ECLI:NL:GHARL:2022:4686

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
21/00120
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een perceel grasland onder de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de waarde van een perceel grasland is vastgesteld op € 58.000 voor het kalenderjaar 2019. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2018. De belanghebbenden, erfgenamen van de overleden eigenaar, hebben bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stellen dat de waarde te hoog is vastgesteld. Ze bepleiten een lagere waarde van € 30.000, onderbouwd met argumenten over de vorm van het perceel, de ligging en een erfdienstbaarheid die volgens hen de waarde negatief beïnvloedt.

De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbenden ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan. Tijdens de zitting is de gemachtigde van de belanghebbenden niet verschenen, maar de heffingsambtenaar was wel aanwezig. Het Hof heeft de zaak zonder nadere mondelinge behandeling afgedaan, omdat geen van de partijen om een zitting had verzocht. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De gebruikte taxatiewijzer en de argumenten van de heffingsambtenaar zijn overtuigend bevonden.

Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 21/00120
uitspraakdatum: 7 juni 2022 nummer 07/00562
111
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbenden]te
[woonplaats1](hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 december 2020, nummer LEE 19/3546, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Werkmaatschappij 8KTD(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres1] 1 te [woonplaats1] , gemeente Tytsjerksteradiel (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018, vastgesteld voor het kalenderjaar 2019 op € 58.000. Tegelijk met deze beschikking zijn de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor 2019 vastgesteld.
1.2
Op het bezwaarschrift van [erflater] heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarde alsmede de opgelegde aanslagen gehandhaafd.
1.3
[erflater] is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 10 december 2020 ongegrond verklaard.
1.4
[erflater] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2021 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord [naam1] namens de heffingsambtenaar. De gemachtigde van [erflater] , mr. H. Martens, is met een daartoe strekkend telefonisch bericht, niet verschenen.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.7
De heffingsambtenaar deelde ter zitting mee dat [erflater] op 9 oktober 2021 is overleden. Het Voorzitter heeft de behandeling van de zaak vervolgens aangehouden in afwachting van nadere informatie.
1.8
Het Hof heeft bij brief van 3 november 2021 mr. Martens gevraagd een Verklaring van Erfrecht over te leggen, alsmede een nieuwe machtiging. Op 13 januari 2022 zijn ter griffie van het Hof van mr. Martens een Verklaring van Erfrecht en twee machtigingen binnengekomen waarbij mr. Martens wordt gemachtigd om namens de erven van [erflater] de procedure voort te zetten.
1.9
Bij brieven van 2 februari 2022 heeft het Hof aan partijen meegedeeld dat het Hof voornemens is om zonder (nadere) mondelinge behandeling uitspraak te doen in de onderhavige zaak. Gelet op het recht van partijen om ter zitting te worden gehoord heeft het Hof hen verzocht om het meegestuurde reactieformulier ingevuld te retourneren. Het Hof vermeldt voorts dat als het formulier niet binnen twee weken wordt geretourneerd, het Hof ervan uitgaat dat geen nadere zitting wordt gewenst. De heffingsambtenaar heeft het formulier geretourneerd en daarbij ingevuld dat hij niet verzoekt om nader ter zitting te worden gehoord. Belanghebbenden hebben het formulier niet geretourneerd.
1.1
De griffier van het Hof heeft bij brief van 24 februari 2022 aan partijen geschreven dat geen van de partijen om een zitting heeft verzocht en dat het Hof de zaak daarom zal afdoen zonder nadere mondelinge behandeling.
1.11
Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten.

2.De vaststaande feiten

2.1
Wijlen [erflater] was in 2019 eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Dit betreft een stuk grasland, met een totale kavelgrootte van ongeveer 400 m bij 50 m, totaal 19.620 m², gelegen in de regio “ [de regio] ”. [erflater] gebruikte de onroerende zaak hobbymatig.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld.
3.2
Belanghebbenden beantwoorden deze vraag ontkennend en concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de waarde van de onroerende zaak. Belanghebbenden bepleiten, zo begrijpt het Hof, een waarde van € 30.000.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. In het onderhavige geval geldt als waardepeildatum 1 januari 2018.
4.2
De heffingsambtenaar dient, bij betwisting door belanghebbende, aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak per de peildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per die datum. Bij de beoordeling van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, moet acht worden geslagen op al hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht.
4.3
Belanghebbenden hebben ter onderbouwing van de bepleite lagere waarde gewezen op de WOZ-waarde voor 2018 van € 19.000, de langgerekte vorm van het perceel en de omstandigheid dat het perceel is ingesloten door percelen die eigendom zijn van één andere eigenaar. De waarde wordt volgens belanghebbenden verder negatief beïnvloed door een op de onroerende zaak rustende erfdienstbaarheid.
4.4
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat bij de waardevastelling gebruik is gemaakt van de landelijke taxatiewijzer van de VNG WOZ-datacenter (hierna: de taxatiewijzer) en dat is uitgegaan van hobbymatig gebruikte agrarische grond en dat daarbij een waarde van € 3,00 per m² is gehanteerd. Dit bedrag ligt onder de in die taxatiewijzer vermelde gemiddelde prijs van € 42.000 per hectare voor agrarische grond in deze regio. De heffingsambtenaar stelt voorts dat de erfdienstbaarheid die belanghebbenden aanvoeren niet meer bestaat. Belanghebbenden verwijzen voor het bestaan van de erfdienstbaarheid van “reed en veeleiding” naar een leveringsakte uit 1991, maar de feitelijke situatie is sindsdien veranderd en aan de erfdienstbaarheid kan, aldus de heffingsambtenaar, geen uitvoering meer worden gegeven. De heffingsambtenaar stelt voorts dat de langgerekte vorm van het perceel vaker voorkomt in de regio. De omliggende percelen hebben een vergelijkbare ligging en toegangsmogelijkheden. De waardestijging ten opzichte van voorgaande jaren is niet relevant. De heffingsambtenaar geeft als verklaring voor de waardestijging dat de vorige waarde niet realistisch was en dat de gemeente daarop is aangesproken door de Waarderingskamer.
4.5
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar, in het licht van hetgeen belanghebbenden hebben aangevoerd, heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. In de gebruikte taxatiewijzer “Grond bij agrarische objecten” met als waardepeildatum 1 januari 2018, is in bijlage 4 (Kengetallen cultuurgrond) vermeld dat de prijs voor een hectare grasland in de regio “ [de regio] ” gemiddeld € 42.000 bedraagt, ofwel € 4,20 per m², terwijl de heffingsambtenaar voor de onderhavige onroerende zaak is uitgegaan van een waarde van € 3,00 per m². De heffingsambtenaar heeft daarbij gesteld dat die gemiddelde prijs is gebaseerd op diverse transacties rond de waardepeildatum. De heffingsambtenaar heeft voorts gemotiveerd aangevoerd dat de erfdienstbaarheid niet meer wordt gebruikt en dat dit praktisch ook niet meer mogelijk is door de aanleg van een slootje zonder dam. Belanghebbenden hebben deze stelling niet gemotiveerd weersproken. De vorm van het perceel en de toegankelijkheid is volgens de heffingsambtenaar gebruikelijk in deze regio. Hij heeft ter onderbouwing van deze stelling een schermprint van de kadastrale kaart van de onroerende zaak en de percelen in de omgeving overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat meer percelen in de omgeving langwerpig van vorm zijn. Belanghebbenden hebben hier tegenin gebracht dat de grond ingeklemd ligt tussen percelen van één eigenaar. Het Hof is van oordeel dat voor zover aan de ingeklemde ligging een waardedrukkende invloed toegekend moet worden, deze voldoende is verdisconteerd in de lagere waarde per m² die de heffingsambtenaar heeft gehanteerd, zoals hiervoor beschreven.
4.6
Ten aanzien van de door belanghebbenden aangevoerde lagere WOZ-waarde in het voorgaande jaar overweegt het Hof dat doel en strekking van de Wet WOZ meebrengen dat de waarde van een onroerende zaak voor elk jaar opnieuw wordt bepaald. Daarbij wordt voorbijgegaan aan de waarde die per de vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
De griffier is verhinderdDe voorzitter,
te ondertekenen.
(J.W. Keuning)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 juni 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.