In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 4A te [woonplaats1] heeft vastgesteld op € 381.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende is het niet eens met deze waardevaststelling en stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 21 april 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende, ir. B.A. Lebbink, en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar heeft de waarde onderbouwd met een taxatierapport en verkoopgegevens van vergelijkbare objecten. Belanghebbende betwist de objectafbakening en stelt dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een onjuiste inhoud van de opstal.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de onroerende zaak correct heeft afgebakend en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof wijst erop dat het eigen aankoopcijfer van belanghebbende, dat 18 maanden voor de waardepeildatum ligt, nog steeds relevant is voor de waardebepaling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.