ECLI:NL:GHARL:2022:4385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.308.781/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de werking van een beschikking inzake echtscheiding en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De vrouw, verzoekster, woont op het moment van de inschrijving van de beschikking in de echtelijke woning, terwijl de man, verweerder, in een bakhuisje op het terrein verblijft. De vrouw heeft een belang bij het behoud van de woning, die zij van haar ouders heeft geërfd, en vreest dat zij deze moet verkopen als gevolg van de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de bestreden beschikking. De man heeft een vordering op de gemeenschap en is van plan een nieuw bedrijf te starten, maar het hof oordeelt dat zijn belang niet opweegt tegen het risico voor de vrouw om haar woning te verliezen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende onderbouwd heeft dat haar belang bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de man bij de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking. De vrouw heeft aangetoond dat zij met haar huidige inkomen niet in staat is om de bepalingen van de rechtbank uit te voeren zonder haar boerderij te verkopen, wat zou leiden tot een onomkeerbare situatie. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd van zijn financiële situatie en toekomstplannen, waardoor het hof twijfels heeft over zijn mogelijkheid om de aankoop van een nieuw perceel te bekostigen.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de vrouw toegewezen en de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland geschorst, waardoor de vrouw in haar huidige woonsituatie kan blijven totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.308.781-02 en 200.308.792-02
(zaaknummers rechtbank Gelderland 383129 en 388107)
beschikking van 31 mei 2022 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.H.P. Selcraig te Zwolle,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.M. Diepeveen-Goldhoorn te Zutphen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 december 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder ook te noemen: de bestreden beschikking. Bij deze beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en verder als volgt beslist:
- dat de vrouw, als deze op het ogenblik van de inschrijving van de beschikking, voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken, de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats1] , bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden voort te zetten, met het bevel aan de man dat hij deze woning – met ondergrond en weilanden – niet verder mag betreden;
  • dat de man gedurende een periode van vier weken vanaf het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers, de gelegenheid krijgt om voor een woonoplossing te zorgen voor hem en de paarden;
  • dat de gemeenschap een vordering heeft op de vrouw in privé ter grootte van € 400.000,-, waarvan de helft toekomt aan beide partijen;
- dat de man een vordering heeft op de gemeenschap ter grootte van € 200.000,-;
- verstaat dat de hypotheekschulden aan de vrouw verknocht zijn en zij bij uitsluiting van de man draagplichtig is voor deze schulden en zij gehouden is zorg te dragen voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man binnen een maand na inschrijving van de echtscheiding;
- stelt de verdeling van de activa van de ontbonden gemeenschap vast conform rechtsoverwegingen 4.30 tot en met 4.43;
De beslissingen zijn met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 24 maart 2022;
- een journaalbericht van mr. Diepeveen-Goldhorn van 26 april 2022 met producties 1, 2 en 3;
- een journaalbericht van mr. Selcraig van 19 april 2022 met pagina 1 van productie 6.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 mei 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de vrouw schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende onderbouwd heeft dat haar belang bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang bij een tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Partijen bewoonden samen een boerderij met erf en gronden die in eigendom in privé toebehoort aan de vrouw. De vrouw woont op dit moment in de boerderij en de man woont in het bakhuisje op het terrein.
3.6
Partijen verschillen van inzicht over de wijze waarop de ontbonden huwelijksgemeenschap moet worden verdeeld. De vrouw is het niet eens met de hoogte van het bedrag dat zij aan de man dient te voldoen en de bestreden beschikking is volgens haar voor meerdere uitleg vatbaar. Ook is het volgens de vrouw onterecht dat zij de hypotheekschulden voor haar rekening moet nemen. De vrouw stelt dat zij voor de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking goederen te gelde moet maken en waarschijnlijk de boerderij moet verkopen. Dat leidt voor haar dus tot een onomkeerbare situatie. Zij heeft de boerderij met erf en grond geërfd van haar ouders en de situatie bij een eventuele verkoop is emotioneel zeer zwaar voor haar. De situatie klemt volgens de vrouw te meer omdat de rechtbank in de bestreden beschikking een aantal forse bedragen te hoog heeft geschat. Ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft de rechtbank volgens de vrouw het verknochte deel van de letselschade-uitkering van de man geschat op € 200.000,- en de investering van de gemeenschap in de boerderij met erf en gronden geschat op € 400.000,-.
3.7
Het hof is van oordeel dat de vrouw genoegzaam heeft onderbouwd dat zij met haar huidige inkomen niet in staat is om de bepalingen van de rechtbank te kunnen uitvoeren zonder tegeldemaking van haar boerderij en dat dit zal leiden tot een onomkeerbaar verlies van haar woongenot. Daarnaast heeft de vrouw gelet op de discussiepunten in de bodemprocedure naar het oordeel van het hof, zonder een oordeel te geven over de kans van slagen van de grieven van de vrouw in de bodemprocedure, aannemelijk gemaakt dat sprake is van een groot restitutierisico aan de zijde van de man. De man heeft niet aangetoond dat hij voldoende verhaal biedt mocht de veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man in hoger beroep geen stand houden. De man heeft ook geen zekerheid aangeboden, Het is, gelet op het feit dat zoals de vrouw terecht stelt, meerdere bedragen door de rechtbank zijn geschat, zeer wel mogelijk dat het oordeel van het hof in de bodemprocedure anders luidt dan dat van de rechtbank.
Ook heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, in het geval het hof in de bodemzaak van oordeel is dat het bedrag dat zij aan de man moet voldoen lager is dan het huidige bedrag, waarschijnlijk wel voldoende mogelijkheden heeft om de man te betalen zonder dat zij de boerderij hoeft te verkopen. Zij wil dan naast haar inkomen uit arbeid inkomsten genereren uit de verkoop van gronden (inmiddels biedt zij al een perceel te koop aan via een makelaar), het bakhuisje verhuren en zij heeft onlangs een perceel met mais laten inzaaien voor de verkoop.
3.8
De man heeft tegenover de belangen van de vrouw zijn belangen bij uitvoering van de bestreden beschikking naar het oordeel van het hof onvoldoende nader onderbouwd. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de beslissing van de rechtbank uitvoerbaar moet zijn, slechts een ongetekende koopovereenkomst van een niet nader aangeduid perceel grond met woning en verdere aanhorigheden tegen een koopsom van € 825.000,- overgelegd. Deze koopovereenkomst kan hij tot 1 juni 2022 ontbinden indien hij geen hypothecaire geldlening of het aanbod daartoe heeft verkregen.
De man heeft daarbij verklaard dat hij voor de financiering van de aankoop afhankelijk is van het door de vrouw op basis van de bestreden beschikking aan hem te betalen bedrag. Hij stelt nauwelijks over andere financiële middelen te beschikken. De man heeft naar eigen zeggen thans geen inkomen en stelt dat hij een businessplan heeft opgesteld voor de bank om met een compagnon een bedrijf te gaan runnen op het terrein dat hij wil aankopen en daarmee inkomsten zal gaan verwerven. De man heeft deze stellingen niet met stukken onderbouwd.
Het hof stelt met het oog op het hiervoor genoemde restitutierisico vast dat de man de aankoop baseert op een onzeker uitgangspunt. De stelling van de man dat de vrouw voldoende zekerheid wordt geboden, omdat hij desnoods het door hem aangekochte perceel met de woning later weer kan verkopen, moet naar het oordeel van het hof worden gepasseerd. De man heeft ook niet aangetoond dat hij serieus naar alternatieven heeft gezocht voor woonruimte en om inkomsten te verwerven. Van de man mag worden verwacht dat hij mede met het oog op de inschatting van het restitutierisico voldoende (toetsbare) inzage geeft in zijn financiële situatie en zijn financiële toekomstplannen. De man heeft die inzage niet kunnen of willen geven en dat komt voor zijn risico.
Tot slot is het hof van oordeel dat de man tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de huidige situatie, waarbij de vrouw in de boerderij en de man in het bakhuis woont en de paarden van de man op ook op het terrein verblijven, niet nog enige tijd kan worden voorgezet.
3.9
Het belang van de man om een nieuw bedrijf te starten op een perceel met een woning tegen een aanzienlijke prijs, terwijl hij nog niet weet of hij dit perceel met de woning kan bekostigen nadat het hof een einduitspraak heeft gegeven, weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen het risico van de vrouw dat zij de woonboerderij van haar ouders moet verkopen en achteraf blijkt dat dat niet noodzakelijk was. Het hof zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland van 24 december 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, R. Feunekes en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 31 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.