ECLI:NL:GHARL:2022:4516

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.308.157
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ondertoezichtstelling van een minderjarige en bewijsaanbod

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2014. De moeder, die alleen het gezag over [de minderjarige] heeft, was in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 22 februari 2022, waarin de ondertoezichtstelling werd uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen, of subsidiair om de ondertoezichtstelling in duur te verkorten.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, als gevolg van haar verleden met jeugdzorg, getraumatiseerd is en dat dit haar relatie met [de minderjarige] beïnvloedt. De moeder is wantrouwend en komt regelmatig in conflict met haar omgeving, wat leidt tot spanningen voor [de minderjarige]. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen. De moeder heeft in het verleden hulpverlening niet geaccepteerd, wat de noodzaak van een verplichte ondertoezichtstelling onderstreept.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling effectief en noodzakelijk is, en dat de samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling goed is opgestart. Het bewijsaanbod van de moeder om de wijkagent als getuige te horen, wordt afgewezen, omdat dit geen invloed heeft op de beslissing. De uitspraak benadrukt de ernst van de situatie en de noodzaak van hulpverlening voor zowel de moeder als [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.157
(zaaknummer rechtbank Overijssel 276786)√
beschikking van 2 juni 2022
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu in Almelo,
en
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd in Hengelo,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel van 22 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 17 maart 2022, en
  • een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 5 april 2022 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 april 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad, en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

De moeder heeft een relatie gehad met [naam1] . Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, op verzoek van de raad, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 22 februari 2022 tot 22 februari 2023 en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek aangevuld. Zij verzoekt subsidiair om de ondertoezichtstelling te verkorten in duur.

5.De motivering van de beslissing

Ondertoezichtstelling
5.1
De rechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of de ouder die het gezag uitoefent, niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting is dat de ouder die het gezag uitoefent, binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kan dragen (artikel 1:247 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en 1:255 lid 1 BW).
5.2
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de ondertoezichtstelling. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3
Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
De moeder is, zo heeft zij tijdens de mondelinge behandeling toegelicht, getraumatiseerd door haar verleden waarin zij langdurig onder toezicht van jeugdzorg stond. Zij is, (mede) als gevolg hiervan, wantrouwend naar anderen en komt regelmatig in conflict met haar omgeving, waaronder met buren, contactpersonen op de (voormalige) school van [de minderjarige] en met hulpverlening. De moeder is zich onvoldoende bewust van het effect dat haar gedrag heeft op [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft last van de spanningen die worden veroorzaakt door het wantrouwen en de conflicten die de moeder heeft met derden. Zelf heeft [de minderjarige] in januari 2022 aan de raad verteld dat ze bij mama in bed sliep omdat ze bang was. De vorige school benoemde dat [de minderjarige] geen geschreeuw verdraagt, soms moet overgeven en bijna dagelijks iets te laat op school komt. Inmiddels is [de minderjarige] op initiatief van de moeder naar een andere school gegaan.
[de minderjarige] lijkt zelf ook moeite te hebben om conflicten met leeftijdsgenoten op te lossen en wijst andere mensen, zoals haar vader, af. De raad heeft beschreven dat deze afwijzende houding kan voortkomen uit angst.
[de minderjarige] zit nu op haar derde basisschool en heeft op dit moment geen contact meer met haar vader en oma.
5.4
Hulpverlening is noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] te kunnen wegnemen. De moeder heeft hulp nodig om te leren hoe zij kan omgaan met haar trauma’s op een manier die niet belastend is voor [de minderjarige] . Het is gebleken dat de nodige hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond komt. In 2018 is de raad voor het eerst betrokken geraakt bij de moeder en [de minderjarige] . De moeder heeft in de afgelopen jaren de mogelijkheid gekregen om in het vrijwillig kader hulpverlening te accepteren, van onder meer [naam2] , [naam3] en [naam4] , maar dit is niet gelukt. Dat maakt dat drie jaar later nog steeds zorgen bestaan over [de minderjarige] . Het hof is daarom van oordeel dat het verplichte kader van een ondertoezichtstelling nu nodig is.
5.5
Bovendien is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de ondertoezichtstelling niet effectief of doelmatig kan of zal zijn. De ondertoezichtstelling is in februari 2022, dus enkele maanden geleden, uitgesproken. De GI heeft verteld dat de samenwerking met de moeder goed van start is gegaan. De moeder stelt zich open en maakt afspraken. De moeder weet dat zij verplicht is om samen te werken met de GI en doet dat dus ook, zo heeft zij tijdens de mondelinge behandeling beaamd. Dat zij, ondanks de weerstand die zij voelt, goed samenwerkt met de GI, verdient een groot compliment.
5.6
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk en naar verwachting effectief is. Het hof vindt daarnaast dat de ondertoezichtstelling niet in duur verkort moet worden. De samenwerking tussen de GI en de moeder is goed van start gegaan, maar veel belangrijke stappen moeten nog gezet worden. De moeder is nog niet gestart met een (eventueel alternatieve) behandeling van haar trauma’s en het contact met de vader en oma van [de minderjarige] is nog niet hersteld. Ook is de GI pas na de mondelinge behandeling in contact gekomen met de school van [de minderjarige] . Daarom is het hof van oordeel dat de rechtbank de ondertoezichtstelling terecht heeft uitgesproken voor de duur van één jaar.
Bewijsaanbod
5.7
De moeder doet een bewijsaanbod: zij wil dat de heer [naam5] , wijkagent, wordt gehoord als getuige. Het hof gaat daaraan voorbij nu het aangeboden bewijs – indien dat zou worden geleverd – geen gevolgen heeft voor de beslissing.
De raad dient een verzoek tot ondertoezichtstelling te onderbouwen door aan de hand van door de raad gestelde en gebleken feiten aan te tonen dat is voldaan aan de wettelijke vereisten daarvoor. Het rapport van de raad bevat – onder andere - informatie uit gesprekken met verschillende betrokken personen, waaronder de wijkagent. Het hof is van oordeel dat de beschreven feiten en omstandigheden voldoende zijn om te komen tot de conclusie dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, ook als de verklaring van de wijkagent zou worden ‘weggestreept.’

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 22 februari 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en H. Phaff, bijgestaan door L.M. de Wit als griffier en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.