In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De vrouw, verzoekster, woont op het moment van de inschrijving van de beschikking in de echtelijke woning, terwijl de man, verweerder, in een bakhuisje op het terrein verblijft. De vrouw heeft een belang bij het behoud van de woning, die zij van haar ouders heeft geërfd, en vreest dat zij deze moet verkopen als gevolg van de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de bestreden beschikking. De man heeft een vordering op de gemeenschap en is van plan een nieuw bedrijf te starten, maar het hof oordeelt dat zijn belang niet opweegt tegen het risico voor de vrouw om haar woning te verliezen.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende onderbouwd heeft dat haar belang bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de man bij de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking. De vrouw heeft aangetoond dat zij met haar huidige inkomen niet in staat is om de bepalingen van de rechtbank uit te voeren zonder haar boerderij te verkopen, wat zou leiden tot een onomkeerbare situatie. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd van zijn financiële situatie en toekomstplannen, waardoor het hof twijfels heeft over zijn mogelijkheid om de aankoop van een nieuw perceel te bekostigen.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de vrouw toegewezen en de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland geschorst, waardoor de vrouw in haar huidige woonsituatie kan blijven totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.