In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2022 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een verdachte die eerder door de rechtbank Noord-Nederland op 19 oktober 2018 was vrijgesproken van het ten laste gelegde. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het gerechtshof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de verdachte op 12 maart 2020 tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De verdachte heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad vernietigde op 23 november 2021 het arrest van het gerechtshof, omdat het hof de bewezenverklaring van het begrip 'behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing' niet toereikend had gemotiveerd. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof voor herbehandeling.
Tijdens de zitting op 25 mei 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis van de rechtbank en vrijspraak van de verdachte. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep mondeling gemotiveerd en deze motivering is opgenomen in het proces-verbaal. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank om proceseconomische redenen vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing of aanhouding door justitie of politie. De verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde.