ECLI:NL:GHARL:2022:4657

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.290.323/01 en 200.290.365/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], na de echtscheiding van hun ouders. De vader, verzoeker in het hoger beroep met zaaknummer 200.290.323/01, en de moeder, verzoekster in het hoger beroep met zaaknummer 200.290.365/01, zijn in een langdurige en complexe juridische strijd verwikkeld over de opvoeding en verzorging van hun kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de kinderen niet helpend is en dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de moeder dient te worden bepaald, gezien haar emotionele behoeften en de wens van het kind om bij de moeder te wonen. De vader heeft zijn zorgen geuit over de gevolgen van deze beslissing voor de schoolloopbaan van [de minderjarige2] en de relatie met [de minderjarige1]. Het hof heeft ook een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen twee weekenden per maand bij de vader verblijven en de vakanties en feestdagen in onderling overleg worden verdeeld. Tevens is er een bijzondere curator benoemd voor [de minderjarige1] om zijn belangen te behartigen, gezien zijn wens om bij de moeder te wonen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de ouders zijn verplicht om de zorg- en opvoedingstaken gezamenlijk uit te voeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.290.323/01 en 200.290.365/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 399461 en 496922)
beschikking van 2 juni 2022
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het hoger beroep met zaaknummer 200.290.323/01,
verweerder in het hoger beroep met zaaknummer 200.290.365/01,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten te Almere,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] (België),
verweerster in het hoger beroep met zaaknummer 200.290.323/01,
verzoekster in het hoger beroep met zaaknummer 200.290.365/01,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Lucas te Lelystad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Almere,
verder te noemen: de GI.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Utrecht, locatie Zwolle,
verder te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van - naar het hof leest - 13 november 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
Zaaknummer 200.290.323/01
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 11 februari 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 6 april 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 23 april 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 19 mei 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 21 juni 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een journaalbericht namens de moeder van 25 maart 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 25 maart 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 28 maart 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 31 maart 2022 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 4 april 2022.
Zaaknummer 200.290.365/01
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 15 februari 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 4 maart 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 25 maart 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 19 april 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel appel;
- een journaalbericht namens de moeder van 25 maart 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 28 maart 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 29 maart 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 31 maart 2022 met bijlage(n).
2.3
Op 7 april 2022 zijn [de minderjarige1] , geboren [in] 2005, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2008, verschenen. De voorzitter van het hof heeft buiten aanwezigheid van de ouders afzonderlijk met hen gesproken en de inhoud van dat gesprek ter zitting zakelijk weergegeven.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 april 2022 in beide zaken tegelijk plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam1] en [naam2] namens de GI.
Mr. Lucas heeft pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2017 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van 11 maart 2020 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig bij de vader bepaald. Daarvoor verbleef [de minderjarige2] bij de moeder en [de minderjarige1] bij de vader.
3.4
De moeder heeft van januari 2020 tot maart 2021 op Bonaire gewoond. Sinds maart 2021 woont zij in België.
3.5
Beide kinderen zijn op 7 december 2017 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] is in december 2020 afgesloten. Die van [de minderjarige2] loopt nog tot 7 juni 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] , de zorgregeling en de kinderalimentatie (per 13 november 2020).
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang:
- het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de verhuizing met de kinderen naar Bonaire afgewezen;
- het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de verhuizing van de medische dossiers en de inschrijving van de kinderen op een school op Bonaire afgewezen;
- bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voortaan hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
- een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vastgesteld;
- de beschikking van 11 maart 2020 ten aanzien van de kinderalimentatie gewijzigd en bepaald dat de moeder met ingang van 13 november 2020 € 61,50 per kind per maand aan de vader betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Zaaknummer 200.290.323/01
4.2
De vader is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven 1 en 2 zien op de zorgregeling en de grieven 3 tot en met 6 zien op de kinderalimentatie. De vader verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de zorgregeling onder punt 6.4 en de kinderbijdrage als bepaald onder punt 6.6 en (in zoverre) opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
I. het verzoek van de moeder dat tussen haar en de kinderen een zorgregeling wordt
vastgesteld wordt afgewezen en dat er een zorgregeling wordt vastgesteld van:
- iedere zomer- en kerstvakantie is er omgang tussen de moeder en de kinderen,
waarbij er in de kerstvakantie minimaal één week omgang is en iedere zomer
minimaal drie weken, en;
- minimaal één keer per week een belcontact tussen de kinderen en de moeder;
- en de uitvoering van de zorgregeling volledig ten laste van de moeder komt, met
dien verstande dat de kosten van de vliegtickets van de kinderen voor haar
rekening dienen te komen, alsook de kosten van haar eigen vliegticket als zij
besluit naar Nederland te komen voor de zorgregeling;
- dan wel een zorgregeling, dan wel beslissing ten aanzien van deze zorgregeling,
als het hof in goede justitie meent te moeten bepalen.
II. de beschikking van 11 maart 2020 ten aanzien van de kinderalimentatie wordt
gewijzigd en wordt bepaald dat de moeder met ingang van 13 november 2020 aan de
vader dient te verstrekken een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
de minderjarige kinderen van € 147,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling
te voldoen, dan wel een bedrag dan wel een ingangsdatum als uw hof in goede justitie
meent te moeten bepalen;
III. kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het door de vader ingestelde beroep ter zake de onderhoudsbijdragen voor [de minderjarige2] en [de minderjarige1] ongegrond te verklaren, althans deze vast te stellen overeenkomstig de wettelijke maatstaven. De moeder heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Voor het geval [de minderjarige2] 's hoofdverblijf bij haar zal worden bepaald, vraagt de moeder het hof te bepalen dat de vader met ingang van de dag dat [de minderjarige2] bij de moeder woonachtig zal zijn, dient bij te dragen in haar kosten van verzorging en opvoeding met € 438,-, per maand, te voldoen aan de moeder steeds op de 1e van iedere maand, althans een zodanige bijdrage als door het hof in overeenstemming wordt geacht met de wettelijke maatstaven.
4.4
De vader voert verweer tegen het voorwaardelijk incidenteel verzoek van de moeder en vraagt het hof dit verzoek af te wijzen.
Zaaknummer 200.290.365/01
4.5
De moeder is met elf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de zorgregeling.
De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] is bepaald bij de vader, te vernietigen en te bepalen dat:
A. [de minderjarige2] haar hoofdverblijf voortaan bij de moeder zal hebben, zodra haar aanstaande terugkomst vanuit Bonaire is gerealiseerd, met verlening van toestemming voor inschrijving op het woonadres van de moeder, zodra zij een baan en een vaste woonplek heeft;
B. Een zorgregeling vast te stellen tussen de kinderen en de ouder bij wie niet het hoofdverblijf wordt genoten met een weekend per veertien dagen en een evenredig deel van de schoolvakanties en gebruikelijke feestdagen, althans zodanige duur en frequentie als het hof in hun belang zal achten;
C. Kosten rechtens.
4.6
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen. In incidenteel appel verwijst de vader naar het beroepschrift zoals dat door hem in de zaak met zaaknummer 200.290.323/01 is ingediend.
4.7
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing in beide zaken

Hoofdverblijfplaats [de minderjarige2]
5.1
De bestreden beschikking dateert van ruim anderhalf jaar geleden. Daarna hebben zich nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Mede daardoor komt het hof tot een andere beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] dan de rechtbank.
5.2
De ouders zijn in het voorjaar van 2015 feitelijk uit elkaar gegaan. Sindsdien procederen zij over zo goed als alles wat de kinderen aangaat (gezag, hoofdverblijfplaats, zorgregeling, verhuizing, kinderalimentatie). Aanvankelijk hebben de ouders een
co-ouderschap geprobeerd. De eerste twee jaar na de relatiebreuk verbleven de kinderen de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder. Door de aanhoudend slechte communicatie en grote onderlinge verschillen tussen de ouders, waaronder hun opvoedstijl, was dit echter te belastend voor de kinderen. Vrijwillige hulpverlening en herhaalde ouderschapsbemiddeling hebben daarin geen verandering kunnen brengen. Uiteindelijk waren de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen zo groot dat zelfs een ondertoezichtstelling nodig was (en voor [de minderjarige2] nog steeds is) om hen te beschermen in de complexe scheidingsstrijd van hun ouders. Kort gezegd is [de minderjarige2] gaandeweg voor de moeder gaan kiezen en [de minderjarige1] voor de vader.
5.3
[de minderjarige2] verkeert eigenlijk al zeven jaar (wat de helft van haar leven is) in onzekerheid over haar woonperspectief. Zelf uit zij vanaf 2017 duidelijk en consequent de wens om bij de moeder te wonen, ook tijdens het gesprek met de voorzitter. Zij kan daar meer zichzelf zijn, aldus [de minderjarige2] . In de stukken wordt door de professioneel betrokkenen beschreven dat de opvoedstijl van de moeder beter aansluit bij [de minderjarige2] dan die van de vader. De moeder stemt beter af op de emoties van [de minderjarige2] . De ouders waren het daar eerder wel over eens. De relatie met de vader ervaart [de minderjarige2] als gecompliceerd. Ze voelt zich niet gehoord door hem en niet veilig bij hem. [de minderjarige2] is in 2017 een tijd niet bij de vader geweest vanwege door haar ervaren grensoverschrijdend (fysiek) gedrag van de vader. Onder regie van de GI is het contact tussen de vader en [de minderjarige2] wel hersteld (eerst onder begeleiding), maar hun relatie blijft kwetsbaar. Toch woont [de minderjarige2] vanaf begin 2020 volledig bij de vader. De moeder is toen om haar moverende redenen naar Bonaire vertrokken en heeft van de rechtbank geen vervangende toestemming gekregen om de kinderen, althans [de minderjarige2] mee te nemen. [de minderjarige2] had dat wel graag gewild. [de minderjarige2] heeft het na het vertrek van de moeder heel moeilijk gehad. Haar worstelingen hebben begin 2021 tot een crisis geleid, waarbij zij een acuut psychotisch toestandsbeeld liet zien. Dit is voor de moeder reden geweest om terug te komen naar Nederland en zich per 1 maart 2021 in België te vestigen.
5.4
De ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] loopt inmiddels ruim vier jaar. Ondanks de inspanningen van de GI is het al die tijd nog niet gelukt de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige2] weg te nemen. De GI heeft ter zitting aangegeven dat zij het gedrag van [de minderjarige2] momenteel weer achteruit ziet gaan. Zowel op sociaal emotioneel als geestelijk gebied zijn er toenemende zorgen over [de minderjarige2] . Ook ziet de GI de band tussen de vader en [de minderjarige2] verslechteren. Als het zo doorgaat vreest de GI voor een herhaling van een crisissituatie zoals die zich begin 2021 bij [de minderjarige2] heeft voorgedaan.
5.5
Aan de ene kant gunt de vader [de minderjarige2] het door haar zo gewenste verblijf bij de moeder, maar aan de andere kant is hij bang voor de voortgang van [de minderjarige2] ’s schoolloopbaan en voor het uit elkaar halen van de kinderen. Ter zitting kwam naar voren dat als de rechter beslist dat [de minderjarige2] naar België mag verhuizen, de vader dat accepteert en haar in zoverre loslaat. Hij kan en/of wil die beslissing echter zelf niet nemen. Hetzelfde geldt wat de vader betreft voor [de minderjarige1] , die tijdens het gesprek met de voorzitter - voor de vader onverwacht - eveneens heeft aangegeven dat hij bij de moeder wil wonen. Daarmee laat de vader zien dat hij enorm gehecht is aan de kinderen en veel van ze houdt. Hij heeft zijn best gedaan om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij elkaar te houden en zoveel mogelijk rust voor hen te bewaren. Hoewel het allesbehalve makkelijk is geweest om [de minderjarige2] begin 2020 – tegen haar zin in – ineens 24/7 bij zich te hebben, heeft de vader dat naar omstandigheden goed opgevangen. De vader heeft voor stabiliteit gezorgd in een voor de kinderen extra moeilijke tijd. Het aanbrengen van orde en structuur gaat de vader goed af. De moeder heeft hem daarvoor op de zitting een compliment gegeven. Hoewel de vader dus zeker kwaliteiten als opvoeder heeft, is het hof het met de GI eens dat het in het belang van [de minderjarige2] is dat haar hoofverblijfplaats thans bij de moeder is. De moeder kan beter afstemmen op wat [de minderjarige2] (inmiddels 14 jaar) emotioneel nodig heeft. Juist in de puberteit is dat belangrijk voor haar. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij zich wel kan voorstellen dat [de minderjarige2] bij hem de moeder-dochterband mist. Mede gelet op haar leeftijd zal het hof [de minderjarige2] ’s mening respecteren en haar lang gekoesterde wens nu in vervulling laten gaan.
5.6
Nu de moeder op dit moment in België woont en staat ingeschreven volgt uit de wijziging van het hoofdverblijf van [de minderjarige2] dat zij op het adres van de moeder kan worden ingeschreven. De moeder heeft daarom geen belang bij het verlenen van vervangende toestemming daarvoor.
Zorgregeling
5.7
De moeder woont sinds 1 maart 2021 in België. Sindsdien ziet zij de kinderen een weekend per veertien dagen. Het ene weekend verblijven de kinderen bij de moeder in België en het andere weekend komt de moeder naar een plek in Nederland waar zij de kinderen kan ontvangen.
5.8
Het hof vindt dat deze frequentie van contact met de niet-verzorgende ouder voor [de minderjarige2] moet voortduren in de situatie dat zij bij de moeder in België woont.
De ouders zijn het echter niet eens over het halen en brengen. Het afgelopen jaar heeft de moeder het halen en brengen van de kinderen voor haar rekening genomen. Het hof vindt het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders om uitvoering te geven aan de zorgregeling en daar hoort het halen en brengen bij. Dat geeft de kinderen het signaal dat zij bij beide ouders mogen zijn. Dat de moeder in België woont maakt dat in dit geval niet anders. Bovendien hoeft reistijd met de kinderen niet altijd verloren tijd te zijn; het kan juist gebruikt worden als quality time.
De moeder heeft aangegeven dat zij structureel één weekend per maand in [woonplaats1] kan verblijven. In dat weekend kan de moeder dan zorgdragen voor het brengen van [de minderjarige2] naar de vader en [de minderjarige2] na afloop van het weekend weer meenemen naar België. [de minderjarige2] verblijft dan samen met [de minderjarige1] bij de vader en de moeder verblijft dat weekend in [woonplaats1] . Het hof acht - gezien de grote reisafstand en de belasting die dat voor ieder met zich brengt - de volgende regeling verder aangewezen. In het weekend volgend op het weekend dat de kinderen bij de vader zijn en de moeder in [woonplaats1] is brengt de moeder [de minderjarige2] naar de vader en neemt zij [de minderjarige1] mee naar België en brengt de vader [de minderjarige2] terug naar de moeder en haalt hij [de minderjarige1] op in België. In het derde weekend, brengt de vader [de minderjarige1] naar de moeder in België en brengt de moeder [de minderjarige1] terug naar de vader. Het vierde weekend is er geen omgang. Aldus zijn de kinderen twee weekenden per maand bij de niet-verzorgende ouder. Overeenkomstig het voorstel van de moeder dienen de ouders de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen, inclusief het verdelen van het halen en brengen.
5.9
Voor [de minderjarige1] zal het hof deze zorgregeling, waarbij [de minderjarige1] dus één weekend in de
14 dagen en de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder is
voorlopigvastleggen. [de minderjarige1] heeft op 7 april jl. gesproken met de voorzitter van het hof. Dat was al zijn (ten minste) vijfde gesprek met een rechter gedurende deze jarenlange procedure tussen zijn ouders. Hoewel de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] in dit hoger beroep aanvankelijk niet ter discussie stond, heeft [de minderjarige1] de voorzitter verteld net als [de minderjarige2] graag bij de moeder in België te willen wonen. Hij vertelde van jongs af aan steeds de verkeerde keuze te hebben gemaakt. [de minderjarige1] gaf aan nu voor zichzelf te willen kiezen en niet meer steeds te zeggen wat de vader het liefst wil horen. Naar aanleiding van deze betrekkelijk onverwachte wending is eerst met [de minderjarige1] en daarna ter zitting met partijen de optie besproken om voor [de minderjarige1] , die niet meer onder toezicht van de GI staat, een bijzondere curator te benoemen. [de minderjarige1] wilde dat wel en de ouders zijn daarmee akkoord gegaan. Beide ouders vinden het goed dat de bijzondere curator zich ook buigt over de meest wenselijke hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] .
5.1
Het hof vindt het noodzakelijk dat in het belang van [de minderjarige1] een bijzondere curator wordt benoemd die zijn belangen kan behartigen voordat in deze zaak een nadere beslissing wordt genomen over [de minderjarige1] . De beslissingen over de verdeling tussen de ouders van de zorg- en opvoedingstaken (sub a) en de hoofdverblijfplaats (sub b) zijn beide regelingen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag als bedoeld in artikel 1:253a, tweede lid, van het BW en liggen in elkaars verlengde. De bijzondere curator kan in kaart brengen wat de behoeften van [de minderjarige1] zijn. Het hof zal de bijzondere curator in beide zaken benoemen maar om redenen van doelmatigheid alleen de stukken van de zaak met zaaknummer 200.290.365/01 verstrekken, aangezien beide zaken qua stukken elkaar grotendeels overlappen.
5.11
[naam3] , kantoorhoudende te [vestigingsplaats] , is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator van [de minderjarige1] op te treden en zal hiertoe door het hof worden benoemd.
5.12
Het hof acht het de taak van de bijzondere curator ervoor te zorgen dat de belangen van [de minderjarige1] zo goed mogelijk worden belicht en dat hij zich gehoord voelt. Het hof verzoekt de bijzondere curator in dit verband te onderzoeken hoe het met [de minderjarige1] is, wat de gevolgen voor hem zijn van de strijd tussen de ouders en wat zijn mening is over zijn hoofdverblijfplaats en zorgregeling. De bijzondere curator kan in deze zaak, in afwijking van de Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 van het BW volstaan met het voeren van een persoonlijk gesprek met [de minderjarige1] en hoeft slechts voor zover hij dat noodzakelijk acht gesprekken met de ouders te voeren. Het hof verzoekt de bijzondere curator om vanuit het belang van [de minderjarige1] aan het hof te adviseren welke beslissing het hof dient te nemen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en, voor zover aan de orde, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] .
5.13
Het hof verzoekt de bijzondere curator om zijn rapport vóór 28 juli 2022
aan het hof te doen toekomen. Na ontvangst van het verslag zendt het hof het verslag aan partijen. Zij kunnen tot uiterlijk twee weken na toezending van het rapport schriftelijk reageren, waarna de zaak in beginsel op de stukken zal worden afgedaan. Partijen kunnen desgewenst in hun reactie aangeven toch behoefte te hebben aan een nadere zitting, waarna het hof daarover een beslissing zal nemen.
5.14
De griffier van het hof zal zo spoedig mogelijk na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken (zoals gezegd alleen in zaaknummer 200.290.365/01) ter beschikking van de bijzondere curator stellen. Stukken die na deze tussenbeschikking worden ingediend, moeten door de indiener ook in kopie aan de bijzondere curator worden verstrekt.
5.15
Beide advocaten dienen verder zo spoedig mogelijk na de datum van deze beschikking (na toestemming) de actuele adresgegevens/e-mailadressen/mobiele telefoonnummers van hun cliënten aan de bijzondere curator te verstrekken en zij dienen ervoor zorg te dragen dat aan de bijzondere curator het BSN-nummer van [de minderjarige1] wordt verstrekt.
Kinderalimentatie
5.16
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie en het hof verzocht die overeenstemming in de beschikking vast te leggen. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoeken in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd. Partijen zijn het erover eens dat in de situatie dat [de minderjarige2] bij de moeder woont en [de minderjarige1] bij de vader er over en weer geen kinderalimentatie hoeft te worden betaald en dat de tot dat moment over en weer verschuldigde kinderalimentatie wordt gesteld op de bedragen die feitelijk zijn voldaan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in principaal en incidenteel hoger beroep in beide zaaknummers:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
13 november 2020, voor zover daarbij een beslissing is genomen over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] , de zorgregeling en de kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige2] voortaan haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
wijst af het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige2] op het woonadres van de moeder;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aldus dat [de minderjarige2] twee weekenden per maand bij de vader verblijft, waarbij de moeder het weekend dat zij in [woonplaats1] verblijft [de minderjarige2] naar de vader brengt en haar mee terugneemt naar België;
in het andere weekend brengt de moeder [de minderjarige2] naar de vader en brengt de vader [de minderjarige2] terug naar de moeder in België, waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld;
stelt de door de vader aan de moeder ten behoeve van [de minderjarige2] en door de moeder aan de vader ten behoeve van [de minderjarige1] te betalen kinderalimentatie met ingang van heden op nihil;
bepaalt de door partijen ten behoeve van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] tot op heden over en weer verschuldigde kinderalimentatie op de bedragen die feitelijk zijn voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens verder te beslissen:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder voorlopig aldus dat [de minderjarige1] twee weekenden per maand bij de moeder in België verblijft, waarbij voor één weekend geldt dat de moeder [de minderjarige1] bij de vader haalt en de vader [de minderjarige1] weer ophaalt, het andere weekend brengt de vader [de minderjarige1] naar de moeder in België en brengt de moeder [de minderjarige1] weer terug naar de vader, waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld;
benoemt tot bijzondere curator over [de minderjarige1] om in deze procedure zijn belangen te behartigen met de taakomschrijving als hiervoor onder 5.12 beschreven:
de heer [naam3]
[naam4]
[adres]
[vestigingsplaats]
telefoonnummer [nummer1]
e-mailadres: [naam3] @ [naam4] .nl;
draagt de bijzondere curator op aan het hof te rapporteren
vóór 28 juli 2022, althans vóór deze datum schriftelijk bericht te geven over de voortgang van zijn werkzaamheden;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van het rapport van de bijzondere curator aan partijen zal toezenden;
bepaalt dat partijen tot uiterlijk twee weken na toezending van het rapport van de bijzondere curator schriftelijk kunnen reageren, waarna de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij een partij aangeeft een nadere behandeling ter zitting te wensen, in welk geval het hof daarover zal beslissen;
bepaalt dat de griffier van het hof zo spoedig mogelijk na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken in de zaak met zaaknummer 200.290.365/01 ter beschikking van de bijzondere curator zal stellen;
bepaalt dat de advocaten van beide partijen zo spoedig mogelijk na de datum van deze beschikking de actuele adresgegevens/e-mailadressen/mobiele telefoonnummers van hun cliënten (na toestemming) aan de bijzondere curator zullen verstrekken, alsmede het BSN-nummer van [de minderjarige1] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, L. van Dijk en S. Rezel, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.