ECLI:NL:GHARL:2022:469

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
21-002475-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van voordeel na diefstal van loten met betrekking tot de berekening van ontnemingsbedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal van Toto-loten. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene een wederrechtelijk voordeel van € 25.764,-- had behaald door loten te stelen, en had hem verplicht om € 11.824,-- aan de staat te betalen. De verdediging betoogde dat bij de berekening van het ontnemingsbedrag rekening gehouden moest worden met de winst van een eerlijke speler, waarbij de kosten van de loten in mindering zouden moeten worden gebracht. Het hof oordeelde echter dat de niet-betaalde kosten van de loten als bespaarde kosten moeten worden gezien, ongeacht of er op de loten prijzen zijn gevallen. Het hof benadrukte dat de ontneming moet worden gebaseerd op het voordeel dat de betrokkene daadwerkelijk heeft behaald, en dat de situatie van de veroordeelde niet vergeleken kan worden met die van een eerlijke speler. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de gebruikte methode van onderzoek voldoende nauwkeurig was om tot een schatting van het voordeel te komen. De verdediging had geen controleerbare feiten aangedragen die de nauwkeurigheid van de berekeningen in twijfel trokken. Het hof concludeerde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist en bevestigde het vonnis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002475-20
Uitspraak d.d.: 11 januari 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juli 2020 met parketnummer 16-155741-19 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 20 juli 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, het bedrag waarop het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijke voordeel geschat op € 25.764,--. Tevens heeft de rechtbank aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 11.824,-- aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tot slot heeft de rechtbank de duur van de gijzeling op 472 dagen gesteld.
Het vonnis d.d. 20 juli 2020 waarvan beroep, is gebaseerd op het vonnis van dezelfde rechtbank d.d. 22 juni 2020, parketnummer 16-155741-19, waarbij betrokkene werd veroordeeld wegens diefstal, meermalen gepleegd, in de periode van 1 november 2018 tot en met 30 november 2018. Bij dit vonnis werd tevens de vordering toegewezen van de benadeelde partij, tot een bedrag groot € 13.940,--. Betrokkene heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de ontneming gebaseerd op de bij vonnis van 22 juni 2020 bewezenverklaarde diefstallen van Toto-loten, die door betrokkene niet werden afgerekend. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat betrokkene voor een bedrag van € 13.940,-- loten heeft uitgedraaid, maar niet afgerekend (vermeerderd met € 50,-- voor een soortgelijk feit). De aldus bespaarde kosten heeft de rechtbank aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat betrokkene zich met de diefstal van de loten een kans heeft toegeëigend op het winnen van geldbedragen. Op een aantal van de loten zijn inderdaad prijzen gevallen. De rechtbank heeft deze prijzen aangemerkt als vervolgprofijt en dit voor een bedrag van € 11.774,-- in de ontneming meegenomen.
Op de betalingsverplichting is de bij vonnis van 22 juni 2020 toegewezen vordering van de benadeelde partij in mindering gebracht.

De overwegingen van het hof

De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank dubbel telt, door zowel de kostprijs van de loten mee te tellen, als de daarop gevallen prijzen. Als er op een lot een prijs valt, komt die volgens de verdediging in de plaats van de kosten voor dat lot. Het lot verliest immers zijn waarde op het moment dat de prijs is gevallen en uitbetaald.
Het hof merkt op dat het bij de ontneming gaat om de schatting van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. [1]
Besparing van kosten is blijkens artikel 36e, vijfde lid, Sr. begrepen onder het begrip voordeel.
Anders dan eerlijke spelers heeft betrokkene kosten bespaard door loten te stelen. Hij heeft daardoor voor zichzelf kosteloos kansen gecreëerd op voordeel. Een eerlijke speler betaalt de prijs voor een lot en maakt winst als er een prijs op het lot valt. Stel dat een lot € 50,-- kost en dat een prijs van € 1.000,-- valt op dat lot. Het voordeel voor de eerlijke speler bedraagt dan per saldo € 950,--. De speler die het lot heeft gestolen, heeft in dit voorbeeld een voordeel van € 1.000,--. De redenering van de verdediging is gebaseerd op de gedachte dat betrokkene nu meer moet inleveren dan de eerlijke speler. Bij betrokkene worden immers én de prijs ontnomen én de kosten van de loten als bespaarde kosten. In genoemd voorbeeld wordt hem nu € 1.050,-- ontnomen, meer dus dan het voordeel van de eerlijke speler.
Het hof merkt op dat het verweer uitgaat van de vergelijking met een eerlijke speler. Artikel 36e Sr. noopt daar niet toe. De situatie van de veroordeelde bij ontneming wordt gespiegeld aan zijn eigen daden, niet aan het voordeel dat bij eerlijk handelen behaald had kunnen worden. Het oogmerk van misdaad is immers nu juist vaak dat daar meer bij te winnen is dan bij eerlijk spel. De ‘business case’ van een dief is dus anders. Het crimineel behaalde voordeel moet als zodanig worden geneutraliseerd.
In dit verband acht het hof het redelijk en in overeenstemming met artikel 36e om de onbetaalde loten als bespaarde kosten in de ontneming te betrekken. Of er op die loten een prijs valt, is immers pas achteraf te zeggen. Om nu betrokkene weer zo veel mogelijk terug te brengen in de situatie van vóór de diefstallen, dient derhalve ook het in deze fase van het misdrijf gecreëerde kansvoordeel in de ontneming te worden meegenomen, ongeacht of er op de loten prijzen zijn gevallen of niet. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
De verdediging voert voorts aan dat de rechtbank – in lijn met hetgeen de verbalisanten hebben gedaan - de prijswinnende loten koppelt aan data, tijdstippen en inleg en niet aan de daadwerkelijke lotnummers die door betrokkene zijn geïncasseerd, hetgeen technisch ook had gekund en preciezer was geweest. Dit is, aldus de verdediging, van belang omdat er immers ook anderen bezig waren om rond dezelfde tijd loten te stelen.
Het hof verwerpt dit verweer. De gebruikte methode van onderzoek is naar het oordeel van het hof gelet op data, tijdstippen en aanwezigheid van verdachte op de plaats delict, voldoende nauwkeurig om tot een schatting te komen. Betrokkene heeft geen controleerbare feiten gesteld die doen twijfelen aan de nauwkeurigheid van de berekeningen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. Het hof zal het vonnis dan ook met overneming van die gronden bevestigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. M.H.D.M. van Leent, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier,
en op 11 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.M. Weerkamp is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 11 januari 2022.
Tegenwoordig:
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. E.C. Lodder, advocaat-generaal,
mr. L.M. van Vuuren, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De betrokkene is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.O.a. HR 1 juli 1997, NJ 1998/242 en HR 12 februari 2002, NbSr 2002/101.