ECLI:NL:GHARL:2022:4509

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
21-001779-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van oplichting en witwassen met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en witwassen. De zaak betreft meerdere feiten van oplichting waarbij de verdachte zich valselijk heeft voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van een kampeerbus en een giertank, en daarbij gebruik heeft gemaakt van valse identiteitsbewijzen en betalingsbewijzen. De verdachte heeft samen met een medeverdachte aanzienlijke schade berokkend aan de slachtoffers, die in totaal duizenden euro's hebben verloren. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001779-20
Uitspraak d.d.: 2 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 mei 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-000730-20 en 18-027384-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-083657-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.B. Pieters, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken ter zake van hetgeen hem onder parketnummer 18-000730-20 feit 2 en 18-027384-20 feit 2 is tenlastegelegd. De verdachte heeft tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het gerechtshof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 19 mei 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte veroordeeld ter zake van hetgeen hem onder parketnummer 18-000730 feit 1, 18-027384-20 feit 1 subsidiair en feit 3 is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1](18-00730-20 feit 1) heeft de politierechter de vordering opgesplitst en gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 4.250,-, bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2019, het overige afgewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet betaling 52 dagen gijzeling, en de verdachte veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2](18-027384-20 feit 1 subsidiair) heeft de politierechter de vordering opgesplitst en gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 4.000,-, bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2019, de vordering ten aanzien van € 9.000,- afgewezen, en het overige niet-ontvankelijk verklaard, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet betaling 50 dagen gijzeling, en de verdachte veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3](18-027384-20 feit 3) heeft de politierechter de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 531,25, bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2019, het overige niet-ontvankelijk verklaard, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet betaling 10 dagen gijzeling, en de verdachte veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4](18-027384-20 feit 3) heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Ten slotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 2 maanden, onder parketnummer 18-083657-18 bevolen, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Noord-Nederland van 29 maart 2019.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-000730-20:
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2019 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten tot afgifte van de hem toebehorende kampeerbus (merk [kampeerbus] kenteken [kenteken] ),
- door zich uit te geven voor [valse naam 1] , geboren [geboortedatum 2] te [plaats 2] , en/of
- door een ID bewijs van die [valse naam 1] te tonen, en/of
- door middels een app op zijn smartphone te doen voorkomen alsof een bedrag van € 8.500 naar die [benadeelde partij 1] zou zijn overgeboekt, en/of
- door die [benadeelde partij 1] een betalingsbewijs toe te sturen / te overhandigen;
Zaak met parketnummer 18-027384-20 (gevoegd):
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2019 tot en met 4 augustus 2019 te [plaats 3] en/of te [plaats 4] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten tot overboeking van een geldbedrag van € 8.000 en/of tot het doen van een cash aanbetaling van € 5.000, door
- zich valselijk voor te doen als ' [valse naam 2] ', en/of
- zich voor te doen als de rechtmatige eigenaar van een grasharkmachine, en/of
- door een grasharkmachine merk Claas ter verkoop aan te bieden, en/of
- een verzonnen verhaal te vertellen over een broer die verongelukt was en dat er (een) machine(s) moesten worden verkocht om de begrafenis te betalen, en/of
- een (valse) schriftelijke toestemmingsverklaring van de weduwe van de overledene te overhandigen, en/of
- door samen met die [benadeelde partij 2] de betreffende machine te bezichtigen, en/of
- door met de [benadeelde partij 2] prijsonderhandelingen te voeren, en/of
- een factuur te sturen op naam van handelsonderneming [naam 1] , en/of
- door ook 5 andere landbouwmachines ter verkoop aan te bieden, en/of
- door foto's van die andere landbouwmachines te sturen aan die [benadeelde partij 2] , en/of
- door met die [benadeelde partij 2] prijsonderhandelingen te voeren;
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2019 tot en met 4 augustus 2019 te [plaats 3] en/of te [plaats 4] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, voorwerpen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voorwerpen gebruik heeft gemaakt, door
- een geldbedrag van € 8.000 over te (laten) boeken op bankrekening [rekeningnummer] , en/of
- dat geldbedrag kort daarop cash op te nemen van die bankrekening, en/of
- door een cash aanbetaling van € 5.000 in ontvangst te nemen,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij in of omstreeks de periode van 16 september 2019 tot en met 4 oktober 2019 te [plaats 5] en/of te [plaats 6] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van € 800, door
- zich voor te doen als de rechtmatige eigenaar van een giertank, en/of
- door die giertank ter verkoop aan te bieden, en/of
- door foto's van die giertank aan die [benadeelde partij 4] te sturen, en/of
- door telefonisch en via de app prijsonderhandelingen te voeren met die [benadeelde partij 4] , en/of
- door die [benadeelde partij 4] een nota te sturen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging ten aanzien van 18-000730-20 onder 1 tenlastegelegde

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het tenlastegelegde (mede)plegen van oplichting. De verdediging heeft in het verlengde hiervan vrijspraak bepleit. Verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof voor het eerst een alternatief scenario geschetst, te weten dat mogelijk zijn broer betrokken is geweest.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer, strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Maatstaf beoordeling
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is ‘bewogen’ tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Oplichting in de zin van artikel 326 eerste lid Sr is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer – gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken – de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
Feiten waar het hof van uit gaat
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangever [benadeelde partij 1] heeft op marktplaats.nl en op autotrack.nl een advertentie geplaatst voor de verkoop van zijn kampeerbus (een donkerbruine Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] ). Op 26 juni 2019 kreeg aangever een telefoontje van een man die zich voorstelde als [valse naam 1] . Hij vertelde dat hij de kampeerbus graag wilde bekijken. Nog geen uur later hebben zij elkaar ontmoet op de carpoolplek in [plaats 7] (gemeente [gemeente] ). Bij aankomst zag aangever dat verdachte werd vergezeld door een tweede persoon. Aangever kon de man die zich voorstelde als [valse naam 1] als volgt omschrijven: wit haar, stevig postuur, ongeveer 1,75 meter lang en opvallend grote handen. Het was aangever duidelijk dat de heer [valse naam 1] de ‘baas’ was in het geheel. Aangever kon de tweede man als volgt omschrijven: tenger postuur, bruin haar, netjes gekleed en ongeveer 1,70 meter lang (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ). Zij hebben de kampeerbus bekeken en vervolgens is de koop voor € 8.500,- gesloten. De kampeerbus werd niet meteen geleverd omdat [valse naam 1] nog moest overleggen met betrekking tot het overschrijven en ophalen van de kampeerbus. Aangever heeft uiteindelijk via WhatsApp weer contact gehad met [valse naam 1] .
Rond 18:45 uur trof aangever de man die ook bij de bezichtiging eerder die dag was, bij de Poiesz supermarkt in [plaats 8] (gemeente [gemeente] ) voor het overschrijven van de tenaamstelling (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ).
Aangever zag dat de man een identiteitskaart bij zich had op naam van [valse naam 1] . Toen zij buiten stonden, toonde de man op zijn telefoon een afbeelding van een overschrijving van
€ 8.500,-. Aangever kreeg ook een appje van [valse naam 1] met daarin het overzicht. Op dit overzicht stond de naam [valse naam 1] en deze zou wonen aan de [woonadres] . Aangever leidde hieruit af dat het geld was overgemaakt naar zijn eigen rekeningnummer. Dit bleek niet zo te zijn. Tot op heden heeft aangever het geld niet ontvangen. Op het politiebureau in [plaats 7] kwam aangever erachter dat zijn kampeerbus inmiddels op naam stond van het bedrijf [bedrijf 1] in [plaats 9] . Aangever heeft gebeld met dat bedrijf en kwam in contact met [naam 2] . Aangever hoorde dat [naam 2] zei dat hij de kampeerbus had gekocht van een man genaamd [verdachte] . Aangever kreeg de camerabeelden van het terrein van het bedrijf [bedrijf 1] en zag op deze camerabeelden een man lopen, die hij herkende als de persoon die zich als [valse naam 1] aan hem had voorgesteld. Volgens [naam 2] zou dit [verdachte] zijn.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] hem vroeg of hij de auto (het hof begrijpt: de kampeerbus) wilde ophalen, omdat hij nog iets anders moest doen in [plaats 10] . [verdachte] vroeg [medeverdachte] de bus over te schrijven op zijn naam. [verdachte] drukte [medeverdachte] zijn legitimatiebewijs of rijbewijs, een bankpas en een ANWB-pas in zijn handen en [medeverdachte] mocht het gaan regelen. [medeverdachte] is met de eigenaar van de bus naar een postloket gegaan om de auto over te schrijven.
Beoordeling
Aanwezigheid verdachte
Het hof stelt vast dat de verdachte op 26 juni 2019 één van de twee personen was die bij de carpoolplek in [plaats 7] (gemeente [gemeente] ) met aangever heeft onderhandeld en zich als [valse naam 1] heeft uitgegeven. Het verweer dat de verdachte niet fysiek betrokken was bij deze oplichting, omdat hij zich niet heeft gelegitimeerd, dan wel dat zijn broer mogelijk betrokken is, wordt verworpen. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting biedt daartoe in het geheel geen aanknopingspunten. Integendeel, die lezing van de verdachte vindt weerlegging in eerdergenoemde herkenning door de aangever van de persoon die op 26 juni 2019 bij de carpoolplaats in [plaats 7] aanwezig was op de door [naam 2] getoonde camerabeelden bij [bedrijf 1] ., alsook op de door de verbalisanten getoonde foto. Het hof merkt hierbij nog op dat het - op geen enkele wijze onderbouwde - alternatieve scenario dat hij zou kunnen zijn verwisseld met zijn broer pas in hoger beroep is geopperd, hetgeen verdachte niet geloofwaardig maakt in zijn ontkennende proceshouding.
Oplichtingsmiddelen
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte door het aannemen van een valse naam, te weten die van [valse naam 1] , en door een samenweefsel van verdichtsels en een listige kunstgreep bij de aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor deze is bewogen tot de afgifte van de kampeerbus. Daarbij stelt het hof vast dat de zogenaamde ‘kopers’ gebruik hebben gemaakt van een vals identiteitsbewijs en
door middel van een afbeelding van een bankoverschrijving op een smartphone te doen voorkomen alsof een bedrag van € 8.500,- naar die [benadeelde partij 1] zou zijn overgeboekt, waarmee zij een vals transactiebewijs van het overeengekomen aankoopbedrag hebben geproduceerd en dat valse transactiebewijs aan de aangever hebben getoond, hetgeen het hof kwalificeert als een samenweefsel van verdichtsels en een listige kunstgreep. Het gebruik van voornoemde samenweefsels van verdichtsels en listige kunstgreep en het aannemen van de valse naam hebben bij de aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen zonder welke oplichtingsmiddelen de aangever niet tot afgifte van de kampeerbus zou zijn overgegaan.
De oplichting heeft met name door het gebruik van de valse afbeelding van een bankoverschrijving op een dermate geraffineerde wijze plaatsgevonden, dat de onderzoeksplicht van de aangever niet zo ver reikte dat hij de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. In het bijzonder heeft het hof daarbij in aanmerking genomen dat de aangever zijn eigen rekeningnummer terugzag op de afbeelding van de overboeking als begunstigde, alsmede de naam van de rekeninghouder die de betaling had verricht. Die laatste naam kwam overeen met de naam op het getoonde identiteitsbewijs van [valse naam 1] , tevens de naam van de koper zoals hij die meende te kennen. Op basis daarvan kon de aangever er vanuit gaan dat de op de valse afbeelding getoonde valse transactie ‘echt’ was, nu verder ook geen sprake was van contra-indicaties op basis waarvan hij de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
Opzet
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze feiten en omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte opzet op de oplichting, alsmede op het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, heeft gehad zoals tenlastegelegd.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van het voorgaande – zoals hiervoor beschreven - oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, het verweer wordt in alle onderdelen verworpen.

Vrijspraak ten aanzien van 18-027384-20 onder 1 primair tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 1 primair tenlastegelegde (mede)plegen van oplichting heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof kortgezegd dat op grond van de beschikbare informatie in het dossier weliswaar blijkt van aanwijzingen dat verdachte op enigerlei wijze – zijdelings – betrokken is geweest, maar dat naar het oordeel van het hof evenwel het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte een zodanig wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde oplichting, dat die als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
Bewijsoverweging ten aanzien van 18-027384-20 onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde (mede)plegen van witwassen. De raadsvrouw heeft in het verlengde hiervan vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd, dat de verdachte alleen € 8.000,- van zijn eigen rekening heeft gehaald, waarbij niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van de praktijken van medeverdachte [medeverdachte] , laat staan dat een nauwe en bewuste samenwerking bewijsbaar is. Het witwassen van de tenlastegelegde
€ 5.000,-, die medeverdachte [medeverdachte] cash heeft ontvangen van [benadeelde partij 2] kan evenmin worden bewezen. Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, aldus de verdediging.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer, strekkende tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte zijn bankrekening [rekeningnummer] ter beschikking heeft gesteld aan medeverdachte [medeverdachte] , terwijl hij een betaling van € 8.000,- heeft ontvangen en kort daarop € 8000,- contant heeft opgenomen van die bankrekening.
Een veroordeling ter zake van dit wetsartikel is in de eerste plaats mogelijk als vaststaat dat het voorwerp afkomstig is van enig misdrijf. In het onderhavige geval kan op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband worden gelegd tussen de € 8.000,- en een bepaald misdrijf. Aangever [benadeelde partij 2] heeft immers aangifte gedaan van oplichting. Uit de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat aangever [benadeelde partij 2] het slachtoffer is geworden van oplichting door medeverdachte [medeverdachte] door onder andere het geldbedrag van € 8.000,- over te maken naar de bankrekening van verdachte.
Verdachte heeft zich echter op het standpunt gesteld niet van de criminele herkomst van het geld op de hoogte te zijn geweest.
Vast staat dat verdachte ervan op de hoogte was dat een groot bedrag overgemaakt is op de rekening van iemand anders (namelijk verdachte) dan de persoon die het geld wilde ontvangen (namelijk [medeverdachte] ). Dit geld is vervolgens contant opgenomen door verdachte. Verdachte heeft hierover ter zitting aangegeven dat hij [medeverdachte] een vriendendienst bewees in verband met diens faillissement. Hij had er geen weet van dat het betreffende geld door oplichting was verkregen.
Daargelaten dat het ter beschikking stellen van de rekening om [medeverdachte] te helpen geld buiten een faillissement te houden ook witwassen oplevert, blijkt uit het dossier dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich vaker samen schuldig hebben gemaakt aan onder andere oplichting, waaronder slechts 24 dagen daarvoor aan het hierboven in de zaak met parketnummer 18-000730-20 onder 1 tenlastegelegde
.Het ontbreken van wetenschap bij verdachte over de criminele herkomst van het geld acht het hof ongeloofwaardig.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte het geld voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat het ging om geld met een – middellijk of onmiddellijk – misdadige herkomst. Hij heeft dit gedaan in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] , nu [medeverdachte] het geld dat hij verkreeg uit de oplichting met medeweten van verdachte op de rekening van verdachte heeft laten storten en zodoende ook het geld heeft overgedragen en uiteindelijk weer cash in handen heeft gekregen.
Het tenlastegelegde witwassen van de door medeverdachte [medeverdachte] cash in ontvangst genomen € 5.000,-, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte daarvan partieel behoort te worden vrijgesproken.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan in hoedanigheid van medepleger van witwassen van € 8.000,-.

Bewijsoverweging ten aanzien van 18-027384-20 onder 3 tenlastegelegde

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard zich niet schuldig te hebben gemaakt aan het tenlastegelegde (mede)plegen van oplichting. De raadsvrouw heeft in het verlengde hiervan vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd, dat de verdachte goede redenen had te veronderstellen dat hij gerechtigd was de giertank te verkopen aan [benadeelde partij 4] . Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 3 tenlastegelegde, aldus de verdediging.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer, strekkende tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daartoe in lijn met de eerder genoemde beoordelingsmaatstaf betreffende oplichting als volgt.
Feiten waar het hof van uit gaat
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangever [benadeelde partij 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn giertank, welke op 21 september 2019 nog op een perceelgrond aan de [straat] in [plaats 5] stond. Op 4 oktober kwam aangever erachter dat de giertank weg was. De giertank werd door [bedrijf 2] op Facebook aangeboden. Aangever heeft contact opgenomen met [bedrijf 2] , maar de giertank bleek alweer verkocht te zijn. Aangever is vervolgens naar [benadeelde partij 4] gegaan en die liet hem de aankoopfactuur en WhatsAppgesprekken zien. Op de factuur stond de naam [verdachte] met bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] , handelend onder de naam [naam 1] handelsonderneming, Populierenlaan 44 [plaats 11] .
Getuige [benadeelde partij 4] heeft in hoedanigheid van eigenaar van [bedrijf 2] , gevestigd aan het adres Boerpad 18 te 7961 LB [plaats 6] , verklaard dat hij op 16 september 2019 telefonisch werd benaderd door [verdachte] . [verdachte] bood hem een giertank aan en aangever ontving van [verdachte] een foto van de giertank. Er werd een prijs afgesproken van
€ 800,-. [benadeelde partij 4] heeft via Whatsapp een factuur ontvangen die op naam stond van het bedrijf [naam 1] uit [plaats 11] . [benadeelde partij 4] had de factuur gecontroleerd en stelde vast dat het allemaal klopte. [benadeelde partij 4] heeft het aankoopbedrag naar het op de factuur vermelde rekeningnummer overgemaakt. [verdachte] gaf aan dat de giertank in het land stond en zo opgehaald kon worden. De tank is opgehaald. Vervolgens zocht aangever [benadeelde partij 3] uit [plaats 5] contact met [benadeelde partij 4] . Het bleek dat de tank die hij van [verdachte] had gekocht van aangever [benadeelde partij 3] was en dat de tank zonder zijn medeweten was verkocht.
Beoordeling
Oplichtingsmiddelen
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte, door het aannemen van een valse hoedanigheid een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor [benadeelde partij 4] is bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 800,-. Daarbij stelt het hof vast dat verdachte in hoedanigheid van zogenaamde ‘verkoper’ zich voor heeft gedaan als de rechtmatige eigenaar van de giertank, door foto’s van die giertank aan [benadeelde partij 4] te sturen en door hem telefonisch te benaderen en via de app prijsonderhandelingen te voeren met die [benadeelde partij 4] , en die [benadeelde partij 4] een nota te sturen met een bedrijfsnaam waardoor hij de indruk wekt een professionele partij te zijn, hetgeen het hof kwalificeert als een samenweefsel van verdichtsels en een listige kunstgrepen.
Het gebruik van voornoemde samenweefsels van verdichtsels en listige kunstgrepen en het aannemen van de valse hoedanigheid hebben bij [benadeelde partij 4] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen zonder welke oplichtingsmiddelen [benadeelde partij 4] niet tot afgifte van het geldbedrag van € 800,- zou zijn overgegaan.
De oplichting heeft met name door het gebruik van de valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen op geraffineerde wijze plaatsgevonden. Op basis van de gevoerde prijsonderhandelingen via
Whatsapp en de vals opgemaakte factuur kon [benadeelde partij 4] er vanuit gaan dat de op de factuur getoonde koop van de giertank ‘rechtmatig’ was. Naar het oordeel van het hof reikte de onderzoeksplicht van het slachtoffer niet dermate ver dat hij de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien nu verder geen sprake was van contra-indicaties op basis waarvan hij de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
Opzet
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze feiten en omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte opzet op de oplichting, alsmede op het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, heeft gehad zoals tenlastegelegd.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van het voorgaande – zoals hiervoor beschreven - oordeelt het hof dat geen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen.
Verweren
De verklaring van de verdachte dat hij de giertank heeft gekocht van [medeverdachte] en dacht dat hij de giertank daarmee rechtmatig had verkregen acht het hof niet geloofwaardig. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Integendeel, die lezing van de verdachte vindt zijn weerlegging in de door medeverdachte [medeverdachte] afgelegde verklaring in het dossier.
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard erbij te zijn geweest toen [medeverdachte] de giertank aan verdachte liet zien. Naar het oordeel van het hof moet worden beoordeeld of de afgelegde verklaring van getuige [getuige] , de ex-vriendin van verdachte, als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Zij is eerder gehoord door de politie in het kader van de oplichting in de zaak met parketnummer 18-000730-20 het onder 1 tenlastegelegde. In het kader van dat verhoor heeft zij verklaard dat als verdachte haar heeft genoemd zijnde ergens bij aanwezig geweest, er waarschijnlijk nog een derde partij bij betrokken was. Zij heeft verklaard dat hij haar dan noemt om zichzelf in te dekken.
Relevant voor de betrouwbaarheid is in dat verband dat buiten de verklaring van verdachte het hof voor de verklaring van [getuige] geen steun vindt in het dossier. Daarnaast weet getuige [getuige] niet precies waar zij was met verdachte toen hij de giertank van [medeverdachte] ging bekijken en heeft zij verklaard dat zij met zijn drieën in de auto van [medeverdachte] naar de betreffende plek zijn gereden, waar verdachte heeft aangegeven dat hij met [getuige] in hun auto zat en [medeverdachte] in zijn eigen auto erheen reed.
Gelet op het voorgaande in samenhang bezien schuift het hof de verklaring van getuige [getuige] dan ook als onbetrouwbaar ter zijde.
Resumerend acht het hof, op grond van het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan in hoedanigheid van pleger van oplichting, in dier voege dat verdachte onder voornoemde omstandigheden wist dat hij niet de rechtmatige eigenaar van de giertank was.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-000730-20 en in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-000730-20:
1.
hij op 26 juni 2019 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van de hem toebehorende kampeerbus (merk [kampeerbus] kenteken [kenteken] ),
- door zich uit te geven voor [valse naam 1] , geboren [geboortedatum 2] te [plaats 2] , en
- door een ID bewijs van die [valse naam 1] te tonen, en
- door middels een app op zijn smartphone te doen voorkomen alsof een bedrag van
€ 8.500,- naar die [benadeelde partij 1] zou zijn overgeboekt, en
- door die [benadeelde partij 1] een betalingsbewijs toe te sturen;
Zaak met parketnummer 18-027384-20 (gevoegd):
1.subsidiair
hij in de periode van 19 juli 2019 tot en met 4 augustus 2019 te [plaats 3] en/of te [plaats 4] , tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen voorhanden heeft gehad en overgedragen, door
- een geldbedrag van € 8.000,- over te laten boeken op bankrekening [rekeningnummer] , en
- dat geldbedrag kort daarop cash op te nemen van die bankrekening, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij in de periode van 16 september 2019 tot en met 4 oktober 2019 te [plaats 5] en/of te [plaats 6] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 800,-, door
- zich voor te doen als de rechtmatige eigenaar van een giertank, en
- door die giertank ter verkoop aan te bieden, en
- door foto’s van die giertank aan die [benadeelde partij 4] te sturen, en
- door telefonisch en via de app prijsonderhandelingen te voeren met die [benadeelde partij 4] , en
- door die [benadeelde partij 4] een nota te sturen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-000730-20 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Het in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met een ander op brutale wijze een particulier opgelicht die een kampeerbus wilde verkopen en deze daarbij aanzienlijke schade berokkend, te weten een bedrag van € 8.500,00. Dit hebben zij gedaan onder een valse naam en door het gebruiken van een vals betalingsbewijs/-overzicht en het daarmee tonen van een vervalst transactiebewijs, waardoor bij het slachtoffer het vertrouwen was opgewekt dat voor de kampeerbus was betaald. Daarna hebben de verdachte en zijn mededader de kampeerbus doorverkocht.
Voorts heeft verdachte op brutale wijze een ondernemer opgelicht door zich voor te doen als de rechtmatige eigenaar van een giertank, en die giertank ter verkoop aan te bieden, en foto’s te sturen, en telefonisch en via de app prijsonderhandelingen te voeren met het slachtoffer en hem een nota te sturen, waardoor het slachtoffer is bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 800,-. Door het handelen van de verdachte hebben de slachtoffers niet alleen overlast en schade opgelopen, maar is ook het vertrouwen geschaad dat in het economisch verkeer moet kunnen worden gesteld in de wijze waarop via dit soort transacties goederen worden gekocht en verkocht. De verdachte heeft kennelijk gehandeld om er financieel beter van te worden en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en de maatschappij in het algemeen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 8.000,- door zijn bankrekening ter beschikking te stellen en het geld er direct af te pinnen. Het voorhanden hebben en overdragen van geld dat afkomstig is van misdrijf vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 13 april 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en andersoortige misdrijven. De eerdere veroordelingen en straffen hebbende verdachte er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de verdediging naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. De raadsvrouw heeft verzocht de opgelegde straf fors te matigen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit hof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
In eerste aanleg is door de politierechter aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd, evenals de advocaat-generaal heeft geëist. Hoewel het hof van oordeel is dat, gezien de ernst en laakbaarheid van de feiten een gevangenisstraf van enige duur passend is, en die ook zal opleggen, ziet het aanleiding om van die gevangenisstraf een groot deel voorwaardelijk op te leggen en daarnaast aan verdachte een taakstraf op te leggen. Hierbij heeft het hof meegewogen dat het gaat om oudere feiten en gelet op de gevolgen voor verdachte bij het moeten uitzitten van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, een passende en noodzakelijke bestraffing is. Een lichtere strafmodaliteit is thans, gelet op de aard en de ernst van de gepleegde misdrijven, niet (meer) aan de orde. De voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen, gedurende een lange proeftijd.

Beslag

Het hof zal de teruggave gelasten van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, aan de als rechthebbende aan te merken persoon, te weten: [naam 2] .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.500,- bestaande uit materiële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep opgesplitst tussen verdachte en zijn mededader en gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 4.250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-000858-20 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte en zijn mededader zijn hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De verdediging heeft weliswaar opmerkingen gemaakt bij de vordering, maar heeft onvoldoende onderbouwd waarom verdachte niet aansprakelijk is voor deze schade. Het verweer wordt verworpen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep opgesplitst tussen verdachte en zijn mededader en gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00, bestaande uit materiële schadevergoeding. De vordering is ten aanzien van € 9.000,- afgewezen, en het overige is niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De verdediging heeft weliswaar opmerkingen gemaakt bij de vordering, maar heeft onvoldoende onderbouwd waarom verdachte niet aansprakelijk is voor deze schade. Het verweer wordt verworpen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.392,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 531,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 29 maart 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, onder parketnummer 18-083657-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het parketnummer 18-000730-20 onder 2 en parketnummer 18-027384-20 onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-000730-20 en in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-000730-20 en in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
56 (zesenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-000730-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-000730-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 77 (zevenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 juni 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 augustus 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 531,25 (vijfhonderdeenendertig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-027384-20 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 531,25 (vijfhonderdeenendertig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 oktober 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 maart 2019, parketnummer 18-083657-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Gelast de
teruggaveaan [naam 2] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 stk personenauto kampeerbus (merk [kampeerbus] kenteken [kenteken] ).
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 2 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.