ECLI:NL:GHARL:2022:4514

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.300.056
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake ouderlijk gezag en afwijzing van verzoeken van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beschikking van de rechtbank Gelderland van 15 maart 2021, waarbij de ouders van de minderjarige [de minderjarige] geschorst waren in de uitoefening van het ouderlijk gezag. De zaak betreft een verzoek van de raad voor de kinderbescherming om het gezag van de vader en de stiefmoeder over de minderjarige te beëindigen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de verzoeken van de raad alsnog afgewezen. De ouders, die in hoger beroep waren gekomen, hebben verzocht om de schorsing van hun gezag te beëindigen, maar het hof oordeelde dat de schorsing nog steeds van kracht was en dat de raad niet-ontvankelijk was in zijn verzoek. De uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2022, die de bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevestigde, speelde een cruciale rol in deze beslissing. Het hof concludeerde dat de ouders niet ontvankelijk waren in hun verzoeken en dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen moesten worden. De zaak heeft een complexe voorgeschiedenis met meerdere beschikkingen en rechtszaken, zowel in Nederland als in de Verenigde Staten, waarbij de minderjarige betrokken is geweest.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.056
(zaaknummer rechtbank Gelderland 385262)
beschikking van 2 juni 2022
inzake
[verzoeker] ,verder te noemen: de vader,
en
[verzoekster] ,verder te noemen: de stiefmoeder,
beiden wonende in de Verenigde Staten van Amerika (VS),
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegvader]
en
[de pleegmoeder] ,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. A.G. Hendriks te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Doetinchem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 maart 2021 en 18 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 18 mei 2021 wordt hierna aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 augustus 2021;
- het verweerschrift van de raad met producties;
- het journaalbericht van 14 oktober 2021 met een bijlage;
- de brief van de GI van 15 december 2021;
- het journaalbericht van mr. Whiterod van 7 maart 2022 met een productie.
2.2
Op 14 maart 2022 heeft de minderjarige [de minderjarige] , buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden, met een raadsheer van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de ouders, bijgestaan door hun advocaat alsmede door mr. H.P. Scheer, advocaat te Utrecht en vergezeld door een tolk in de Engelse taal;
-mr. A.G. Hendriks, namens de pleegouders;
-twee vertegenwoordigers van de raad;
-twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1.
De biologische moeder van [de minderjarige] is [in] 2008 te [plaats1] overleden. [de minderjarige] heeft de Nederlandse en de Amerikaanse nationaliteit.
3.2.
De vader en de stiefmoeder zijn [in] 2008 getrouwd. Bij beschikking van
25 mei 2011 heeft de rechtbank Amsterdam bepaald dat de vader en de stiefmoeder
gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] worden belast.
3.3
[de minderjarige] verblijft sinds 14 maart 2019 in Nederland. Zij verblijft bij de pleegouders,
zijnde haar oom en tante (van vaderszijde). [de minderjarige] staat sinds 30 april 2019 ingeschreven op
het adres van haar pleegouders.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 juli 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de Gl. Bij voormelde beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes maanden. De vader en de stiefmoeder zijn tegen die beschikking in hoger beroep gegaan. Bij beschikking van 5 december 2019 heeft dit hof de beschikking van 5 juli 2019 vernietigd en zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de inleidende verzoeken van de Raad.
3.5
Bij beschikking van 9 december 2019 heeft de kinderrechter zich onbevoegd verklaard om van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] kennis te nemen.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 december 2019 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 10 december 2019 tot 10 maart 2020 en is een spoedmachtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van vier weken en is de beslissing voor het overige aangehouden.
3.7
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 januari 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 10 maart 2020.
3.8
Bij beschikking van 30 januari 2020 heeft de rechtbank Den Haag het verzoek van
de vader en de stiefmoeder tot teruggeleiding van [de minderjarige] , afgewezen.
3.9
Het District Court of Johnson County, Kansas Civil Court Department van de
Verenigde Staten van Amerika, heeft bij uitspraak van 13 februari 2020 - kort samengevat - de pleegouders opgedragen om [de minderjarige] onmiddellijk terug te brengen naar de zorg en voogdij van de vader en de stiefmoeder.
3.1
Bij beschikking van 5 maart 2020 heeft dit hof de vader en de stiefmoeder niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek in hoger beroep met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De uitspraken van 10 december 2019 en 6 januari 2020 zijn daarbij, voor zover die betrekking hebben op de verleende (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , bekrachtigd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.11
Bij beschikking van 9 maart 2020 heeft (de meervoudige kamer van) de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, onder meer:
-de vader en de stiefmoeder niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om de uitspraak
van het District Court of Johnson County, Kansas Civil Court Department van 13
februari 2020 te erkennen en de vader en de stiefmoeder verlof tot tenuitvoerlegging te
verlenen;
-de vader en de stiefmoeder geheel geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag
over [de minderjarige] en de GI belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] ;
-bepaald dat de schorsing en de voorlopige voogdij doorlopen totdat op het (reeds
ingediende) verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de vader en de
stiefmoeder over [de minderjarige] is beslist;
de overige verzoeken aangehouden tot de zitting op 17 maart 2020.
3.12
Bij beschikking 25 maart 2020 heeft het gerechtshof Den Haag de beschikking van
de rechtbank Den Haag van 30 januari 2020 waarin het verzoek van de vader en de
stiefmoeder tot teruggeleiding van [de minderjarige] is afgewezen, bekrachtigd.
3.13
Bij beschikking van 18 mei 2020 heeft (de meervoudige kamer van) de rechtbank
Gelderland, zittingsplaats Arnhem, geconcludeerd dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is en dat de rechtbank bevoegd is om te oordelen over de verzoeken gedaan in die procedure.
3.14
Bij beschikking van 27 augustus 2020 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, zowel in de procedure voorlopige voorzieningen als in de bodemprocedure de verzoeken van de vader en de stiefmoeder tot het vastleggen van een omgangsregeling c.q. contactregeling en de benoeming van een bijzondere curator afgewezen alsook het verzoek van de vader en de stiefmoeder in de bodemprocedure tot het vastleggen van een informatieplicht vanuit de Gl.
3.15
Bij beschikking van 20 oktober 2020 heeft (de meervoudige kamer van) de
rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, het ouderlijk gezag van de vader en de stiefmoeder beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] . Deze beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking is hoger beroep ingesteld.
3.16
Bij beschikking van 29 oktober 2020 heeft (de meervoudige kamer van) de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de verzoeken van de vader en de stiefmoeder om de uitspraak van het District Court of Jolinson County, Kansas Civil Court Department (hierna te noemen: de rechtbank te Kansas) van 13 februari 2020 te erkennen en voor zover mogelijk de vader en de stiefmoeder verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen, afgewezen.
3.17
De rechtbank te Kansas heeft bij order van 15 oktober 2020 het verzoek van de
pleegouders om zich onbevoegd te verklaren, afgewezen.
3.18
Op 10 november 2020 heeft de rechtbank te Kansas een `order denying second
motion to dismiss' gewezen.
3.19
De rechtbank te Kansas heeft bij uitspraak van 19 november 2020 een `order
directing return' afgegeven. Op basis van deze uitspraak dient [de minderjarige] terug te keren naar de
Verenigde Staten. Bij terugkeer blijft [de minderjarige] in beschermende hechtenis van de
rechtshandhaving totdat zij voor de rechter kan worden gebracht om het gezag en de juiste
verblijfplaats te regelen. [de minderjarige] mag bij terugkeer niet aan de zorg en het gezag van de vader
en de stiefmoeder worden toevertrouwd tot de rechtbank heeft bepaald dat dat gewezen is. In
deze uitspraak staat verder dat [de minderjarige] bij terugkeer naar Kansas onmiddellijk door een
therapeut behandeld moet worden die ervaring heeft met misbruik en de dynamiek rondom
misbruik, en die therapeut moet alle bevindingen en aanbevelingen voor verdere bevelen en
middelen aan de rechtbank rapporteren. De pleegouders en de GI hebben hoger beroep
ingesteld tegen deze uitspraak.
3.2
Bij beschikking van 3 december 2020 is door dit hof het hoger beroep tegen de beschikking betreffende de schorsing van het ouderlijk gezag (van
9 maart 2020) afgewezen.
3.21
Bij beschikking van 9 december 2020 heeft het gerechtshof Den Haag de vader en
stiefmoeder niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot herroeping van de beschikking
van het gerechtshof Den Haag van 25 maart 2020.
3.22
Bij beschikking van 5 maart 2021 heeft de Hoge Raad de klachten over de
beschikking van het gerechtshof van 5 maart 2020 beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat
deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad heeft
het beroep verworpen op grond van artikel 81 lid l van de Wet op de rechterlijke organisatie.
3.23
Op 9 maart 2021 heeft een mondelinge behandeling bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, plaatsgevonden waarbij de vader en stiefmoeder hebben verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van de uitspraak van de rechtbank te Kansas van 19
november 2020.
Deze zaak stond voor beschikking op 6 april 2021, maar ook deze beslissing is aangehouden
in afwachting van de cross border mediation.
3.24
Bij beschikking van 11 maart 2021 heeft dit hof geoordeeld dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om kennis te nemen van het inleidende verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag. Het gerechtshof heeft de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 mei 2020 en 20 oktober 2020,
waarin onder meer het ouderlijk gezag van de vader en de stiefmoeder is beëindigd en waarin
de Gl is benoemd tot voogdes, vernietigd.
3.25
Bij beschikking van 15 maart 2021 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem:
-met ingang van 15 maart 2021 de ouders geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
-de GI belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] voor de duur van drie maanden;
-verstaan dat die maatregel van rechtswege vervalt na expiratie van genoemde termijn, tenzij voor het einde van die termijn aan de rechter een voorziening in het gezag over [de minderjarige] is verzocht;
-bepaald dat aan de GI alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van [de minderjarige] , die in haar belang noodzakelijk zijn, worden toegekend;
-de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
-bepaald dat de ouders, de pleegouders, de raad en de GI (en de advocaten) zullen worden gehoord ter zitting van 18 maart 2021 om 11.15 uur en dat [de minderjarige] telefonisch zal worden gehoord;
3.26
Op 19 maart 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het
gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarbij het hoger beroep van de vader en stiefmoeder is
behandeld tegen de beschikkingen van deze rechtbank van 27 augustus 2020
(omgangsregeling) en 29 oktober 2020 (erkenning beslissing rechtbank te Kansas van
13 februari 2020). Ook deze beslissing is aangehouden in afwachting van de cross border
mediation.
3.27
Bij beschikking van 14 mei 2021 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het verzoek van de ouders om
I. de uitspraak van 19 november 2020 van het District Court of Johnson County,
Kansas Civil Court Department, tussen de ouders en de oom en tante gewezen te
erkennen en voor zover nodig de ouders verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen dan
wel voormelde uitspraak integraal,
11. subsidiair de voormelde uitspraak gedeeltelijk, over te nemen in een Nederlandse
beschikking van deze rechtbank,
111. dan wel te bepalen dat voormelde uitspraak onderdeel zal uitmaken van de in deze te
geven beschikking,
IV. dan wel te bepalen dat [de minderjarige] aan de ouders dient te worden afgegeven door een
ieder die [de minderjarige] onder zich heeft zodat de ouders met [de minderjarige] naar de VS kunnen
reizen,
V. dan wel een beschikking te geven als de rechtbank in goede justitie vermeent te
behoren.
3.28
Bij de bestreden beschikking van 18 mei 2021 heeft de rechtbank de beslissing van 15 maart 2021 in stand gelaten en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.29
Het The Court of Appeals of the State of Kansas heeft bij uitspraak van 12 november 2021 in het door de pleegouders en de GI ingestelde hoger beroep de uitspraak van de rechtbank te Kansas van 19 november 2020 vernietigd en bepaald dat de gewraakte beslissing wordt ingetrokken. Kort gezegd is The Court of Appeals van oordeel dat de rechtbank in het kader van de vraag of de Amerikaanse rechter of de Nederlandse rechter bevoegd was de beslissing van 25 maart 2020 van het gerechtshof Den Haag in de teruggeleidingszaak had moeten toetsen aan het Haags Kinderontvoeringsverdrag van 25 oktober 1980. Het aan te leggen criterium: “Should this court honor the Dutch court’s decision under principles of international comity”. The Court of Appeals gaat vervolgens tot die toetsing over met als conclusie dat in deze zaak de rechter in Kansas geen rechtsmacht/-bevoegdheid heeft om op het voorliggende verzoek van de ouders van [de minderjarige] te beslissen.
3.3
De Hoge Raad heeft bij beschikking van 25 maart 2022 (ECLI;NL:HR:2022:440) beslist op het door de Raad ingestelde beroep tegen eerdergenoemde beslissing van dit hof van 11 maart 2021. De Hoge Raad heeft deze beslissing vernietigd en bepaald dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de raad om het gezag van de vader en de stiefmoeder over [de minderjarige] te beëindigen. De zaak is voorts verwezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 mei 2021. Zij verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en (het hof begrijpt:) opnieuw beschikkende zich onbevoegd te verklaren in het verzoek van de raad om de ouders uit het gezag van [de minderjarige] te schorsen, althans de raad niet-ontvankelijk te verklaren in dat verzoek, althans dat verzoek af te wijzen.
Voor zover het hof de schorsing van het gezag in stand laat, deze schorsing te beperken tot er een beslissing in eerste aanleg in de bodemprocedure is genomen, en
bij wege van voorwaardelijk zelfstandig verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de gecertificeerde instelling Het Leger des Heils te belasten met de voogdij over [de minderjarige] , althans de beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.2
De raad heeft verweer gevoerd en gevraagd de verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.3
De GI heeft mondeling ter zitting haar standpunt weergegeven.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het gaat in deze zaak (enkel) om het volgende. Bij de bestreden beschikking van
18 mei 2021 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de beslissing van 15 maart 2021 in stand gelaten en het meer of anders verzochte afgewezen.
Bij genoemde beslissing van 15 maart 2021 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, – voor zover van belang-:
-met ingang van 15 maart 2021 de ouders geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
-de GI belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] voor de duur van drie maanden;
5.2
Alvorens te komen tot een bespreking van de grieven is het volgende van belang.
5.3
Na de mondelinge behandeling van deze zaak bij het hof op 18 maart 2022 heeft de Hoge Raad op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep dat door de raad was ingesteld tegen genoemde beschikking van dit hof van 11 maart 2021. In die beschikking oordeelde het hof dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om kennis te nemen van het inleidende (eerste) verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag over [de minderjarige] . De Hoge Raad heeft die beschikking vernietigd voor wat betreft het bevoegdheidsoordeel en als volgt overwogen:
(…)
3.4
De zaak behoeft niet te worden verwezen om te beslissen over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
Vast staat dat de minderjarige ten tijde van de indiening van het inleidende verzoekschrift door de raad al bijna een jaar onafgebroken in Nederland bij haar pleegouders (oom en tante) verbleef en daar naar school is gegaan. Voorts heeft het hof (in rov. 5.9) – in cassatie onbestreden – vastgesteld dat de minderjarige mede de Nederlandse nationaliteit bezit, de Nederlandse taal spreekt, in het verleden vaker periodes (bij familie) in Nederland heeft verbleven en ook tijdelijk naar een basisschool in Nederland is gegaan. Ten slotte vermeldt het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof dat de minderjarige in een gesprek met de voorzitter van het hof te kennen heeft gegeven dat zij zich thuis voelt en rust ervaart bij de pleegouders en dat zij in Nederland wil blijven wonen. Dit geheel van feitelijke omstandigheden laat geen andere conclusie toe dan dat sprake is van een zekere integratie van de minderjarige in een sociale en familiale omgeving in Nederland, en daarmee dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in de zin van art. 8 lid 1 Verordening Brussel II-bis ten tijde van de indiening van het inleidende verzoekschrift door de raad in Nederland was gelegen.
De Hoge Raad zal bepalen dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de raad om het gezag van de vader en de stiefmoeder over de minderjarige te beëindigen.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 maart 2021;
- bepaalt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de raad om het gezag van de vader en de stiefmoeder over de minderjarige te beëindigen;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
5.4
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank zich als eerste de volgende vraag gesteld:
Is de bij beschikking van 9 maart 2020 gegeven beslissing van de rechtbank omtrent de (eerste) schorsing van het gezag van de vader en stiefmoeder en de voorlopige voogdij nog van kracht? Immers, als die maatregelen van 9 maart 2020 op dit moment nog steeds
voortduren, hoeven de maatregelen van 15 maart 2021 niet bekrachtigd te worden.
De beschikking geeft blijk van twijfel bij de rechtbank, zodat de rechtbank – het hof begrijpt: zekerheidshalve – (nogmaals) de ouders heeft geschorst in de gezagsuitoefening.
5.5
Het hof is van oordeel dat de beschikking van de Hoge Raad op dit punt duidelijk is.
5.6
Vooreerst kan de beschikking van de Hoge Raad tot geen ander oordeel leiden dan dat ook in onderhavige zaak de Nederlandse rechter bevoegd is om van het (tweede) verzoek van de raad tot schorsing en beëindiging van het gezag kennis te nemen. Daarmee faalt grief 3.
5.7
Voorts bevestigt deze uitspraak naar het oordeel van het hof dat sprake is van de situatie dat de bij beschikking van 9 maart 2020 gegeven beslissing van de rechtbank Zutphen omtrent de (eerste) schorsing van het gezag van de vader en stiefmoeder en de voorlopige voogdij thans nog van kracht is. Het hof zal een en ander in het navolgende uitwerken.
5.8
Bij genoemde beschikking van 9 maart 2020 heeft de rechtbank - onder meer -het gezag van de vader en stiefmoeder geschorst en de GI belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] . De vader en stiefmoeder zijn tegen die beslissing in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beslissing bij beschikking van 3 december 2020 bekrachtigd.
5.9.
Uit de wet (artikel 1:268 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) en de wets-geschiedenis blijkt dat de maatregel van voorlopige voogdij vervalt na drie maanden, tenzij voor het einde van de termijn om een definitieve maatregel van beëindiging van het gezag is verzocht. Daarvan is hier sprake, nu de Raad op 20 februari 2020 reeds een verzoek tot gezagsbeëindiging bij de rechtbank had ingediend. Uit de wet volgt tevens dat de voorlopige maatregel zal doorlopen tot het moment dat de rechtbank heeft beslist over het verzoek tot gezagsbeëindiging en deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank kan bij de beslissing inzake de voorlopige voogdij bepalen dat de maatregel op een eerder tijdstip, dan het moment waarop de maatregel automatisch eindigt doordat de uitspraak over de gezagsbeëindiging in kracht van gewijsde is gegaan. Dat kan op verzoek van de ouders (aldus Hoge Raad 3 oktober 1958, NJ 1958, 506). Vast staat dat dit laatste niet is gebeurd, omdat de ouders niet zo’n verzoek hebben gedaan. Tot dat herroepen zal bijvoorbeeld aanleiding kunnen bestaan indien de beschikking tot gezagsbeëindiging uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, Het bestaan c.q. het openen van de mogelijkheid tot herroeping voordat de uitspraak is kracht van gewijsde is gegaan in genoemde gevallen kan niet anders worden uitgelegd als zijnde een uitzondering op de (klaarblijkelijke) hoofdregel: de maatregel van schorsing duurt voort totdat sprake is van een definitieve gezagsbeslissing: een in kracht van gewijsde gegane beslissing op het eerste verzoek van de raad.
5.1
Cruciale vraag is derhalve of al dan niet sprake is van een in kracht van gewijsde gegane beslissing op het (eerste) verzoek tot gezagsbeëindiging van de raad van 20 februari 2020. Van een in kracht van gewijsde gegane beslissing is sprake als tegen de beslissing van een rechter geen (gewone) rechtsmiddelen als hoger beroep of cassatie meer open staan. Daar waar de rechtbank in de bestreden beschikking op dit punt (terecht) nog twijfels had, maakt genoemde beschikking van de Hoge Raad voor het hof duidelijk dat, op het (eerste) verzoek van de Raad tot gezagsbeëindiging nog niet is beslist. Immers, de zaak is daartoe verwezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing. Een en ander laat geen andere conclusie toe dan dat tot op heden geen sprake is (geweest) van een in kracht van gewijsde gegane beslissing op het eerste verzoek het gezag te beëindigen. Gevolg daarvan is dat het thans aan de orde zijnde (tweede) verzoek tot schorsing (achteraf gezien) niet noodzakelijk was omdat het gezag van de ouders op dit moment nog steeds geschorst is in afwachting van een beslissing op het eerste verzoek tot beëindiging.
5.11
Het hof betrekt daarbij dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, bij beschikking van 20 oktober 2020 – het eerste verzoek tot gezag beëindiging - heeft overwogen dat de noodzaak om de beslissing van gezagsbeëindiging uitvoerbaar bij voorraad te verklaren ontbreekt, aangezien door middel van de voorlopige voogdij voor de duur van de appeltermijn en een eventuele hoger beroep procedure in het gezag over [de minderjarige] is voorzien. In die beslissing ligt immers (ook) vervat dat de maatregelen ook op dit moment nog wel voortduren, aangezien er nog cassatie is ingesteld tegen de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 maart 2021, aldus de rechtbank. Het hof merkt daarbij op dat de rechtbank anders dan het hof ten tijde van de beslissing op onderhavig verzoek tot schorsing niet op de hoogte was van de omstandigheid dat inderdaad beroep in cassatie was ingesteld, laat staan van de uitkomst daarvan.
5.12
Het hof zal dan ook op grond van het bovenstaande de bestreden beschikking vernietigen, omdat de raad een verzoek tot schorsing heeft gedaan terwijl ouders reeds geschorst waren in het gezag.
5.13
Het vorenstaande brengt mee dat de overige grieven geen behandeling behoeven, omdat de ouders daarbij in dit stadium van de procedure(s) verder onvoldoende belang hebben. Het hof gaat nog wel in op de grief (6) van de ouders dat de rechtbank ten onrechte het voorwaardelijke verzoek van de ouders om vervanging van de GI heeft afgewezen. De ouders hebben geen enkel vertrouwen meer dat de huidige GI zich nog zal inspannen voor een goede relatie tussen de ouders met hun dochter. Mede op grond van de waarneming van de zijde van het hof van de goede verstandhouding tussen [de minderjarige] en haar voogd ziet het hof met de raad geen enkele reden om de voogd te vervangen. Het hof is voorts met de raad van mening dat het nu vervangen van de voogd haaks staat op de aandacht vanuit de raad en de GI om te komen tot enigerlei vorm van herstel van het contact tussen [de minderjarige] en de vader.
5.14
Het hof zal bepalen dat elke partij de eigen proceskosten draagt, nu geen van betrokkenen bedacht kon zijn op de ontwikkelingen van deze zaak gedurende hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 15 maart 2021 en opnieuw rechtdoende in hoger beroep;
wijst de verzoeken van de raad alsnog af;
bepaalt dat elke partij zelf de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga. K.A.M. van Os-ten Have, en
A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.