In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2014. De moeder, die alleen het gezag over [de minderjarige] heeft, was in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 22 februari 2022, waarin de ondertoezichtstelling werd uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen, of subsidiair om de ondertoezichtstelling in duur te verkorten.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, als gevolg van haar verleden met jeugdzorg, getraumatiseerd is en dat dit haar relatie met [de minderjarige] beïnvloedt. De moeder is wantrouwend en komt regelmatig in conflict met haar omgeving, wat leidt tot spanningen voor [de minderjarige]. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen. De moeder heeft in het verleden hulpverlening niet geaccepteerd, wat de noodzaak van een verplichte ondertoezichtstelling onderstreept.
Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling effectief en noodzakelijk is, en dat de samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling goed is opgestart. Het bewijsaanbod van de moeder om de wijkagent als getuige te horen, wordt afgewezen, omdat dit geen invloed heeft op de beslissing. De uitspraak benadrukt de ernst van de situatie en de noodzaak van hulpverlening voor zowel de moeder als [de minderjarige].