ECLI:NL:GHARL:2022:4683

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
P22/0077
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 4 januari 2022, die het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege had afgewezen. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1973, verbleef in een kliniek en had eerder een verzoek ingediend om zijn terbeschikkingstelling voorwaardelijk te beëindigen. Het hof heeft de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en de advocaat-generaal was ook aanwezig. De rechtbank had eerder de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd, maar de terbeschikkinggestelde was op 23 maart 2022 teruggeplaatst in de kliniek vanwege schending van begeleidingsafspraken.

Het hof heeft de argumenten van de terbeschikkinggestelde en het openbaar ministerie afgewogen. De terbeschikkinggestelde stelde dat er miscommunicatie was en dat zijn situatie niet leidde tot delicten. De raadsvrouw vroeg om afwijzing van de vordering van de officier van justitie en om een voorwaardelijke beëindiging. Het openbaar ministerie wees echter op het hoge recidiverisico en de noodzaak van begeleiding. Het hof concludeerde dat de terbeschikkingstelling niet voorwaardelijk kon worden beëindigd, gezien de ernst van de stoornis en het recidivegevaar.

Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging af. Het hof oordeelde dat de belangen van de terbeschikkinggestelde niet opwogen tegen de belangen van de maatschappij, gezien de ernst van de indexdelicten en het langdurige karakter van de terbeschikkingstelling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.

Uitspraak

TBS P22/0077
Beslissing d.d. 2 juni 2022
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1973,
verblijvende in [kliniek] te [plaats] (hierna: de kliniek)
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 4 januari 2022. Deze beslissing houdt in de afwijzing van het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 13 januari 2022;
- de aanvullende informatie van Reclassering Inforsa van 10 mei 2022;
- de aanvullende informatie van de kliniek van 11 mei 2022, met als bijlage de wettelijke aantekeningen van 29 december 2021 tot 2 mei 2022.
Het hof heeft ter zitting van 19 mei 2022 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen, en de advocaat-generaal mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
In 2020 hebben de externe deskundigen geadviseerd om de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen als het wonen in de kliniekwoning goed zou gaan. Toen dit goed bleek te gaan, heeft de reclassering in augustus 2021 geadviseerd om over te gaan tot een voorwaardelijke beëindiging, mits de terbeschikkinggestelde over een eigen woonruimte zou beschikken. Omdat eind december 2021 nog geen concreet zicht was op een woning heeft de rechtbank de verpleging van overheidswege toch met een jaar verlengd. Vervolgens is de terbeschikkinggestelde op 23 maart 2022 teruggeplaatst in de kliniek wegens gebrek aan openheid waardoor hij oncontroleerbaar zou zijn. Ook de reclassering ziet om die reden geen mogelijkheden meer voor een voorwaardelijke beëindiging. De visie van de terbeschikkinggestelde is een geheel andere. Volgens hem is er sprake van miscommunicatie. In ieder geval heeft een en ander niet geleid tot delicten of tot een terugval in middelengebruik. De kliniek heeft in de update van 11 mei 2022 nog opgemerkt dat als de externe deskundigen in 2020 op de hoogte zouden zijn geweest van de veroordeling van de terbeschikkinggestelde voor een eenvoudige mishandeling tijdens een eerdere voorwaardelijke beëindiging, zij tot een hoger recidivegevaar zouden zijn gekomen. De situatie en de ernst van dat feit waarvoor hij toen is veroordeeld is echter onvergelijkbaar met de situatie ten tijde van het indexdelict. Inmiddels duurt de terbeschikkingstelling ruim zestien jaar. De vraag is of de mate van openheid, in de vorm die de kliniek verwacht, wel haalbaar is en of het proportioneel is om daarom de verpleging van overheidswege alsmaar te laten voortduren. De terbeschikkinggestelde wenst dat de maatregel wordt beëindigd.
Primair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de externe deskundigen aanvullend te laten rapporteren over het recidivegevaar, de noodzaak van voortzetting van de verpleging van overheidswege dan wel de mate van begeleiding die hij in het kader van een voorwaardelijke beëindiging nodig heeft. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht de reclassering onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Voor wat betreft de omvang van het hoger beroep, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Gelet op de ernst van de stoornis, op het bij een (voorwaardelijke) beëindiging van de verpleging van overheidswege als hoog ingeschatte recidiverisico en op de nog noodzakelijke begeleiding van de terbeschikkinggestelde, is voortzetting van de maatregel geïndiceerd. In maart 2022 is de terbeschikkinggestelde teruggeplaatst in de kliniek. Volgens de kliniek had de terbeschikkinggestelde de begeleidingsafspraken en verlofvoorwaarden geschonden. Vanwege gebrek aan openheid van de kant van de terbeschikkinggestelde achtte de kliniek een vervolg van het transmuraal verlof niet meer verantwoord. Het verlof is stopgezet en ook de procedure rondom een eigen woning. Gelet daarop en op het recidiverisico achten zowel de kliniek als de reclassering een voorwaardelijke beëindiging niet mogelijk. Gelet op de artikelen 6:6:15, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) jo 6:6:13, vijfde lid Sv is in hoger beroep ook de beslissing ter zake van verlenging aan de orde. Nu het verlof opnieuw moet worden opgestart en er ook nog steeds een passende zelfstandige huisvesting moet worden gezocht, is de verwachting dat dit meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij de verlenging met een jaar. Het is vaste jurisprudentie dat de maatregel dan met twee jaar moet worden verlengd. De advocaat-generaal heeft daarom geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank en tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege voor de duur van twee jaar. Voor een onderzoek naar een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege bestaan geen aanknopingspunten.
Het oordeel van het hof
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft op 19 oktober 2021 met toepassing van artikel 6:6:13, vijfde lid, Sv de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar verlengd en het onderzoek heropend voor zover het de beslissing betreft ten aanzien van de voortduring van de verpleging van overheidswege en het onderzoek aangehouden voor de duur van maximaal drie maanden.
Op 4 januari 2022 heeft de rechtbank het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege afgewezen.
In de akte rechtsmiddel van 13 januari 2022 is opgetekend dat namens de terbeschikkinggestelde hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van
4 januari 2022, “betreffende de verlenging van de TBS met dwangverpleging, meer specifiek tegen de afwijzing van het verzoek die dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen”.
Uit het door de advocaat-generaal aangehaalde artikel 6:6:15, derde lid, Sv volgt dat tegen de beslissing van 19 oktober 2021 tot verlenging van de maatregel, slechts tegelijk met de beslissing van 4 januari 2022 over de voorwaardelijke beëindiging beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling laat echter onverlet dat het beroep op dat moment kan worden beperkt tot de beslissing over de voorwaardelijke beëindiging.
Gelet op de zinsnede in de akte rechtsmiddel dat het hoger beroep specifiek is gericht tegen de afwijzing van het verzoek die dwangverpleging voorwaardelijke te beëindigen alsmede dat in die akte is opgenomen dat het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van 4 januari 2022, stelt het hof vast dat het hoger beroep enkel ziet op de afwijzing van het verzoek de verpleging van overheidswege te beëindigen.
Afwijzing van het verzoek tot onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege en afwijzing van het verzoek om psycholoog [psycholoog] en psychiater [psychiater] aanvullend te laten rapporteren.
Het hof acht zich op basis van de aanwezige informatie, waaronder de redenen voor de recente terugplaatsing in de kliniek, voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen op het door de terbeschikkinggestelde ingestelde beroep. Het verzoek tot het (door de reclassering) doen onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege wordt afgewezen. De noodzakelijkheid van dit onderzoek is niet gebleken. In dat verband is het hof ook van oordeel dat op dit moment onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor een aanvullend onderzoek door psycholoog [psycholoog] en psychiater [psychiater] naar het recidivegevaar, de noodzaak van voortzetting van de verpleging van overheidswege dan wel de mate van begeleiding die de terbeschikkinggestelde in het kader van een voorwaardelijke beëindiging nodig heeft.
Bevestiging
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist tot afwijzing van het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met aanvulling van het volgende.
Na de beslissing waarvan beroep is de terbeschikkinggestelde op 23 maart 2021 teruggeplaatst in de kliniek vanwege schending van begeleidingsafspraken en verlofvoorwaarden. De terbeschikkinggestelde is een relatie aangegaan die hij moedwillig buiten het zicht van de kliniek heeft gehouden. Met de kliniek acht het hof zijn gebrek aan openheid hierover zorgelijk omdat de terbeschikkinggestelde zich in het verleden bij herhaling schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) partnergeweld. Daarnaast heeft hij geweigerd zijn medewerking te verlenen aan specifieke controles, in het bijzonder of zijn reisbewegingen conform verlof- en weekplan zijn geweest. In dat verband acht het hof, met de kliniek en de reclassering, het nu niet verantwoord om over te gaan tot een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Proportionaliteit
De terbeschikkingstelling is ingegaan op 30 september 2005 en loopt inmiddels meer dan zestien jaren. De indexdelicten zijn (onder andere) - kort gezegd - verkrachting en poging tot zware mishandeling. Het hof is van oordeel dat bij een afweging tussen de belangen van de terbeschikkinggestelde en die van de maatschappij, het belang van de terbeschikkinggestelde, naarmate de maatregel langer duurt, steeds zwaarder dient te wegen. Anders dan de raadsvrouw is het hof echter van oordeel dat van disproportionaliteit in het onderhavige geval geen sprake is. Naast het tijdsverloop in relatie tot de ernst van de indexdelicten, moet namelijk ook de aard van de stoornis en de ernst van het recidivegevaar in aanmerking worden genomen.

Beslissing

Het hof:
Wijst afhet verzoek tot het onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege;
Wijst afhet verzoek psycholoog [psycholoog] en psychiater [psychiater] aanvullend te laten rapporteren;
Bevestigt met aanvulling van grondenzoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 4 januari 2022 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr. D. Visser als voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. R. Krijger als raadsheren,
en dr. W.J. Canton en drs. D.M.L. Versteijnen als raden,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis als griffier,
en op 2 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.
mr. Krijger en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.