ECLI:NL:GHARL:2022:4511

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
21-005682-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar en vernieling van goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van goederen die aan anderen toebehoorden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere brandstichtingen en vernielingen, waarbij hij onder invloed van alcohol en drugs verkeerde. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van 535 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft hem ter beschikking gesteld met de maatregel van verpleging van overheidswege. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte lijdt aan een geestelijke stoornis en dat zijn gedrag een gevaar voor de samenleving vormt. De beslissing is genomen na een grondige beoordeling van de feiten, de omstandigheden en de rapportages van deskundigen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005682-21
Uitspraak d.d.: 2 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-318177-20 en 18-296732-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in PI [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake hetgeen hem in de zaak met parketnummer 18-318177-20 onder 1, 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 18-296732-20 is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) voor de duur van maximaal vier jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A.E. Dekens, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 21 december 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake hetgeen hem – ná nadere omschrijving ter terechtzitting van 30 maart 2021 – is tenlastegelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 372 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede met oplegging van TBS met dwangverpleging voor de duur van maximaal vier jaren. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – ná nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 maart 2021 en ná wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep van 19 mei 2022 – tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-318177-20:
1.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met plastic, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een of meerdere voertuigen ( [auto 1] [kenteken 1] , [kenteken 1] [kenteken 2] en/of een [auto 2] [kenteken 3] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor meerdere voertuigen en/of omliggende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bezoekers en/of werknemers van het pand gelegen aan de [adres 1] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bezoekers en/of werknemers van het pand gelegen aan de [adres 1] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2. primair
hij op of omstreeks 9 december 2020 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met plastic, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan dat plastic en/of het pand, althans de gevel van het pand gelegen aan de [adres 2] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het pand gelegen aan de [adres 2] en/of omliggende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 9 december 2020 te [plaats] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in het pand gelegen aan de [adres 2] en/of op of aan de gevel van voornoemd pand, met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met plastic, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 26 november 2020 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een banner/vlag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Provincie [provincie] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Zaak met parketnummer 18-296732-20 (gevoegd):
1.
hij, op of omstreeks 19 september 2020, in de gemeente [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 2] en/of [bedrijf] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Het hof acht, evenals de advocaat-generaal en de verdediging, het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-318177-20 onder 1, 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 18-296732-20 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Het gerechtshof volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave
van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering nu de verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door hem ook geen vrijspraak is bepleit.
Deze opgave luidt als volgt:

Zaak met parketnummer 18-318177-20 onder 1

De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 19 mei 2022;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 december 2020, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020346915 d.d. 19 januari 2021, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 december 2020, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 december 2020, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek d.d. 18 januari 2021, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .

Zaak met parketnummer 18-318177-20 onder 2 primair

De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 19 mei 2022;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 december 2020, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij 3] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 januari 2021, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, in houdende de verklaring van [getuige 3] .

Zaak met parketnummer 18-318177-20 onder 3

De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 19 mei 2022;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 december 2020, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 4] .

Zaak met parketnummer 18-296732-20

De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 19 mei 2022;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 september 2020, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PLO 100-2020270468 d.d. 30 september 2020, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij 2] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-318177-20 onder 1, 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 18-296732-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-318177-20:
1.
hij op 14 december 2020 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met plastic, ten gevolge waarvan meerdere voertuigen ( [auto 1] [kenteken 1] , [kenteken 1] [kenteken 2] en een [auto 2] 65-FL-RJP) gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor meerdere voertuigen en omliggende panden te duchten was;
2.primair
hij op 9 december 2020 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met plastic, ten gevolge waarvan dat plastic en de gevel van het pand gelegen aan de [adres 2] gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor het pand gelegen aan de [adres 2] te duchten was;
3.
hij op 26 november 2020 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een banner, die aan de Provincie [provincie] toebehoorde, heeft vernield;
Zaak met parketnummer 18-296732-20 (gevoegd):
1.
hij op 19 september 2020, in de gemeente [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een goed, dat aan [benadeelde partij 2] en/of [bedrijf] toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-318177-20 onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het in de zaak met parketnummer 18-318177-20 onder 3 en in de zaak met parketnummer 18-296732-20 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Standpunt tot nader maatregelenrapportage

De advocaat-generaal heeft primair gevorderd een nadere maatregelenrapportage op te laten stellen door de reclassering over de (on)mogelijkheden van het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden of het kader van een TBS met voorwaarden nader te onderzoeken en hierover te rapporteren, in het geval het hof zich daaromtrent onvoldoende voorgelicht acht. De advocaat-generaal heeft hiertoe gerekwireerd in het licht van de ter terechtzitting van het hof (opnieuw) door verdachte geuite bereidheid tot medewerking aan een behandeling, waarbij de advocaat-generaal de beperkingen en complexe problematiek van verdachte die aan het kunnen opstellen van voorwaarden voor een behandelingskader - hetzij bij een TBS met voorwaarden, hetzij bij een gedeeltelijk voorwaardelijke straf - in de weg kunnen staan, uitdrukkelijk heeft benoemd.
De raadsvrouw heeft zich bij het primaire standpunt aangesloten.
Oordeel van het hof
De primaire vordering van de advocaat-generaal tot het doen van nader onderzoek in de vorm van het (opnieuw) opstellen van een maatregelenrapportage door de reclassering over de (on)mogelijkheden van het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden of in het kader van een mogelijke TBS met voorwaarden wordt afgewezen, nu het hof zich voldoende voorgelicht acht en de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof is van oordeel dat ter terechtzitting van het hof een diepgaand onderzoek heeft plaats gehad waarin uitvoerig is gesproken met de drie ter zitting aanwezige deskundigen over het te volgen juridische kader in geval van een veroordeling.
Het hof overweegt in dit verband meer in het bijzonder het volgende.
De reclassering Verslavingszorg Noord-Nederland (hierna: VNN) heeft op 6 oktober 2021 een negatief reclasseringsadvies uitgebracht omtrent de (on)mogelijkheden van een TBS met voorwaarden en daarnaast onderzocht of een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht nog tot de mogelijkheden behoort. De reclassering acht, met in achtneming van de deskundigenrapportages een klinische behandeling noodzakelijk, maar concludeert tevens dat een vorm van (“vrijwillige”) klinische behandeling niet tot de mogelijkheden behoort, nu voor een dergelijk traject een zekere betrouwbare bereidheid tot het aangaan van behandeling noodzakelijk is en deze ontbreekt bij verdachte. Het ontbreekt bij verdachte aan enig ziekte- en probleembesef en het recidiverisico wordt bij een onveranderde situatie als (matig tot) hoog ingeschat. De reclassering ziet geen mogelijkheden om te komen tot een reclasseringstraject in het kader van een voorwaardelijke veroordeling tijdens reclasseringstoezicht, noch kan de reclassering haalbare voorwaarden opstellen in het kader van een TBS met voorwaarden, gelet op het gegeven dat verdachte heeft aangegeven niet te willen meewerken aan een dergelijk toezicht.
De inhoud van voorgaande rapportage is ter terechtzitting van het hof uitvoerig besproken en ondubbelzinnig bevestigd door reclasseringswerker [naam 1] . [naam 1] heeft voorts verklaard dat nader onderzoek door de reclassering neer zou komen op een herhaling van zetten, waarbij het gebrek aan betrouwbare bereidheid tot medewerking in de weg zal staan aan het kunnen formuleren van voorwaarden in welk behandelingskader dan ook. Dat verdachte zegt bereid te zijn mee te werken aan op te leggen voorwaarden is uitgebreid ter zitting aan de orde geweest en met verdachte besproken. Het hof is uit de houding van verdachte ter zitting niet ervan overtuigd geraakt dat verdachte mee zal werken aan eventueel op te leggen voorwaarden. Ook al belijdt hij nu met de mond dat hij wil meewerken; in de kern komt zijn standpunt er telkens op neer dat hij vindt dat hij in het geheel geen behandeling nodig heeft, als gevolg van een gebrek aan ziekte-inzicht. Ook hebben de deskundigen (nog steeds) hun vraagtekens bij verdachtes intrinsieke behandelmotivatie en - bereidheid. Het hof concludeert op basis van het verhandelde ter terechtzitting dat het ziektebesef en -inzicht bij verdachte ontbreekt, nu verdachte weliswaar herhaaldelijk verklaart dat hij behandeld wil worden, maar dat hij niet ziek is en dat hij inname van medicatie niet nodig vindt. Voorts is het hof gebleken dat bij concreet benoemde bemoeienissen vanuit behandeloptiek verdachte blijk geeft van weerstand.
Psycholoog Van der Weegen heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte de strekking van zijn verklaringen in relatie tot behandeling niet kan overzien. Als hij aangeeft wel te willen worden behandeld, overziet hij niet de volle omvang van de behandeling en is het maar de vraag of hij deze in volle omvang wil ondergaan. Van der Weegen acht in dit licht het recidiverisico onverminderd hoog. Het hof heeft naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting en met name uit het gesprek met verdachte eenzelfde beeld van de verdachte gekregen als door de rapporteurs weergegeven.
Het hof acht bij deze stand van zaken opnieuw een nader onderzoek naar de (on)mogelijkheden van het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden of in het kader van een mogelijke TBS met voorwaarden, niet opportuun en acht zich ter zake voldoende voorgelicht. Het hof verwerpt het primaire standpunt van de advocaat-generaal en de raadsvrouw.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft subsidiair gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, met aftrek van voorarrest, met oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging voor maximaal vier jaren.
Uit hetgeen de verdediging ter terechtzitting van het hof van 19 mei 2022 naar voren heeft gebracht volgt dat het appel is gericht tegen de oplegging van de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege. De raadsvrouw heeft primair bepleit aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, zoals een korte klinische opname, gevolgd door beschermd-/begeleid wonen, meewerken aan dagbesteding, ambulante behandeling, waaronder het innemen van medicatie en een middelenverbod en controle daarop, met oplegging van reclasseringstoezicht. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van ernstige psychiatrische problematiek en alcohol afhankelijkheid. De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte bijna anderhalf jaar in voorlopige hechtenis heeft gezeten en dat er, als verdachte een stabiele leefomgeving heeft en zijn medicatie blijft gebruiken, geen sprake is van een hoog recidiverisico, mede gelet op verdachtes justitiële documentatie, waarin lange tijd geen bemoeienis is geweest van politie en justitie. De raadsvrouw heeft voorts verzocht geen gehoor te geven aan het advies TBS met dwangverpleging, nu zij dit een te zware maatregel acht.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 9 december 2020 schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting bij een pand gelegen aan de [adres 2] in [plaats] . Als gevolg van het handelen van verdachte is brand ontstaan aan de gevel van het pand en bestond er een reële kans dat deze brand zich verder zou ontwikkelen en over zou slaan naar de binnenzijde van het pand. Dat de brand beperkt is gebleven tot de gevel van het pand, was geenszins aan het gedrag van verdachte te danken.
Op 14 december 2020 heeft de verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Verdachte heeft brand gesticht door een plastic tas op de motorkap van een auto te leggen en diezelfde plastic tas in aanraking te brengen met open vuur. Hierdoor is er een forse brand ontstaan in het voertuig en zijn ook omliggende voertuigen beschadigd geraakt door de brand. Er bestond een reële kans dat deze brand zich verder zou ontwikkelen en over zou slaan naar het naastgelegen bedrijfspand. Volgens de verklaring van de verbalisant was de brand dusdanig dat blussen met een kleine brandblusser geen zin meer had. Door het voortvarende optreden van aangever [benadeelde partij 1] is erger voorkomen.
Het hof rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen zich geen rekenschap heeft
gegeven van de mogelijk ernstige gevolgen van brandstichting. Daarnaast heeft verdachte
door zijn handelen veel onrust en schade veroorzaakt. Ook dit rekent het hof verdachte
aan. Verdachte heeft met het stichten van brand wraak heeft willen nemen op de eigenaar
van de in brand gestoken [auto 1] en de eigenaar van het pand aan de [adres 2] en is
daarin volhardend geweest. Tijdens de brandstichting aan de [adres 2] hebben
omstanders meerdere keren de brandende plastic tas bij het pand weg moeten halen.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal vernielingen gepleegd op respectievelijk 19 september 2020 en 26 november 2020. Dit betreffen eveneens ergerlijke feiten, waarbij verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendom.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft kennis genomen van de verscheidende rapportages die zien op de persoon van de verdachte en verband houden met de bewezenverklaarde feiten, te weten:
  • Een uittreksel Justitiële documentatie van 13 april 2022;
  • Pro Justitia rapport van 7 juni 2021, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater;
  • Pro Justitia rapport van 16 juni 2021, opgemaakt door N. van der Weegen, psycholoog;
  • Reclasseringsadvies rechtszitting van 6 oktober 2021, opgemaakt door S. [naam 1] , reclasseringswerker bij VNN;
  • Reclasseringsadvies voorgeleiding rechtercommissaris van 17 december 2020, opgemaakt door [naam 2] , reclasseringswerker;
  • Reclasseringsadvies TOM afdoening rechtszitting van 22 juni 2021, opgemaakt door [naam 3] , reclasseringswerker Verslavingszorg Noord-Nederland.
Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op het psychologisch rapport van 16 juni 2021, opgemaakt door N. van der Weegen, psycholoog, en het psychiatrisch rapport van 7 juni 2021, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater.
De psycholoog concludeert – zakelijk weergegeven – dat verdachte lijdt aan een stoornis in
het schizofreniespectrum of een andere psychotische stoornis, aan ernstige stoornissen in
alcohol- en drugsgebruik en dat verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt tot
zwakbegaafd niveau. Ten tijde van de onderhavige feiten waren deze stoornissen ook
aanwezig en was verdachte onder invloed van alcohol en softdrugs. Door zijn
schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en door zijn zwakbegaafdheid
schieten de probleemoplossende vaardigheden van verdachte tekort. Verdachte is verder,
door tekortschietende vaardigheden, niet goed in staat met onlustgevoelens om te gaan.
Onder invloed van middelen, ageerde verdachte zijn onlustgevoelens uit en kwam tot de
onderhavige feiten. De psycholoog adviseert om het tenlastegelegde in verminderde mate
aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt - wanneer verdachte in vrijheid wordt
gesteld zonder hulp - ingeschat als hoog.
Ter voorkoming van recidive, adviseert de psycholoog een klinische behandeling voor zijn
stoornissen. Deze klinische behandeling zal moeten worden vormgegeven in een forensische
setting, aangezien in de behandeling aandacht moet zijn voor delictanalyse en
risicomanagement. Na deze klinische behandeling zal verdachte in een beschermende of
begeleide woonvorm moeten verblijven, waar toegezien wordt op zijn middelengebruik. De
psycholoog schrijft echter dat verdachte niet gemotiveerd is voor een klinische behandeling.
Een behandeling kan dan ook alleen binnen een gedwongen kader plaatsvinden. Aangezien
verdachte niet wil meewerken aan voorwaarden, kan een behandeling alleen binnen een
kader van een TBS met verpleging van overheidswege plaatsvinden.
Het door de psycholoog geschetste persoonsbeeld komt overeen met hetgeen de psychiater
over de persoon van verdachte heeft gerapporteerd. De psychiater adviseert eveneens om het
bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Naar verwachting van de psychiater zullen – zonder adequate behandeling en begeleiding – de patronen in het
gedrag van verdachte voortzetten. De psychiater acht niet onaannemelijk dat verdachte vaker brand zal stichten indien hij niet adequaat wordt begeleid en behandeld. Het recidiverisico wordt aldus ingeschat op hoog. Geadviseerd wordt een kortdurende klinische behandeling, waarna verdachte wordt geplaatst in een beschermende woonsituatie waarbij
middelengebruik wordt gemonitord en de schizofrenie wordt behandeld met tevens aandacht
voor frustratietolerantie en agressieve neiging tot brandstichting. De psychiater noemt als
alternatief, indien een sterkere waarborg noodzakelijk is, het opleggen van een TBS-
maatregel. Hierbij wordt voor een meer forensische insteek gekozen, waarbij delictanalyse
en recidivepreventie centraler komen te staan met reclasseringsinbreng.
Het hof kan zich met bovengenoemde conclusie ten aanzien van de toerekenbaarheid
verenigen, maakt deze tot de zijne en concludeert dat de bewezen verklaarde feiten aan
verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De straf en maatregelen
Gevangenisstraf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de aard en ernst van de feiten – de brandstichtingen in het bijzonder – en in het licht van de straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd, acht het hof, evenals de rechtbank, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur noodzakelijk.
Het hof acht echter het belang van behandeling van verdachtes hierna te bespreken psychische problematiek, naast het belang van detentie, zeer zwaarwegend. Het hof zal daarom volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 535 dagen.
Uit het advies van de deskundigen blijkt verder dat opname en behandeling van verdachte in
een forensische kliniek geïndiceerd is. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag
gesteld in welk kader deze opname en behandeling dient plaats te vinden.
Naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf is het hof van oordeel dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is. Gelet op het verstrekkende karakter van deze maatregel zal het hof eerst uiteenzetten waarom de alternatieven – een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en een terbeschikkingstelling met voorwaarden – niet haalbaar dan wel niet geschikt zijn.
Een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en terbeschikkingstelling met
voorwaarden
Naar aanleiding van voornoemde Pro Justitia-rapportages en het reclasseringsadvies van 6 oktober 2021, en al hetgeen de deskundigen ter terechtzitting van het hof van 19 mei 2022 naar voren hebben gebracht, blijkt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om te komen tot een reclasseringstraject in het kader van een voorwaardelijke veroordeling met reclasseringstoezicht, nu verdachte te kennen heeft gegeven niet mee te willen werken aan
een dergelijk traject. De reclassering sloot niet uit dat het ontbreken van behandelbereidheid voortkwam uit het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal en zijn beperkte
intellectuele vermogens. Om die reden heeft de reclassering gevraagd aan het IFZ
(Indicatiestelling Forensische Zorg) onderzoek te doen naar de mogelijkheden van klinische
behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden. Door het IFZ werd dit echter niet
haalbaar geacht. De reclassering ziet derhalve geen mogelijkheden om voorwaarden op te
stellen in het kader van een TBS met voorwaarden.
Gelet op het bovenstaande is het hof, evenals de rechtbank – en anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijke veroordeling niet haalbaar is. Dit geldt ook voor behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden. Immers, verdachte dient ook aan de in dat kader opgelegde voorwaarden zijn medewerking te verlenen.
Op grond van de adviezen van de deskundigen, herhaald ter terechtzitting van het hof, en met name gelet op het gebrek aan motivatie en probleembesef en ziekte-inzicht, is het hof van oordeel dat een maatregel van TBS met dwangverpleging noodzakelijk is om behandeling te waarborgen en daarmee risico op herhaling van ernstige feiten in te perken. Dat verdachte, zoals hierboven uitgebreid weergegeven in het kader van de bespreking van de vraag naar het nader onderzoek doen op vordering van de advocaat-generaal, wel zegt te willen meewerken aan behandeling in een voorwaardelijk kader maakt dit oordeel niet anders. De andersluidende berichten in het reclasseringsrapport, de bevestiging ter terechtzitting van alle deskundigen dat verdachtes bereidheid tot medewerking aan behandelingsvoorwaarden niet intrinsiek is te noemen, hetgeen door het hof zelf is geconstateerd, leiden tot de gevolgtrekking dat verdachtes wil zich aan voorwaarden te houden, onvoldoende continu is om een traject met voorwaarden op te kunnen baseren.
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Voor oplegging van de TBS-maatregel geldt dat aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:
  • er dient sprake te zijn van een TBS-waardig delict: een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in 37a lid 1 onder 1 Sr;
  • er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel (gevaarscriterium);
  • er is recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt; het hof beschikt over een advies van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht, tenzij betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek.
Het hof is van oordeel dat wordt voldaan aan de eisen voor het opleggen van een TBS-maatregel. Zoals blijkt uit de hiervoor besproken Pro Justitia-rapportages, bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Voorts is een van de door verdachte begane feiten – te weten de brandstichting – een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist. Zonder behandeling van de psychische problematiek van verdachte vormt hij een blijvend gevaar voor de samenleving.
Het hof zal verdachte ter beschikking stellen en bevelen dat de verdachte van rechtswege wordt verpleegd. De algemene veiligheid van personen of goederen eist die
verpleging.
De bewezenverklaarde feiten zijn niet aan te merken als misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De aan de verdachte op te leggen tbs-maatregel is daarom krachtens artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht beperkt tot de maximale periode van vier jaren. Het hof zal deze maatregel daarom opleggen voor de duur van maximaal vier jaren.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
Het hof zal aan verdachte tevens de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z lid 1 Sr is voldaan. Het hof gelast immers de terbeschikkingstelling van verdachte.
Naar het oordeel van het hof is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Het hof neemt daarbij het navolgende in ogenschouw.
Mede gelet op de inschatting van de deskundigen en hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat het creëren van
een mogelijkheidom verdachte, ook na beëindiging van de TBS-maatregel langdurig onder toezicht te stellen noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst naar een aanvaardbaar risico te kunnen terugdringen c.q. op een aanvaardbaar niveau te houden.
Het hof merkt ten overvloede op dat de maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie bij beëindiging van de TBS-maatregel en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Hierbij is echter niet aangegeven ten bedrage van hoeveel euro schade geleden zou zijn. Op de vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet beslist. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling niet aan de orde is nu geen bedrag aan schade is genoemd en verder onderzoek naar de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 38z, 57, 63, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-318177-20 onder 1, 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 18-296732-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-318177-20 onder 1, 2 primair en 3 en in de zaak met parketnummer 18-296732-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
535 (vijfhonderdvijfendertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 2 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.