiskosten kunnen alleen toegekend worden als sprake is van schade in de zin van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek. Reiskosten gemaakt in verband met het bijwonen van zittingen worden niet als zodanig aanmerkt. Evenals de rechtbank zal het hof de benadeelde partijen voor wat betreft dat onderdeel van de vorderingen daarom nietontvankelijk verklaren. De gevorderde reiskosten in verband met bezoeken aan de officier van justitie kunnen wel als schade in de zin van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek worden aangemaakt (kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid). Vaststaat dat benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde deze schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Evenals de rechtbank zal het hof deze kosten daarom toewijzen. Dit betreft een bedrag van € 6,24 voor [benadeelde 5] en een bedrag van € 145,60 voor [benadeelde 2] .
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]

Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vorderingen tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6,24 (zes euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6,24 (zes euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 oktober 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 145,60 (honderdvijfenveertig euro en zestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 145,60 (honderdvijfenveertig euro en zestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 oktober 2017.
Aldus gewezen door
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Stax, griffier,
en op 9 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0600-2017501169 (onderzoek [onderzoek] ), opgemaakt door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Team Grootschalige Opsporing, dat werd gesloten op 30 januari 2019, en bijbehorende in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 478 en 479.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 530.
4.Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, p. 358.
5.Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, p. 384 en 385.
6.Microanalyse Invasief Trauma onderzoek aan schedeldelen naar aanleiding van een geweldsincident in Winterswijk op 29 oktober 2017, p. 403 en 404.
7.Proces-verbaal bevragen politiesystemen, p. 1189.
8.Proces-verbaal relaas, p. 58 en proces-verbaal van bevindingen, p. 2790 en 2791.
9.Aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een geweldsmisdrijf met dodelijke afloop gepleegd in Winterswijk op 29 oktober 2017, p. 438, 439 en 440.
10.Analyse (mogelijk) Eer Gerelateerd Geweld, p. 2714.
11.Proces-verbaal van bevindingen, antwoorden Kosovaarse autoriteiten, p. 938.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] , p. 695 en 699.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 3] , p. 653.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 1236, 1238 en 1239.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 1236, 1238 en 1717.
16.Proces-verbaal relevante OVC- en tapgesprekken Italië, p. 2269 en bijlage 3: OVC Nissan, p. 2314.
17.Proces-verbaal relevante OVC- en tapgesprekken Italië, bijlage 3: OVC Nissan, p. 2325.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] , p. 1895.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 1505 en 1506.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , p. 1551.
21.Notitie van een telefoongesprek van de Duitse politie met getuige [getuige 6] , p. 1544.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] , p. 1884 en proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] , p. 1893.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 5] , p. 1490.
24.Onderzoeksverslag van de Duitse politie, p. 1481.
25.Aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een geweldsmisdrijf met dodelijke afloop gepleegd in Winterswijk op 29 oktober 2017, p. 438, 439 en 440; stam proces-verbaal forensisch onderzoek [onderzoek] , p. 3010, onder 4.12 en 4.13.
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 478 en 479.
27.Proces-verbaal onderzoek Facebook naar [verdachte] , p. 1391.
28.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] , p. 1643 en 1644.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] , p. 2679 t/m 2681.
30.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 513.