ECLI:NL:GHARL:2022:4690

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
21/00456
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 4A te [woonplaats1] heeft vastgesteld op € 381.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende is het niet eens met deze waardevaststelling en stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 21 april 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende, ir. B.A. Lebbink, en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar heeft de waarde onderbouwd met een taxatierapport en verkoopgegevens van vergelijkbare objecten. Belanghebbende betwist de objectafbakening en stelt dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een onjuiste inhoud van de opstal.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de onroerende zaak correct heeft afgebakend en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof wijst erop dat het eigen aankoopcijfer van belanghebbende, dat 18 maanden voor de waardepeildatum ligt, nog steeds relevant is voor de waardebepaling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00456
uitspraakdatum: 7 juni 2022
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats1](hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 maart 2021, nummer AWB 20/677, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van het object [adres1] 4A te [woonplaats1] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 381.000.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord ir. B.A. Lebbink als de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam1] , bijgestaan door [de taxateur] , taxateur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenares van de woning. Het betreft een geschakelde woning met overkapping en garage. De oppervlakte van het perceel is ongeveer 1.584 m². Het bouwjaar van de woning is 1970. Belanghebbende heeft de woning gekocht op 1 juli 2016 voor een koopsom van € 375.000. In de loop van 2018 zijn verbeteringen aan de onroerende zaak aangebracht en is de keuken vernieuwd; de kosten daarvan bedroegen ongeveer € 25.000.
3.
Geschil
In geschil is de vraag of de heffingsambtenaar de waarde te hoog heeft vastgesteld, hetgeen belanghebbende stelt en de heffingsambtenaar betwist. Verder is in geschil of de objectafbakening juist is, omdat de heffingsambtenaar in het taxatieverslag is uitgegaan van een (onjuiste) inhoud van de opstal van 750 m³, terwijl de inhoud volgens belanghebbende 618 m³ en volgens de heffingsambtenaar 655 m³ is. Ten slotte heeft belanghebbende gesteld dat het begrip ‘waarde in het economische verkeer’ niet gelijk is aan het begrip ‘marktwaarde’.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De omstandigheid dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een onjuiste inhoud van de opstal brengt, anders dan belanghebbende meent, niet mee dat het object niet conform artikel 16 van de Wet WOZ is afgebakend. De heffingsambtenaar heeft naar ’s Hofs oordeel het gebouwd eigendom [adres1] 4A correct afgebakend.
4.2.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.3.
Bovenstaande waarde wordt in jurisprudentie nader omschreven als de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Deze prijs wordt ook aangeduid als de ‘waarde in het economische verkeer’. Het feit dat het begrip ‘waarde in het economische verkeer’ wellicht ook buiten het kader van de Wet WOZ wordt gebruikt, laat onverlet dat binnen het kader van de Wet WOZ aan dit begrip de betekenis toekomt zoals die hierboven is omschreven.
4.4.
Een eigen aankoopcijfer is naar het oordeel van het Hof in beginsel een zeer goede aanwijzing voor de waarde als bedoeld in artikel 17 van de Wet WOZ. Vanwege het feit dat het eigen aankoopcijfer directe informatie omtrent het te waarderen object betreft, komt aan dit marktgegeven ook nog waarde toe wanneer dit verder dan gebruikelijk van de waardepeildatum ligt. In dit geval is het Hof van oordeel dat een eigen aankoopcijfer van 18 maanden vóór de waardepeildatum nog immer belangrijk licht kan werpen op de waarde op waardepeildatum.
4.5.
Gelet op het eigen aankoopcijfer, het feit dat na de aankoop substantiële verbeteringen aan de onroerende zaak zijn aangebracht voor minimaal € 25.000 en dat partijen eensluidend van mening zijn dat sinds de aankoop tot de waardepeildatum sprake is van een ‘stijgende markt’, heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het door de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de vastgestelde waarde ingezonden taxatierapport, waarin de waarde wordt onderbouwd met verkoopgegevens van andere objecten, brengt het Hof niet tot een ander oordeel, ook niet wanneer, zoals belanghebbende heeft gesteld, dit taxatierapport fouten of misslagen bevat. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat het oordeel dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld meebrengt dat de WOZ-waarde in voorgaande jaren te hoog was vastgesteld, merkt het Hof op dat deze stelling niet tot een ander oordeel kan leiden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 juni 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.