ECLI:NL:GHARL:2022:4377

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.306.363
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2022 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende een echtscheiding en de daarbij gevraagde nevenvoorzieningen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de rechtbank Midden-Nederland verzocht om de echtscheiding pas uit te spreken na een beslissing op haar nevenverzoeken. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft de echtscheiding aangevraagd en is van mening dat de vrouw geen rechtens relevant belang heeft bij haar verzoek om de echtscheiding uit te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 mei 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw geen bijzondere redenen heeft aangevoerd om de echtscheiding en de nevenvoorzieningen aan elkaar te koppelen. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek om de echtscheiding uit te stellen. De overige verzoeken van de vrouw en het verzoek van de man in het incidenteel hoger beroep zullen op een later moment worden behandeld. De beslissing van het hof houdt in dat de procedure voortgezet zal worden en dat er een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.363 (echtscheiding) (en 200.364.364 verdeling)
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 504241 (echtscheiding) (en 508467 verdeling))
beschikking van 31 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1]
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J. Meermans-de Vries te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Z. Gademan te Breda.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 oktober 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 januari 2022;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;
2.2
De mondelinge behandeling inzake het hoger beroep dat de vrouw ingesteld heeft tegen de beslissing van de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken heeft op 9 mei 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2016 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd in [plaats1] .
3.2
De man heeft op 15 juni 2020 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen bij de rechtbank ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Verder heeft de rechtbank in de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald dat de man in het kader van de verdeling van de inboedel aan de vrouw binnen twee weken na de bestreden beschikking een bedrag van € 3.020,- zal voldoen voor de eetkamerstoelen, de spekstenenschouw en het opnieuw bekleden van een stoel, waarna partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben met betrekking tot de verdeling van de inboedel;
  • voor recht verklaard dat partijen de aan hen in eenvoudige gemeenschap toebehorende vermogensbestanddelen reeds hebben verdeeld en dat zij ter zake niets meer van elkaar te vorderen hebben;
  • voor recht verklaard dat partijen ter zake het in de huwelijkse voorwaarden in hoofdstuk 2 lid 1 onder b opgenomen verrekenbeding met betrekking tot de kosten van de huishouding over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben;
  • voor recht verklaard dat de tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioenrechten niet verevend dan wel verrekend zullen worden, alsmede dat partijen ingevolge hun huwelijkse voorwaarden over en weer afstand gedaan hebben van mogelijk voor elkaar opgebouwd nabestaandenpensioen.
De overige verzoeken van partijen heeft de rechtbank afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
4.2
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen met uitzondering van de onder 4.2. van de bestreden beschikking bepaalde verdeling van de inboedel en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
1. tussen partijen de echtscheiding uit te spreken doch niet eerder dan gelijktijdig met de door het hof te geven eindbeslissingen op de nevenverzoeken van de vrouw;
2. de verzoeken van de man in eerste aanleg onder II tot en met V af te wijzen;
3. te bepalen dat de man uit hoofde van vergoedingsrechten aan de vrouw dient te voldoen de somma van € 541.235, 95, incl. btw, en wel binnen twee weken na de te wijzen beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening;
4. te bepalen dat de man de vrouw vrijwaart voor alle aanspraken van derden - waaronder
uitdrukkelijk is begrepen de ontvanger van de belastingdienst en [naam1] als minderheidsaandeelhouder in [naam2] B.V. - over de periode dat zij met
elkander gehuwd zijn geweest dan wel ter zake vorderingen die hun oorsprong in dat
tijdvak hebben;
5.
primair
a. te bepalen hetgeen partijen aan elkaar verschuldigd zijn uit hoofde van de verrekening alsof tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan, zoals is bepaald in H3 van de Huwelijkse Voorwaarden en daartoe een onafhankelijk deskundige aan te wijzen die op grond van hoofdstuk 3 lid c laatste twee alinea's van de huwelijksvoorwaarden tot een waardering naar de waarde in het economisch verkeer komt van de aandelen die de man houdt in [naam3] B.V. en de aandelen die de vrouw houdt in [naam4] B.V.;
b. op grond van hoofdstuk 1 lid 4 van de huwelijksvoorwaarden te bepalen dat de man de nader door uw rechtbank te benoemen onafhankelijk deskundige volledige toegang zal verschaffen tot alle bestanden en/of documenten, digitaal of papier, waaruit het vermogen en vermogenssamenstelling van de man blijkt en waardoor zowel de vrouw als de onafhankelijk deskundige zich zelfstandig een beeld kunnen vormen over het vermogen van de man;
subsidiair:
de hoogte te bepalen van het vergoedingsrecht, althans verzekeringsrecht van de vrouw bestaande uit de waarde van 3% van de aandelen die de man houdt [naam2]
B.V.;
6. te bepalen dat de man op grond van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden hoofdstuk 2 lid 1 onder b en hoofdstuk 2 niets meer van de vrouw te vorderen heeft.
4.3
De man voert verweer en is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen.
De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel deze verzoeken in hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de niet-ontvankelijkheidsverklaring van partijen aangaande het finale verrekenbeding betreft en opnieuw beschikkende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken betreffende de afwikkeling van het in hun huwelijkse voorwaarden opgenomen finale verrekenbeding. Daarnaast verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de reële/daadwerkelijke proceskosten van de man, het griffierecht daaronder begrepen, dan wel de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man conform liquidatietarief, het griffierecht van € 1.780,- daaronder begrepen.
4.4
De vrouw heeft nog geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man in het incidenteel hoger beroep, maar de termijn waarbinnen de vrouw verweer mag voeren tegen de verzoeken van de man in het incidenteel hoger beroep was ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof op 9 mei 2022 nog niet verstreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 mei 2022 heeft het hof uitsluitend het hiervoor in 4.2 onder 1. genoemde verzoek van de vrouw in het principaal hoger beroep behandeld.
5.2
Het hof stelt vast dat man en de vrouw in eerste aanleg aanvankelijk beiden hebben verzocht de echtscheiding uit te spreken. Pas tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 september 2021 heeft de vrouw de rechtbank verzocht de echtscheiding pas uit te spreken als er ook een (inhoudelijke) beslissing wordt genomen op al haar verzoeken. De rechtbank heeft geoordeeld dat een aantal verzoeken van de vrouw inhoudelijk niet kunnen worden behandeld in de echtscheidingsprocedure en omdat de rechtbank over alle andere verzoeken een eindbeslissing geeft is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om de beslissing op het gezamenlijke verzoek tot echtscheiding aan te houden. Vervolgens heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken.
5.3
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de beslissingen van de rechtbank om niet in te gaan op de nevenverzoeken en in haar vierde grief heeft zij gesteld dat zij haar verzoek om de echtscheiding pas uit te spreken gezamenlijk met de inhoudelijke beslissingen op haar nevenverzoeken, handhaaft. Zij stelt dat zij vergoedingsrechten heeft op de man en dat de man geen aanzienlijk vermogen heeft waar zij verhaal op kan plegen. Zij verwijst naar artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek. Zolang partijen nog gehuwd zijn, is de man beperkt in zijn mogelijkheden om zijn vermogen te verminderen waardoor in ieder geval kan worden voorkomen dat de man bestanddelen van zijn vermogen laat verdwijnen, aldus - samengevat - het betoog van de vrouw.
5.4
De man heeft verweer gevoerd. Hij wil de echtscheiding graag inschrijven in de registers van de burgerlijke stand. Hij is van mening dat de vrouw geen rechtens relevant belang heeft bij haar verzoek. Partijen waren niet in gemeenschap van goederen gehuwd en de vermogensrechtelijke aspecten tussen hen beiden zijn inmiddels grotendeels afgewikkeld. De overige zaken die nog geregeld moeten worden, kunnen worden afgehandeld na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De vrouw heeft geen enkel bezwaar tegen een echtscheiding, het is een vertragingstactiek van de vrouw en zij maakt op deze manier misbruik van het procesrecht, aldus - samengevat - het betoog van de man.
5.5
Het hof oordeelt als volgt. De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken omdat de man en de vrouw beiden van mening waren dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht en door echtscheiding moest worden ontbonden. De vrouw heeft slechts bezwaar tegen het moment waarop de echtscheiding is uitgesproken: zij vindt dat dat pas kan als ook op de door haar gevraagde nevenvoorzieningen wordt beslist.
Het hof ziet in het betoog van de vrouw geen grond om haar verzoek tot vernietiging van de echtscheiding toe te wijzen, te meer nu bij een vernietiging ook de grondslag voor de nevenvoorzieningen komt te vervallen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen bijzondere redenen gesteld op basis waarvan de beslissingen over de echtscheiding en de gevraagde nevenvoorzieningen bij elkaar moeten worden gehouden. Het beroep van de vrouw op artikel 1:88 BW passeert het hof nu het hier niet ter zake dienend is. Er moeten alleen nog een aantal zakelijke geschillen tussen partijen worden afgehandeld en daarop ziet dit wetsartikel niet. Om een eventueel verhaal op de man veilig te stellen, staan de vrouw andere rechtsmiddelen ter beschikking: daartoe dient artikel 1:88 BW niet.
Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw ten aanzien van het door haar verzochte zoals hiervoor in 4.2 onder 1 weergegeven niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.6
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat de procedure ten aanzien van de overige verzoeken (te weten de verzoeken 2. tot en met 6. van de vrouw in het principale hoger beroep en het verzoek van de man in het incidentele hoger beroep) moet worden voortgezet. Het hof zal daartoe een mondelinge behandeling op een nader te bepalen datum gelasten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek onder 1. om tussen partijen de echtscheiding uit te spreken doch niet eerder dan gelijktijdig met de door het hof te geven eindbeslissingen op de nevenverzoeken van de vrouw;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.F. van Vugt en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 31 mei 2022 uitgesproken door mr. Van Vugt voornoemd in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.