In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 juni 2021. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De heffingsambtenaar, het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT), had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd. Na vermindering van de aanslag door de heffingsambtenaar, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. Het Hof heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof oordeelde dat de griffierechtnota duidelijk betrekking had op de onderhavige zaak en dat er geen misverstand kon zijn ontstaan over de betaling van het griffierecht. Het Hof heeft vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig was bijgeschreven en dat belanghebbende niet in verzuim was geweest. Daarom heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de termijn tussen het instellen van het beroep en de uitspraak van de rechtbank minder dan anderhalf jaar was.