ECLI:NL:GHARL:2022:4517

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.308.256
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder van de kinderen had hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Overijssel, die op 17 december 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De kinderen stonden sinds 4 november 2021 onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) en waren op 8 december 2021 met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst. De moeder verzocht het hof om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek van de GI af te wijzen, of in ieder geval voor een kortere duur toe te wijzen.

Het hof heeft de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing beoordeeld en vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De zorgen over de kinderen waren ernstig, waaronder verwaarlozing en een onveilige thuissituatie. De moeder had de kans gekregen om de uithuisplaatsing te voorkomen, maar had niet adequaat meegewerkt aan de geboden hulpverlening. Het hof concludeerde dat de beslissing van de kinderrechter terecht was en bekrachtigde deze. De beschikking is openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.256
(zaaknummer rechtbank Overijssel 274547)
beschikking van 2 juni 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool in Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de machtiging uithuisplaatsing van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2011, verder te noemen: [de minderjarige1] , en,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2014.

2.Belangrijke informatie

2.1
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn geboren tijdens de relatie van de moeder met hun vader: [de vader] . De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. De moeder heeft alleen het gezag over hen.
2.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 4 november 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling geldt tot 4 november 2022.
2.3
Op 8 december 2021 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst.
2.4.
Op 1 maart 2022 is [de minderjarige1] , op basis van een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing, in een gezinshuis geplaatst.

3.De beslissing van de kinderrechter

Op 9 december 2021 heeft de GI de kinderrechter verzocht om voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. In de bestreden beschikking van 17 december 2021 heeft de kinderrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, een machtiging uithuisplaatsing voor beide kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg van 22 december 2021 tot 4 november 2022.

4.Het hoger beroep

De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof primair om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI alsnog af te wijzen en subsidiair om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI voor een kortere duur toe te wijzen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, binnengekomen op 16 maart 2022, met bijlagen, en
  • het verweerschrift met bijlagen.
5.2
De zitting bij het hof was op 29 april 2021. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat, en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

6.De redenen voor de beslissing

Rechtmatigheidstoets
6.1
[de minderjarige1] verblijft inmiddels in een gezinshuis op grond van een machtiging uithuisplaatsing van 1 maart 2022. De machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] uit de bestreden beschikking is daardoor achterhaald, in die zin dat de periode waarvoor de machtiging was verleend, is verstreken.
6.2
Het hof is van oordeel dat het passend is om een rechtmatigheidstoets uit te voeren. De machtiging uithuisplaatsing uit de bestreden beschikking is namelijk wel ten uitvoer gelegd (tot 18 februari 2022). Daarmee is inbreuk gemaakt op het recht op privé- en gezinsleven van de moeder en de kinderen. De moeder heeft er belang bij dat beoordeeld wordt of die inbreuk terecht is geweest.
6.3
Het hof zal daarom de machtiging uithuisplaatsing uit de bestreden beschikking voor beide kinderen inhoudelijk beoordelen.
Machtiging uithuisplaatsing
6.4
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van dat kind noodzakelijk is (artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek).
6.5
Het hof vindt net als de kinderrechter dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is voor hun verzorging en opvoeding en dat die ook niet in duur moet worden verkort. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter over en voegt daar nog het volgende aan toe.
6.6
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn uithuisgeplaatst nadat de GI in de eerste maand van de ondertoezichtstelling zeer ernstige zorgen over hen kreeg. De GI kreeg berichten dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet op school waren en dat de moeder regelmatig vergat hen op te halen van school. Vanwege de grote zorgen heeft de GI ambulante spoedhulp (ASH) van [naam1] ingezet voor 96 uur in een periode van vier weken. In die periode werden de zorgen over de kinderen vervolgens alleen maar groter. Na een paar weken heeft [naam1] geconcludeerd dat ambulante hulpverlening niet voldoende was om de veiligheid van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te waarborgen.
6.7
Na de uithuisplaatsing zijn nog meer zorgen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan het licht gekomen. De kinderen zijn in de tijd dat zij bij de moeder woonden verwaarloosd op het gebied van lichamelijke zorg, en beiden hebben een erg slecht gebit. [de minderjarige1] ervaart veel spanningen en angst. Daar heeft zij last van op lichamelijk en emotioneel vlak. [de minderjarige2] is gespannen voor nieuwe situaties en lijkt veel te liegen. Daarnaast hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , onafhankelijk van elkaar, zorgelijke uitspraken gedaan. De kinderen hebben verteld dat zij zich thuis onveilig voelden en dat de moeder vaak niet beschikbaar was voor hen. Overdag sliep de moeder vaak, terwijl de kinderen thuis waren en ’s nachts was de moeder regelmatig weg als de kinderen in bed lagen.
6.8
Het hof is van oordeel dat de moeder wel degelijk een kans heeft gekregen om de uithuisplaatsing te voorkomen, nadat de ondertoezichtstelling op 4 november 2021 was uitgesproken. Gedurende de inzet van ASH kon de moeder haar opvoedvaardigheden laten zien, maar [naam1] kwam moeilijk in contact met de moeder en in de evaluatie van [naam1] is te lezen dat een aantal huisbezoeken niet goed is verlopen. De moeder bedreigde de hulpverleners en heeft gezegd dat zij niet wilde meewerken. In combinatie met de zorgen over de kinderen heeft dat ertoe geleid dat een uithuisplaatsing noodzakelijk was.
De hierboven beschreven zorgen bestaan nog steeds. De GI heeft nog geen hulpverlening in kunnen zetten om de zorgen weg te nemen.
6.9
[naam1] heeft geadviseerd om voor de moeder een intensieve vorm van opvoedondersteuning in te zetten. De GI heeft bepaald dat een opname van de moeder en de kinderen bij [naam2] ( [naam2] ) het meest passend is, zoals door [naam1] geadviseerd. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat dit traject in januari 2022 had kunnen starten, maar de moeder heeft geweigerd om daaraan mee te werken. Tijdens de mondelinge behandeld heeft de moeder dat bevestigd. Zij vindt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] terug naar huis moeten komen en dat hulpverlening ingezet moet worden in de thuissituatie. Het hof stelt vast dat de zorgen over de kinderen juist zijn ontstaan in de periode dat zij bij de moeder thuis woonden. Bovendien heeft [naam1] al geconcludeerd dat ambulante hulpverlening niet voldoende is om de veiligheid van de kinderen te garanderen. Het ligt daarom op de weg van de moeder om – hoe moeilijk zij dat ook vindt – mee te werken aan een traject van opvoedingsondersteuning in een 24-uurssetting.
6.1
Kortom, het hof vindt dat de kinderrechter een terechte beslissing heeft genomen. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van 17 december 2021;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en H. Phaff, in samenwerking met mr. L.M. de Wit, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.