In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de rechtmatigheid van de gemeentelijke verordening onroerende zaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende vastgesteld op € 387.000, wat leidde tot een aanslag OZB van € 315,79. Belanghebbende was het niet eens met deze aanslag en had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde de waarde en de aanslag. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 21 april 2022 heeft belanghebbende zijn geschil beperkt tot de vraag of de gemeentelijke verordening verbindend is. Hij stelde dat de stijgende huizenprijzen leiden tot een willekeurige en onredelijke heffing van OZB. Het Hof oordeelde dat de gemeentelijke verordening niet in strijd is met algemene rechtsbeginselen en dat de hoogte van de aanslag OZB niet onredelijk of willekeurig is. Het Hof concludeerde dat de stijging van de WOZ-waarde niet direct leidt tot evenredig hogere aanslagen OZB, en dat de heffingsmaatstaven door gemeenten zelf kunnen worden vastgesteld binnen de kaders van de wet.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.