ECLI:NL:GHARL:2022:4698

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
21/00884
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid beroep en griffierecht in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 juni 2021. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De heffingsambtenaar, het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT), had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd. Na vermindering van de aanslag door de heffingsambtenaar, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. Het Hof heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof oordeelde dat de griffierechtnota duidelijk betrekking had op de onderhavige zaak en dat er geen misverstand kon zijn ontstaan over de betaling van het griffierecht. Het Hof heeft vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig was bijgeschreven en dat belanghebbende niet in verzuim was geweest. Daarom heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de termijn tussen het instellen van het beroep en de uitspraak van de rechtbank minder dan anderhalf jaar was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00884
uitspraakdatum: 7 juni 2022
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 juni 2021, nummer AWB 20/2541, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2020 de aanslag verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels MRE, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 14 december 2020 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de onder 1.2 vermelde uitspraak op bezwaar.
2.2.
Bij brief van 22 december 2020, gericht aan “De heer mr. D.A.N. Bartels, Bartels Consultancy B.V., Postbus 14000, 3508 SB Utrecht”, heeft de Rechtbank de ontvangst van het beroepschrift bevestigd. De ontvangstbevestiging heeft als onderwerp “het beroep van [belanghebbende] B.V.”, en vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“U bent bij deze rechtbank in beroep gegaan tegen het besluit van 6 november 2020 van de
heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT). Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw beroepschrift.
Uw beroep is bij ons geregistreerd onder zaaknummer ZWO 20 / 2541 ZUIVER.”
2.3.
De Rechtbank heeft in verband met het ingestelde beroep met dagtekening 23 december 2020 een nota griffierecht verzonden van € 354. De Rechtbank heeft met dagtekening 21 januari 2021 en – na afwijzing van een beroep op betalingsonmacht – nogmaals met dagtekening 17 februari 2021 per aangetekende post een herinnering verzonden. Na ontvangst van een betaling van € 54 heeft de Rechtbank met dagtekening 18 maart 2021 per aangetekende post een derde herinnering verzonden. De herinneringen zijn alle gericht aan “D.A.N. Bartels, Postbus 14000, 3508 SB Utrecht” en vermelden als kenmerk “ZWO 20/02541 [belanghebbende] B. vs GBLT Gemeente- en Watersch Rechtbank Overijssel (Zwolle)”. De herinneringen vermelden tevens dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt – binnen vier weken na dagtekening van de brief – belanghebbende het risico loopt dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.4.
Belanghebbende heeft het griffierecht niet tijdig betaald.

3.Geschil

In geschil is uitsluitend of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) betalen van het griffierecht en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 8:41, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt van de indiener van een beroepschrift – indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld – door de griffier een griffierecht geheven van € 354.
4.2.
Ingevolge artikel 8:41, vierde lid, van de Awb deelt de griffier de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
4.3.
Artikel 8:41, vijfde en zesde lid, van de Awb schrijven voor dat indien het griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie is gestort, het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
De gemachtigde van belanghebbende stelt dat voor hem niet duidelijk was op welke zaak de griffierechtnota betrekking heeft en dat deze ten onrechte is gericht aan D.A.N. Bartels in plaats van aan Bartels Consultancy B.V.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de griffierechtnota onmiskenbaar ziet op de onderhavige zaak en dat hierover bij (de gemachtigde van) belanghebbende in redelijkheid geen misverstand kan zijn ontstaan. In de door de Rechtbank aan de gemachtigde van belanghebbende gezonden ontvangstbevestiging (zie 2.2) wordt gerefereerd aan het ingediende beroepschrift met betrekking tot de uitspraak op bezwaar van 6 november 2020. Daarbij is tevens de naam van belanghebbende genoemd. Verder heeft de Rechtbank aan het beroep een kenmerk toegekend dat is vermeld in zowel de ontvangstbevestiging als de griffierechtnota. Dat, zoals belanghebbende stelt, de griffierechtnota het adres moet vermelden van de betreffende onroerende zaak waarvoor de aanslag is opgelegd, vindt geen steun in het recht. De omstandigheid dat de griffierechtnota is gericht aan “D.A.N. Bartels” en niet aan “Bartels Consultancy B.V.” is evenmin reden om te concluderen dat niet op de juiste wijze uitvoering is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb. Vaststaat immers dat de griffierechtnota juist is geadresseerd.
4.6.
Met behulp van de gegevens op de griffierechtnota en de ontvangstbevestiging is het voor de gemachtigde van belanghebbende mogelijk het griffierecht aan de juiste belanghebbende en aan de juiste onroerende zaak te koppelen. Uit de griffierechtnota is voldoende duidelijk op te maken op welke zaak deze betrekking heeft. Nu het verschuldigde griffierecht niet tijdig is bijgeschreven de rekening van de Rechtbank of ter griffie van de Rechtbank is gestort en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest, heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.7.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade omdat het beroep niet-ontvankelijk is en tussen de datum van instellen van het beroep en de uitspraak van de Rechtbank minder dan anderhalf jaar zijn verstreken (vgl. HR 2 december 2016, ECLI:2016:2712), en het Hof uitspraak doet binnen een termijn van twee jaar na het instellen van het hoger beroep.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 7 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(E.D. Postema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 juni 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.