ECLI:NL:GHARL:2022:4577

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.291.931
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omvang en uitoefening van erfdienstbaarheid van weg in geschil tussen twee bedrijven op een bedrijventerrein

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omvang van een erfdienstbaarheid van weg tussen twee bedrijven op een bedrijventerrein. De appellant, een klusbedrijf, had roadblocks en pallets geplaatst op zijn perceel, wat hinder veroorzaakte voor de leveranciers van de geïntimeerde, Kreugel Beheer B.V., die chemische behandelingssystemen voor zwembaden produceert. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de appellant de roadblocks en pallets moest verwijderen, omdat deze de uitoefening van de erfdienstbaarheid belemmerden. De appellant ging in hoger beroep en vorderde onder andere een verklaring voor recht over de omvang van de erfdienstbaarheid.

Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de erfdienstbaarheid niet alleen een uitweg behelst, maar ook ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren van voertuigen. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd dat de huidige situatie niet in strijd was met de erfdienstbaarheid. Het hof oordeelde dat de roadblocks en pallets de toegang tot de bedrijfsunits van Kreugel Beheer belemmerden, wat in strijd was met de bepalingen van de vestigingsakte. De grieven van de appellant werden verworpen, en hij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste uitoefening van erfdienstbaarheden en de gevolgen van hinderlijke handelingen voor de betrokken partijen. Het hof bevestigde dat de erfdienstbaarheid van weg een bredere betekenis heeft dan enkel het verschaffen van een uitweg, en dat de appellant verantwoordelijk is voor het verwijderen van belemmeringen die de toegang tot de bedrijfsunits van Kreugel Beheer in gevaar brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.291.931/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 366671)
arrest van 7 juni 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. E.M. Uijttewaal,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kreugel Beheer B.V.,
gevestigd te Tiel,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna: Kreugel Beheer,
advocaat: mr. M.J.W. van Osch.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 22 februari 2022 en neemt de inhoud daarvan hier over. In dat tussenarrest heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald.
1.2.
Voorafgaand aan deze mondelinge behandeling heeft het hof de volgende nadere stukken ontvangen:
- de bij brief van 29 april 2022 door [appellant] toegezonden productie 15;
- spreekaantekeningen van mr. Uijttewaal;
- spreekaantekeningen van mr. Van Osch met producties 19, 20 en 21.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft - digitaal - plaatsgevonden op 4 mei 2022. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.1.
In 2007/2008 is een bedrijfsverzamelgebouw aan de Randweg 2 te [plaats] gerealiseerd (hierna: het bedrijfsverzamelgebouw). Het bedrijfsverzamelgebouw met omliggende grond bestaat in totaal uit vijf percelen, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie P, perceelnummers 645 tot en met 649.
2.1.2.
De ligging van de percelen en de bedrijfsunits blijkt uit onderstaande schets, waarbij de bedrijfsunits grijs zijn aangeduid en het omliggende terrein blauw.
2.1.3.
Het omliggende terrein is geheel voorzien van bestrating. Aan de noordzijde zijn in de bestrating parkeervakken gemarkeerd. Verdere markering/belijning/afwijkende bestrating van een weg en/of van parkeerplaatsen is op het terrein niet aangebracht. De Randweg is de enige bereikbare openbare weg vanaf en naar de percelen. Perceel 633 is braakliggend.
2.1.4.
Kreugel Beheer heeft een bedrijf in chemische behandelsystemen voor zwembaden. Zij is bij akte van levering van 30 oktober 2015 eigenaar geworden van de bedrijfsunit gelegen op perceel 649. In de leveringsakte zijn een erfdienstbaarheid en een kettingbeding ten behoeve van de gemeente [gemeente] opgenomen. Kreugel Beheer is tevens eigenaar van de bedrijfsunit gelegen op perceel 647.
2.1.5.
[appellant] heeft een klusbedrijf en is sinds 2 april 2019 eigenaar van de bedrijfsunit op perceel 645. In de leveringsakte van 2 april 2019 is voormeld kettingbeding opgenomen. De erfdienstbaarheid is niet opgenomen in deze akte, terwijl deze erfdienstbaarheid wel door een eerdere eigenaar is gevestigd op perceel 645, zo is te lezen in een e-mail van 25 juni 2019 van mevrouw [naam1] van notariskantoor Van den Berg. Bij die e-mail heeft mevrouw [naam1] een akte van rectificatie gevoegd waarin de erfdienstbaarheid nu wel is vermeld. Zij heeft [appellant] in haar e-mail verzocht om deze akte te ondertekenen. [appellant] is daartoe niet overgegaan. In een brief van 12 augustus 2019 aan de advocaat van Kreugel Beheer erkent de advocaat van [appellant] dat het niet opnemen van de erfdienstbaarheid in de akte van levering van [appellant] niet aan Kreugel Beheer kan worden tegengeworpen.
2.1.6.
De leveranciers van Kreugel Beheer rijden met vrachtwagens vanaf de Randweg over het perceel van [appellant] naar het bedrijf van Kreugel Beheer.
2.1.7.
[appellant] stalde pallets met materialen op een strook grond van circa 1,20 meter breed direct gelegen langs de zuidzijde van zijn bedrijfsunit. Aan de oostzijde (voorzijde) van zijn bedrijfsunit (zijde Randweg) had [appellant] in het verlengde van de zuidgevel van zijn bedrijfsunit twee roadblocks geplaatst. Tevens had [appellant] een stapel pallets geplaatst schuin tegenover de twee roadblocks. Na het vonnis in eerste aanleg heeft [appellant] deze pallets en roadblocks onder protest verwijderd.
3. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg en de vordering in hoger beroep
3.1.
Kreugel Beheer heeft in eerste aanleg in conventie – samengevat – gevorderd:
1. veroordeling van [appellant] om de twee roadblocks voor zijn bedrijfsunit alsmede alle pallets met daarop verschillende zaken naast zijn bedrijfsunit binnen uiterlijk 14 dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis van de weg te verwijderen en daarvan verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. veroordeling van [appellant] om zich te onthouden van iedere gedraging waarmee inbreuk wordt gemaakt op het recht van weg van Kreugel Beheer om ten behoeve van haar bedrijfsunit te komen van en te gaan naar de (openbare) Randweg te [plaats] (Gelderland) waaronder het plaatsen van belemmeringen of andere zaken op de weg die de doorgang beletten of bemoeilijken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3. veroordeling van [appellant] tot betaling van een schadevergoeding van € 3.000,00 aan Kreugel Beheer;
4. veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten aan Kreugel Beheer;
5. veroordeling van [appellant] in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg in (voorwaardelijke) reconventie na wijziging van eis – samengevat – gevorderd:
primair
te verklaren voor recht dat hij zich bij brief van 12 augustus 2019 bevoegdelijk heeft beroepen op zijn recht ex artikel 5:73 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) om een ander gedeelte van zijn perceel aan te wijzen waarop de erfdienstbaarheid van uitweg dient te worden uitgeoefend en tevens te verklaren voor recht dat de erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend op de wijze zoals is weergegeven op de als productie 10 bij conclusie van antwoord overgelegde situatietekening en de bepalingen zoals bedoeld in de notariële akte van 18 augustus 2008;
subsidiair
te bepalen dat de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:78 lid 1 sub a BW aldus wordt gewijzigd, dat de erfdienstbaarheid van uitweg dient te worden uitgeoefend op de wijze zoals is weergegeven op de als productie 10 bij conclusie van antwoord overgelegde situatietekening en de bepalingen zoals bedoeld in de notariële akte van 18 augustus 2008;
primair en subsidiair
Kreugel Beheer te veroordelen in de proceskosten in reconventie en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 9 december 2020:
in conventie
- [appellant] veroordeeld om de twee roadblocks voor zijn bedrijfsunit (oostzijde perceel 645) alsmede alle pallets met daarop verschillende zaken naast zijn bedrijfsunit (zuidzijde perceel 645) binnen uiterlijk 14 dagen na betekening van dit vonnis van de erfdienstbaarheid van weg te verwijderen en daarvan verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- [appellant] veroordeeld om zich te onthouden van iedere gedraging waarmee inbreuk wordt gemaakt op de erfdienstbaarheid van weg van Kreugel Beheer om ten behoeve van haar bedrijfsunit te komen van en te gaan naar de (openbare) Randweg te [plaats] (Gelderland), zoals het plaatsen van belemmeringen of andere zaken op de weg die de doorgang beletten of bemoeilijken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- [appellant] veroordeeld tot betaling aan Kreugel Beheer van € 925,00 ter zake van de buitengerechtelijke kosten;
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.
in (voorwaardelijke) reconventie
- de vorderingen van [appellant] afgewezen;
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
[appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen en heeft geconcludeerd tot vernietiging daarvan en opnieuw rechtdoende:
I. Kreugel Beheer alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen als ongegrond af te wijzen;
II. voor recht te verklaren dat de erfdienstbaarheid van weg, zoals gevestigd bij akte van 18 augustus 2008, ten aanzien van in elk geval de percelen kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie P, nummers respectievelijk 645, 647 en 649, behelst de weg gelegen tussen de gevel van het bedrijfsverzamelgebouw enerzijds en de parkeerstrook aan de buitenste rand van de percelen c.q. het perceel anderzijds;
III. Kreugel Beheer te veroordelen tot terugbetaling van de door [appellant] betaalde buitengerechtelijke kosten in eerste aanleg ad € 925,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
IV. Kreugel Beheer te veroordelen tot terugbetaling van de door [appellant] betaalde proceskosten in conventie en in reconventie en nakosten in eerste aanleg gezamenlijk ad € 2.527,09, vermeerderd met de wettelijke rente;
V. Kreugel Beheer te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure en de procedure in eerste aanleg, vermeerderd met de wettelijke rente en Kreugel Beheer te veroordelen in de nakosten.
3.5.
Kreugel Beheer heeft (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld en heeft – samengevat – gevorderd:
- [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in de gevorderde verklaring voor recht in hoger beroep, althans deze vordering ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen;
- de grief van Kreugel Beheer in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep gegrond te verklaren - indien het hof een grief of grieven van [appellant] gegrond zou verklaren en/of de door [appellant] in hoger beroep gevorderde verklaring voor recht zou toewijzen of overwegen toe te wijzen - en het bestreden vonnis voor het overige te bekrachtigen, in ieder geval ter zake r.o. 5.1 tot en met r.o. 5.12;
- [appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties, met inbegrip van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

De grieven van [appellant]
4.1.
heeft in zijn appeldagvaarding grieven geformuleerd. Hij heeft deze grieven genummerd met 1 tot en met 7. Een grief 3 ontbreekt echter. Er is dus in feite sprake van zes grieven. Ter voorkoming van verwarring volgt het hof niettemin de door [appellant] aangebrachte nummering van de grieven.
De erfdienstbaarheid van weg
4.2.
Bij akte van levering van 18 augustus 2008, waarbij de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie P, nummers 646 en 648 zijn overgedragen aan een derde, is ten behoeve en ten laste van deze percelen en ten behoeve en ten laste van de overige percelen/bedrijfsunits die deel uitmaken van het bedrijfsverzamelgebouw de volgende erfdienstbaarheid gevestigd:
“de erfdienstbaarheid van weg om ten behoeve van het op het heersende erf gevestigde bedrijf te komen van en te gaan naar de openbare weg, zulks over een strook grond/de bestaande weg, hierna te noemen:“de weg”; zoals schetsmatig is aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening.”.
4.3.
Volgens deze akte gelden met betrekking tot de erfdienstbaarheid - voor zover hier relevant - de volgende bepalingen:
“a. De weg mag uitsluitend worden gebruikt als:- voetpad voor mens en dier;- rijweg voor alle motorische en niet-motorische vervoersmiddelen voor bedrijfsdoeleinden.c. Het is zowel de eigenaar van het heersend erf als die van het dienend erf en alle andere personen die van de weg gebruik maken verboden om vervoermiddelen van welke aard ook of andere zaken op de weg te plaatsen anders dan voor direct gebruik van de weg als zodanig vereist zal zijn, zodat dit gebruik ongehinderd en onverminderd zal kunnen plaats hebben. Indien in strijd met deze bepaling mocht zijn gehandeld, zullen beide partijen of hun gemachtigden bevoegd zijn datgene wat zich op de weg bevindt, zonder enige aanmaning te verwijderen en elders te plaatsen.(…).”
De omvang van het geschil tussen partijen
4.4.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag naar de omvang van de erfdienstbaarheid van weg en in het verlengde hiervan de vraag of [appellant] als gevolg van het plaatsen van roadblocks aan de voorzijde van zijn bedrijfshal en het plaatsen van pallets met materialen aan de zijkant van zijn bedrijfshal en schuin tegenover de twee roadblocks in strijd handelt met de erfdienstbaarheid van weg van Kreugel Beheer.
4.5.
Ingevolge artikel 5:73 lid 1 BW worden de inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regels daarover ontbreken door de plaatselijke gewoonte. Bij de uitleg van de notariële akte van vestiging komt het aan op de in die akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (Hoge Raad 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8901 en Hoge Raad 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003: AH9168).
De aan de vestigingsakte gehechte tekening – (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
4.6.
Kreugel Beheer heeft als productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg en als productie 15 bij memorie van antwoord een situatietekening overgelegd. Kreugel Beheer stelt dat dit de tekening is waar in de akte van levering van 18 augustus 2008 waarbij de erfdienstbaarheid is gevestigd (hierna: de vestigingsakte) naar wordt verwezen en die aan deze akte is gehecht. [appellant] betwist dat.
4.7.
De rechtbank oordeelt dat voor de uitleg van de vestigingsakte niet kan worden uitgegaan van de situatietekening die Kreugel Beheer in het geding heeft gebracht omdat deze tekening niet aan de vestigingsakte is gehecht die in de openbare registers is ingeschreven. Kreugel Beheer heeft daartegen voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Aan een beoordeling daarvan wordt niet toegekomen omdat aan de voorwaarde die Kreugel Beheer daaraan heeft verbonden niet is voldaan. Afgezien daarvan is het hof van oordeel dat de inhoud en de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid voldoende kunnen worden bepaald aan de hand van de tekst van de vestigingsakte, zonder acht te slaan op de tekening bij deze akte.
4.8.
Voor de vraag wat de omvang van de erfdienstbaarheid van weg is, is in dit geval dan ook van belang de tekst van de vestigingsakte en de daarin tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, uitgelegd in het licht van de hele inhoud van de vestigingsakte.
De vestigingsakte – grief 1
4.9.
In de vestigingsakte is het volgende kettingbeding ten behoeve van de gemeente [gemeente] opgenomen:
Artikel 14
Indien het verkochte grond wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf, is de Koper verplicht daarop voldoende ruimte te scheppen voor het laden, lossen en manoeuvreren van alle voertuigen die door het bedrijf worden aangetrokken, alsmede voldoende parkeergelegenheid te scheppen voor voertuigen van personeel werkzaam in en bezoekers van de op de grond aanwezige of te stichten gebouwen. (…)”
4.10.
In rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat artikel 14 van belang is voor de uitleg van de partijbedoeling omdat de in de vestigingsakte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling in het licht van de hele inhoud van deze akte moet worden gezien. Juist is, zoals Kreugel Beheer onder randnr. 5 van de memorie van antwoord stelt, dat [appellant] rechtsoverweging 4.6 in grief 1 niet noemt, maar [appellant] komt daar in de toelichting op deze grief wel degelijk tegen op.
4.11.
[appellant] stelt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte artikel 14 van de vestigingsakte heeft betrokken bij de uitleg van de erfdienstbaarheid. Volgens hem heeft dit artikel niets van doen met de in de vestigingsakte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling wat betreft de omvang van (de uitoefening van) de erfdienstbaarheid van weg. Daartoe stelt [appellant] (onbetwist) dat artikel 14 afkomstig is uit de
‘Algemene Voorwaarden voor de uitgifte van kavels op een bedrijventerrein in de gemeente [gemeente] ’van 14 december 2004 (hierna: de algemene voorwaarden) en dat artikel 14 een verplichting oplegt aan de koper van een bedrijfskavel om voldoende ruimte te scheppen voor het laden, lossen en manoeuvreren van alle voertuigen die door het bedrijf van de koper worden aangetrokken en om voldoende parkeergelegenheid te scheppen. [appellant] stelt dat Buisman Logistic Solutions B.V. (hierna: Buisman), de koper van het perceel waarop het bedrijfsverzamelgebouw is gerealiseerd, aan deze verplichting heeft voldaan. Dat blijkt volgens [appellant] uit de tekening die hoort bij de vergunning die de gemeente [gemeente] aan Buisman heeft verleend voor de bouw van het bedrijfsverzamelgebouw. Op deze tekening (productie 15 van [appellant] in hoger beroep) is volgens [appellant] te zien dat Buisman parkeergelegenheid heeft gecreëerd op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw en dat Buisman daarnaast voldoende ruimte op het terrein heeft overgelaten voor het laden, lossen en manoeuvreren van voertuigen.
4.12.
[appellant] miskent dat de werking van artikel 14 daarmee niet ten einde is omdat sprake is van een kettingbeding. Artikel 14 is opgenomen in de leveringsakten van partijen, zodat ook zij moeten voldoen aan de verplichting ingevolge dat artikel om voldoende ruimte te scheppen op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw voor het laden, lossen en manoeuvreren van alle voertuigen die door de vijf bedrijfsunits worden aangetrokken en om daar voldoende parkeergelegenheid te scheppen. Dat laatste wordt overigens erkend door [appellant] .
4.13.
Gelet op het voorgaande en nu de in de vestigingsakte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling moet worden uitgelegd aan de hand van de tekst van de erfdienstbaarheid gezien in het licht van de rest van de akte (zie rechtsoverweging 4.5), moet artikel 14 van de vestigingsakte worden betrokken bij de uitleg van de partijbedoeling ingevolge deze akte, zoals de rechtbank ook heeft gedaan.
4.14.
Uit het bepaalde in de vestigingsakte over de erfdienstbaarheid in samenhang bezien met artikel 14 van het kettingbeding dat in die akte en in de leveringsakten van partijen is opgenomen, kan worden afgeleid dat de erfdienstbaarheid meer behelst dan het verschaffen van uitweg. Ook laden, lossen en manoeuvreren van alle voertuigen die door de bedrijfsunits worden aangetrokken moeten op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw kunnen worden uitgevoerd.
4.15.
Uit het bepaalde in de vestigingsakte met betrekking tot de erfdienstbaarheid, afgezien van het bepaalde in artikel 14, volgt bovendien eveneens dat de erfdienstbaarheid meer behelst dan het enkel verschaffen van een uitweg en dat ook het laden, lossen en manoeuvreren van voertuigen die door de bedrijfsunits worden aangetrokken op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw moeten kunnen worden uitgevoerd. In de vestigingsakte is bepaald dat het gebruik van de weg ‘ongehinderd en onverminderd’ moet kunnen plaats hebben. Uitgelegd naar objectieve maatstaven valt uit deze bewoordingen af te leiden dat de partijbedoeling is geweest dat laden, lossen en manoeuvreren van alle voertuigen die door de bedrijfsunits worden aangetrokken op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw moeten kunnen worden uitgevoerd. De erfdienstbaarheid van weg is volgens de vestigingsakte bedoeld om over ‘een strook grond/de bestaande weg’ ten behoeve van het op het heersende erf gevestigde bedrijf (feitelijk: 5 bedrijven/bedrijfsunits) te komen van en te gaan naar de openbare weg. De ‘strook grond/bestaande weg’ is dus niet alleen een uitweg, maar ook een toegangsweg vanaf de openbare weg (Randweg) naar ieder van de 5 bedrijven/bedrijfsunits in het bedrijfsverzamelgebouw. Een uitweg en toegangsweg ten behoeve van een bedrijf/bedrijfsunit op een industrieterrein (waarvan in dit geval sprake is) impliceert dat er daarop ook moet kunnen worden geladen, gelost en gemanoeuvreerd door alle voertuigen die door het bedrijf/de bedrijven worden aangetrokken. Het voorgaande bevestigt eveneens dat de erfdienstbaarheid meer behelst dan het enkel verschaffen van een uitweg en dat ook het laden, lossen en manoeuvreren van voertuigen die door de bedrijfsunits worden aangetrokken op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw moeten kunnen worden uitgevoerd.
De ‘strook grond/bestaande weg’ (grief 1) en de verklaring voor recht die [appellant] in dat kader vordert in hoger beroep
4.16.
[appellant] stelt in grief 1 dat de uitleg van de rechtbank dat ‘de strook grond/bestaande weg’, zoals vermeld in de vestigingsakte, de hele bestrate weg rondom het bedrijfsverzamelgebouw beslaat, onjuist is. [appellant] vordert in hoger beroep ten aanzien van in elk geval zijn perceel (645) en de percelen van Kreugel Beheer (647 en 649), een verklaring voor recht dat de erfdienstbaarheid van weg behelst de weg die is gelegen tussen de gevel van het bedrijfsverzamelgebouw en de parkeerstrook aan de buitenste rand van de percelen c.q. het perceel zoals aangegeven op de tekening die hoort bij de vergunning die de gemeente [gemeente] aan Buisman heeft verleend voor de bouw van het bedrijfsverzamelgebouw (productie 15 van [appellant] in hoger beroep).
4.17.
Het feit dat op de tekening bij de bouwvergunning van Buisman parkeerplaatsen zijn aangegeven is op zichzelf onvoldoende om er met [appellant] vanuit te kunnen gaan dat ‘de strook grond/bestaande weg’, zoals vermeld in de vestigingsakte, loopt tussen de gevel van het bedrijfsverzamelgebouw en de parkeerstrook aan de buitenste rand van de percelen zoals is aangegeven op deze tekening. In afwijking van deze tekening zijn alleen aan de noordzijde van het bedrijfsverzamelgebouw, ter hoogte van de percelen 646 en 648, parkeerplaatsen gerealiseerd; dus niet aan de zuidzijde van het bedrijfsverzamelgebouw/de zijkant van de bedrijfsruimte van [appellant] , waar hij tot het vonnis in eerste aanleg pallets met materialen had staan. Dat Kreugel Beheer de buitenste rand van zijn perceel 647 blijkens de door [appellant] ingebrachte foto’s drie keer (kort) heeft gebruikt om een voertuig te parkeren (zie hierna), maakt niet dat de buitenste rand van dat perceel als parkeerstrook moet worden beschouwd omdat daar geen parkeerplaatsen zijn gerealiseerd; laat staan dat de buitenste rand van de overige percelen op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw daardoor als parkeerstrook moet worden beschouwd. Voor zover wel parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, sluit dat niet uit dat de erfdienstbaarheid van weg over deze parkeerplaatsen loopt. [appellant] heeft met de enkele verwijzing naar de tekening bij de bouwvergunning van Buisman onvoldoende aangevoerd om ervan uit te kunnen gaan dat de erfdienstbaarheid daar niet aanwezig is.
4.18.
Naar het oordeel van het hof moet mede gelet op het voorgaande worden aangenomen dat ‘de strook grond/ bestaande weg’, zoals vermeld in de vestigingsakte, de hele bestrate weg beslaat die loopt rondom het bedrijfsverzamelgebouw, dus inclusief de parkeerplaatsen die zijn aangegeven op de tekening bij de bouwvergunning van Buisman. Zoals hiervoor is overwogen ziet het gebruik van de erfdienstbaarheid van weg mede erop dat het laden, lossen en manoeuvreren van de voertuigen die door de bedrijfsunits worden aangetrokken op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw moeten kunnen worden uitgevoerd. Indien ‘de strook grond/ bestaande weg’ maar een gedeelte van de bestrate weg zou beslaan, is er onvoldoende ruimte voor het laden, lossen en manoeuvreren van alle voertuigen - waaronder met name vrachtauto’s - die worden aangetrokken door de bedrijven die zijn gevestigd in het bedrijfsverzamelgebouw.
4.19.
De feitelijke situatie bevestigt dat met ‘de strook grond/bestaande weg’, zoals vermeld in de vestigingsakte, de hele bestrate weg rondom het bedrijfsverzamelgebouw wordt bedoeld. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat het terrein rondom het bedrijfsverzamelgebouw geheel is bestraat. Tegen het oordeel van de rechtbank dat niet gebleken is dat deze feitelijke inrichting van de percelen afwijkend is van de situatie ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid zijn geen grieven of bezwaren gericht, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan. Dat duidt er eveneens op dat de ‘strook grond/bestaande weg’, zoals vermeld in de vestigingsakte, de hele bestrate weg beslaat die loopt rondom het bedrijfsverzamelgebouw. Kreugel Beheer heeft verder onweersproken gesteld dat de huidige bestrate weg de enige weg is die ooit om het bedrijfsverzamelgebouw heeft gelopen/daar heeft bestaan.
4.20.
[appellant] stelt dat een uitleg van de omvang van de erfdienstbaarheid waarbij ‘de strook grond/bestaande weg’, zoals vermeld in de vestigingsakte, de hele bestrate weg rondom het bedrijfsverzamelgebouw beslaat, onjuist is gelet op de rechtsgevolgen daarvan. Daartoe stelt [appellant] dat deze uitleg ertoe leidt dat partijen niet kunnen voldoen aan de verplichting ingevolge het bestemmingsplan en artikel 14 van het kettingbeding om te zorgen voor voldoende parkeergelegenheid en om de aanwezige parkeerplaatsen in stand te houden.
Partijen zouden daarom volgens [appellant] het reële risico lopen een onmiddellijk opeisbare boete te verbeuren aan de gemeente [gemeente] van € 25.000,00 vanwege het niet naleven van het bestemmingsplan en artikel 14 van het kettingbeding.
4.21.
Het hof is dat niet met [appellant] eens. Geen grief of bezwaar is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat is gesteld noch gebleken dat op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw onvoldoende parkeergelegenheid is, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan. Dat wordt bevestigd door het feit dat Kreugel Beheer - naar zij onweersproken heeft gesteld - sinds haar vestiging in het bedrijfsverzamelgebouw op 30 oktober 2015 nooit door de gemeente [gemeente] is benaderd over onvoldoende parkeergelegenheid op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw. De stelling van [appellant] dat sprake is van een reëel risico voor partijen op het verbeuren van een onmiddellijk opeisbare boete aan de gemeente [gemeente] vanwege het niet naleven van het bestemmingsplan en artikel 14 van het kettingbeding, is daarom niet aannemelijk geworden. Bovendien staat een uitleg van de omvang van de erfdienstbaarheid waarbij ‘de strook grond/bestaande weg’, zoals vermeld in de vestigingsakte, de hele bestrate weg rondom het bedrijfsverzamelgebouw beslaat, er niet aan in de weg dat op deze weg parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
4.22.
Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat ‘de strook grond/ bestaande weg’, zoals vermeld in de vestigingsakte, de hele bestrate weg beslaat die loopt rondom het bedrijfsverzamelgebouw, dus ook de weg aan de zijkant van de bedrijfsruimte van [appellant] waar hij tot het vonnis in eerste aanleg pallets met materialen had staan en het buitenterrein aan de vóórzijde van de bedrijfsruimte van [appellant] waar hij tot dat moment twee roadblocks had staan.
4.23.
Vanwege het voorgaande kan grief 1 niet slagen. Dat leidt tot afwijzing van de verklaring voor recht die [appellant] in hoger beroep vordert ten aanzien van de omvang van (de uitoefening van) de erfdienstbaarheid van weg.
De plaatselijke gewoonte – grief 4
4.24.
[appellant] doet voor de uitleg van de omvang van (de uitoefening van) de erfdienstbaarheid van weg een beroep op de plaatselijke gewoonte.
4.25.
De inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan worden bepaald door de plaatselijke gewoonte voor zover in de vestigingsakte regels daarover ontbreken (zie artikel 5:73 lid 1 BW). Deze regels ontbreken, anders dan [appellant] stelt, niet indien in de vestigingsakte regels over ‘de precieze duiding’ van de in de vestigingsakte bedoelde ‘strook grond/bestaande weg’ ontbreken. Wat onder de in de vestigingsakte bedoelde ‘strook grond/bestaande weg’ moet worden verstaan is een kwestie van uitleg (zie rechtsoverweging 4.5). Dat hoeft dus niet precies te worden aangeduid en geregeld in de vestigingsakte.
4.26.
Een regeling over de omvang van (de uitoefening van) de erfdienstbaarheid in de vestigingsakte ontbreekt, anders dan [appellant] stelt, evenmin indien een uitleg op basis van de tekst van de vestigingsakte niet in het voordeel van [appellant] uitvalt, omdat niet kan worden geconcludeerd dat de in de vestigingsakte bedoelde ‘strook grond/bestaande weg’ de weg betreft tussen de gevel van het bedrijfsverzamelgebouw en de volgens [appellant] aanwezige parkeerstrook aan de buitenste rand van de percelen.
4.27.
Nu de vestigingsakte regels bevat over de inhoud en de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg, wordt niet toegekomen aan een beoordeling van het beroep van [appellant] op de plaatselijk gewoonte. Grief 4 waarin het tegendeel wordt betoogd slaagt niet.
Hinder door de roadblocks en de pallets van [appellant] – grief 2
4.28.
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de roadblocks de draaicirkel voor vrachtwagens om van de Randweg het terrein op te komen hebben verkleind en dat uit de mondelinge toelichtingen van partijen volgt dat vrachtwagens deze ruimte eerder voor het oprijden van het terrein gebruikten. Volgens [appellant] hebben partijen dit niet verklaard en had zijn rechtsvoorganger al pallets en andere zaken staan op dezelfde locatie als waar [appellant] tot het vonnis in eerste aanleg de roadblocks had staan. Grief 2 is voorts gericht tegen het oordeel van de rechtbank voor zover dat volgens [appellant] luidt dat ‘irrelevant’ is dat een vrachtwagen volgens [appellant] niet 8 minuten nodig heeft om achteruitrijdend de bedrijfshal van Kreugel Beheer te bereiken, maar slechts 1,5 minuut, omdat naar het oordeel van de rechtbank reeds vaststaat dat er sprake is van hinder.
4.29.
Kreugel Beheer heeft onbetwist gesteld dat haar leveranciers de bedrijfsunits van Kreugel Beheer met hun vrachtwagens niet kunnen bereiken via de zijde van perceel 646 (noordzijde) vanwege een daar geplaatst elektriciteitshuisje en dat de leveranciers van Kreugel Beheer daarom voor het oprijden van het terrein gebruik moeten maken van perceel 645 van [appellant] . Kreugel Beheer maakt chemische behandelingssystemen voor zwembaden. Kreugel Beheer heeft onweersproken aangevoerd dat de elektronica die daarvoor nodig is niet op een steekkarretje kan worden vervoerd vanwege de schokgevoeligheid ervan en daarom met de vrachtwagen tot aan de deur van het bedrijf van Kreugel Beheer moet worden afgeleverd.
4.30.
De stelling van [appellant] , onder verwijzing naar het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 20 oktober 2020 (hierna: het proces-verbaal), dat Kreugel Beheer tijdens deze zitting heeft verklaard dat zij geen hinder ondervindt van de roadblocks, berust op een verkeerde lezing van het proces-verbaal. Volgens het proces-verbaal heeft Kreugel Beheer tijdens de zitting in eerste aanleg verklaard dat zij
meerlast heeft van de stapel pallets dan van de roadblocks. Kreugel Beheer heeft dus zowel last van de roadblocks als van de stapel pallets.
4.31.
De roadblocks en de pallets met materialen die [appellant] op de weg heeft geplaatst belemmeren, althans hinderen de uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg door Kreugel Beheer, omdat deze zaken ervoor zorgen dat haar leveranciers met hun vrachtwagens zeer moeizaam de bedrijfsunits van Kreugel Beheer kunnen bereiken. Ter toelichting dient het volgende.
4.32.
Vooropgesteld wordt dat in de vestigingsakte is bepaald dat het zowel de eigenaar van het heersende erf als die van het dienende erf en alle andere personen die van de weg gebruik maken verboden is om zaken op de weg te plaatsen anders dan voor het directe gebruik van de weg als zodanig vereist zal zijn, zodat dit gebruik ongehinderd en onverminderd zal kunnen plaatshebben. De pallets met materialen en de roadblocks van [appellant] zijn niet vereist voor het directe gebruik van de weg. Door deze zaken op de weg te plaatsen, handelt [appellant] derhalve in strijd met voornoemd verbod in de vestigingsakte.
4.33.
[appellant] stelt dat hij de roadblocks heeft geplaatst om te voorkomen dat leveranciers van Kreugel Beheer met hun vrachtwagens over de voorzijde van zijn perceel rijden. Daaruit volgt dat leveranciers van Kreugel Beheer deze ruimte eerder voor het oprijden van het terrein gebruikten. Doordat zij geen gebruik meer kunnen maken van dat gedeelte van de erfdienstbaarheid van weg als gevolg van de geplaatste roadblocks, is de draaicirkel om van de Randweg het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw aan de zuidzijde op te komen voor deze vrachtwagens verkleind. De pallets met materialen die [appellant] aan de zijkant van zijn bedrijfshal en schuin tegenover de twee roadblocks had neergezet zorgen daar voor een versmalling van de weg en voor obstakelvorming. De hinder voor Kreugel Beheer en haar leveranciers is met het voorgaande gegeven. De stelling van [appellant] dat een vrachtwagen slechts 1,5 minuut nodig heeft om achteruitrijdend de bedrijfshal van Kreugel Beheer te bereiken, doet daaraan niet af. Het hof laat dan nog daar dat Kreugel Beheer dit heeft betwist en onduidelijk is waar [appellant] dit op baseert. De stelling van [appellant] dat zijn rechtsvoorganger pallets en andere zaken op dezelfde locatie als hij had staan doet evenmin af aan de huidige hinder voor Kreugel Beheer en haar leveranciers. Bovendien staat als onweersproken vast dat de rechtsvoorganger van [appellant] in tegenstelling tot [appellant] geen roadblocks op de weg had staan.
4.34.
Vanwege het voorgaande kan grief 2 niet slagen.
Geen misbruik van (proces)recht door Kreugel Beheer – grief 5
4.35.
Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat er van misbruik van recht door Kreugel Beheer geen sprake is. Kreugel Beheer vordert in deze procedure veroordeling van [appellant] om de roadblocks en de pallets met materialen van de weg te verwijderen en verwijderd te houden. [appellant] stelt dat Kreugel Beheer daarmee misbruik van (proces)recht maakt omdat Kreugel Beheer geen hinder ondervindt van deze zaken bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg en Kreugel Beheer zelf ook zaken op de weg plaatst. Verder week het gebruik van de weg door de rechtsvoorganger van [appellant] volgens [appellant] niet af van het gebruik dat hij daarvan maakt omdat deze rechtsvoorganger volgens [appellant] zaken had staan op dezelfde locatie als hij.
4.36.
Het hof stelt voorop dat de Hoge Raad de norm op basis waarvan dient te worden getoetst of sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure in zijn arrest van 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012: BV7828 (Duka/Achmea), in r.o. 5.1 als volgt heeft geformuleerd:
“5.1 (…) Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.”
4.37.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat Kreugel Beheer zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure.
4.38.
Verder heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat het beroep van Kreugel Beheer op de (omvang van de) erfdienstbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zoals [appellant] in grief 5 betoogt. Daartoe stelt [appellant] dat Kreugel Beheer ook zaken op de weg plaatst. Op de foto’s die [appellant] ter onderbouwing hiervan heeft ingebracht, is (ook volgens Kreugel Beheer) te zien dat Kreugel Beheer drie keer een voertuig aan de buitenste rand van zijn perceel heeft geparkeerd. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant] of een andere gebruiker van de erfdienstbaarheid van weg hierdoor is gehinderd. Daarentegen is voldoende komen vast te staan dat Kreugel Beheer en haar leveranciers wel hinder ondervinden van de pallets met materialen en de roadblocks die [appellant] op de weg had geplaatst.
4.39.
Het feit dat Kreugel Beheer drie keer een voertuig aan de buitenste rand van zijn perceel heeft geparkeerd is evenmin vergelijkbaar met het plaatsen van roadblocks en pallets door [appellant] op zijn perceel. Een voertuig kan relatief makkelijk worden verplaatst, in tegenstelling tot de roadblocks en pallets met materialen van [appellant] . Daarnaast heeft [appellant] de roadblocks en pallets tot aan het vonnis van de rechtbank
permanentop zijn perceel geplaatst, terwijl Kreugel Beheer onweersproken heeft gesteld dat de voertuigen die op de foto’s van [appellant] te zien zijn slechts kort aan de buitenste rand van het perceel van Kreugel Beheer geparkeerd hebben gestaan. Uit het bepaalde in de vestigingsakte over de erfdienstbaarheid in samenhang bezien met artikel 14 van de vestigingsakte dat het laden, lossen en manoeuvreren van de voertuigen die door de bedrijfsunits worden aangetrokken op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw moeten kunnen worden uitgevoerd, kan worden afgeleid dat zaken die op de weg staan zo nodig gemakkelijk opzij gezet moeten kunnen worden. Voor de pallets met materialen en de roadblocks van [appellant] geldt dat ze niet gemakkelijk kunnen worden verplaatst. De stelling van [appellant] dat het gebruik dat zijn rechtsvoorganger van de weg maakte niet afweek van het gebruik dat hij daarvan maakt, is hierboven al verworpen. Voor zover [appellant] nog stelt dat er aan de noordzijde van het bedrijfsverzamelgebouw eveneens zaken op de weg staan, geldt dat deze zaken niet voor hinder zorgen omdat vrachtwagens het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw niet aan de noordzijde kunnen oprijden vanwege een elektriciteitshuisje dat daar aanwezig is.
4.40.
Vanwege het voorgaande kan grief 5 niet slagen.
De subsidiaire reconventionele vordering van [appellant] – grief 6
4.41.
Grief 6 heeft betrekking op de afwijzing door de rechtbank van de subsidiaire reconventionele vordering van [appellant] . Deze vordering zag erop dat de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid door de rechtbank zou worden gewijzigd. [appellant] grieft feitelijk niet tegen de afwijzing van deze vordering. [appellant] stelt immers in de toelichting op grief 6 dat hij niet de bedoeling heeft zijn subsidiaire vorderingen (in reconventie) in hoger beroep te handhaven. Vanwege het voorgaande kan grief 6 niet slagen. [appellant] heeft daarnaast geen grief gericht tegen de afwijzing van zijn primaire vordering in reconventie tot verlegging van de erfdienstbaarheid van weg.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten in eerste aanleg – grief 7
4.42.
Volgens grief 7 moet het vonnis waarvan beroep worden vernietigd gelet op de voorgaande grieven en heeft de rechtbank [appellant] daarom ten onrechte veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten en in de proceskosten. Deze grief faalt op grond van het voorgaande.
Bewijsaanbiedingen
4.43.
De bewijsaanbiedingen van partijen worden gepasseerd omdat er geen - niet vaststaande - stellingen en verweren zijn die - indien die na bewijslevering zouden komen vast te staan - tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

5.De slotsom

5.1.
De grieven in principaal hoger beroep falen. Aan een beoordeling van het (voorwaardelijke) incidenteel hoger beroep wordt niet toegekomen omdat aan de voorwaarde daarvoor niet is voldaan. Gelet op het voorgaande zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd.
5.2.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep veroordelen.
5.2.1.
De kosten in principaal hoger beroep aan de zijde van Kreugel Beheer zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 772,00
totaal verschotten €
772,00
- salaris advocaat € 2.228,00 (2 punten x tarief II, € 1.114,00 per punt)
5.2.2.
De kosten in incidenteel hoger beroep zullen aan de zijde van Kreugel Beheer worden vastgesteld op € 557,00 aan salaris advocaat (½ punt x tarief II, € 1.114,00 per punt).
5.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten met wettelijke rente toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 december 2020;
wijst af de door [appellant] in hoger beroep gevorderde verklaring voor recht;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Kreugel Beheer vastgesteld op € 772,00 voor verschotten en op € 2.228,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Kreugel Beheer vastgesteld op € 557,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,00 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en C.B.M. Scholten van Aschat, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.