ECLI:NL:GHARL:2022:4339

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
21/00698 t/m 21/00700
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rioolheffing en aansluiting op gemeentelijke riolering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rioolheffing die aan belanghebbende was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden. De zaak betreft de vraag of de (eigen) gemeenschappelijke rioleringssysteem van de opslagunits van belanghebbende indirect is aangesloten op het gemeentelijke rioleringssysteem. De heffingsambtenaar had voor het jaar 2019 aanslagen in de rioolheffing opgelegd, die door belanghebbende werden betwist. De rechtbank Noord-Nederland had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 19 april 2022 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de units van belanghebbende indirect zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afvoer van hemelwater van de units via het gemeenschappelijke rioleringssysteem op de gemeentelijke riolering terechtkomt. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor de unit [adres1] 22 d 24, maar de aanslagen voor de andere units in stand gelaten. De heffingsambtenaar is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om voldoende bewijs te leveren voor de aansluiting op de gemeentelijke riolering en de toepassing van de relevante belastingverordening. Het Hof heeft de heffingsambtenaar ook verplicht om het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 21/00698, 21/00699 en 21/00700
uitspraakdatum: 31 mei 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2021, zaaknummers LEE 19/3681 en LEE 21/1001 tot en met LEE 21/1005, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2019 met dagtekening 30 maart 2019 aan belanghebbende aanslagen in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van in totaal € 225,17.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de opgelegde aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 7 mei 2021 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft niet binnen de daartoe gestelde termijn een verweerschrift ingediend, doch volstaan met de indiening van een nader stuk.
1.5
Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. J.D. Nijenhuis, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] en [naam3] .
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van drie opslagunits te [woonplaats] , plaatselijk aangeduid als [adres1] 16 n, [adres1] 16 p en [adres1] 22 d 24 (hierna: de units).
2.2
De units zijn onderdeel van grotere complexen met meerdere units/opslagloodsen, die zich bevinden op een omheind perceel grond en hebben via een eigen roldeur per unit toegang tot het direct aan die units grenzende binnenterrein. [adres1] 16 n en [adres1] 16 p maken deel uit van complex [naam4] . [adres1] 22 d 24 maakt deel uit van complex [naam5] . Vanuit alle opslag-units kan via dat binnenterrein van het desbetreffende complex, dat in eigendom toebehoort aan de beheerder daarvan, de openbare weg worden bereikt. De units beschikken niet over een aansluiting op de waterleiding, noch wordt in de units anderszins voorzien in de toevoer van water. De units hebben geen eigen afvoer op de riolering. Het in de units realiseren van een aansluiting op het waterleidingnet en op de riolering is niet mogelijk zonder het uitvoeren van het daartoe noodzakelijke hak- en breekwerk in de betonnen vloeren van de units. Ten aanzien van de units wordt uitsluitend het water, dat als hemelwater op de daken van die units valt, afgevoerd. Aan de units zijn daartoe regenpijpen bevestigd die zijn aangesloten op een, zich onder het binnenterrein van de units bevindend, (eigen) gemeenschappelijk rioleringssysteem.
2.3
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende ten aanzien van de units met dagtekening 30 maart 2019 voor het jaar 2019 aanslagen rioolheffingen voor het eigenarendeel (hierna: het eigenarendeel) en aanslagen rioolheffing voor het gebruikersdeel (hierna: het gebruikersdeel) opgelegd voor in totaal € 225,17. Deze aanslagen luiden aldus:
[adres1] 16 n:
eigenarendeel € 8,75
gebruikersdeel € 65,76
[adres1] 16 p
eigenarendeel € 8,75
gebruikersdeel € 65,76
[adres1] 22 d 24
eigenarendeel € 10,39
gebruikersdeel € 65,76
2.4
Voor zover hier van belang is in de “Verordening rioolheffingen Leeuwarden 2019” (de Verordening) het volgende vermeld:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. (…)
b. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
c. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
d. (…)
e. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater
(…)
h. niet-woning: een onroerende of roerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden;
(...)
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam “rioolheffing” wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven:
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel;
en
b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.
(…)
Artikel 5 Grondslag en maatstaf van heffing
(…)
4. Het gebruikersdeel wordt (…) geheven (…) ingeval van een niet-woning naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
5. Het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij de herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.
(…)
Artikel 7 Belastingtarieven
(…)
2. Het tarief van het gebruikersdeel bedraagt per perceel dat wordt gebruikt
(…)
d. als niet-woning voor toegevoegd of opgepompt water
i. bij een gebruik van 0 tot en met 10 m3 € 65,76
(…)”.
2.5
Belanghebbende heeft een afdruk van de website van de gemeente Leeuwarden overgelegd. Daaruit volgt dat op de website van de gemeente ten aanzien van de rioolheffing – voor zover hier van belang – het volgende te lezen is:

Hoe wordt het bedrag/tarief berekend? (…)
Bij een niet woning wordt de heffing berekend naar het waterverbruik. Er wordt gekeken naar het verbruik dat vanuit het perceel op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.”.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de heffingsambtenaar de bestreden aanslagen rioolheffing terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de bestreden aanslagen.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Naar het Hof begrijpt, is tussen partijen niet in geschil dat elk van de units moet worden gekwalificeerd als “niet-woning” in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel h, van de Verordening gelezen in verbinding met artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening en dat deze “niet-woningen” ieder een “perceel” vormen in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening.
4.2
Partijen houdt ten aanzien van het eigenarendeel verdeeld of de hiervoor bedoelde percelen direct of indirect zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering, die in artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Verordening wordt gedefinieerd als een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente. Tussen partijen is niet in geschil dat het (eigen) gemeenschappelijke rioleringssysteem onder het bedoelde binnenterrein niet in eigendom, beheer of onderhoud van de gemeente is.
4.3
Anders dan in eerste aanleg, heeft belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, in hoger beroep de stelling van de heffingsambtenaar dat het van de daken van de units afgevoerde hemelwater indirect – via het hiervoor onder 2.2 bedoelde (eigen) gemeenschappelijk rioleringssysteem – terecht komt in de gemeentelijke riolering, zodat van een indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering sprake is, gemotiveerd betwist. Belanghebbende heeft in dat verband gesteld dat hij betwist dat het (eigen) gemeenschappelijke rioleringssysteem (indirect) is aangesloten op voorzieningen die zijn te kwalificeren als gemeentelijke rioleringen in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Verordening.
4.4
Gelet op deze gemotiveerde betwisting door belanghebbende, rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat van een aansluiting op de gemeentelijke riolering, als hiervoor bedoeld, sprake is. De heffingsambtenaar heeft in eerste aanleg uitsluitend gesteld dat uit de legger en het ‘klic-systeem’ blijkt dat het hiervoor bedoelde (eigen) gemeenschappelijke rioleringssysteem op de erfafscheidingsgrens is aangesloten op de gemeentelijke riolering, maar voor deze stelling geen bewijs bijgebracht. In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar zijn stelling ten aanzien van [adres1] 22 d 24, gelegen in het complex [naam5] , niet nader onderbouwd. Naar het oordeel van het Hof, heeft de heffingsambtenaar zijn stelling in zoverre dan ook niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de units [adres1] 16 n en [adres1] 16 p, beide gelegen in het complex [naam4] , heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof aan de hand van een door belanghebbende overgelegde tekening uit het ‘klic-systeem’ van het Kadaster uitgelegd dat de op die tekening vermelde buis loopt van het ondergrondse (eigen) gemeenschappelijke rioleringssysteem naar het gemeentelijke rioleringssysteem, waarvan de overstort plaatsvindt op een achtergelegen sloot in eigendom van [naam6] . Naar het oordeel van het Hof, heeft de heffingsambtenaar tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende daarmee aannemelijk gemaakt dat via de bedoelde buis het (eigen) gemeenschappelijke rioleringssysteem van het complex indirect is verbonden met de gemeentelijke riolering in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Verordening. Op de desbetreffende kaart is de gemeentelijke riolering op de op die tekening weergegeven plaats, waar het complex [naam4] is gevestigd, met rood aangegeven als eigendom van de gemeente Leeuwarden. Nu er op het onderhavige complex, naar de heffingsambtenaar geloofwaardig heeft verklaard, ook een toiletgebouw aanwezig is, is er naast de afvoer van hemelwater van het complex ook sprake van de afvoer van afvalwater, hetgeen aannemelijk maakt dat de afvoer vanuit het (eigen) gemeenschappelijk rioleringssysteem van het complex niet rechtstreeks op de hiervoor bedoelde sloot wordt gestort.
4.5
Op grond van het hiervoor overwogene kan het eigenarendeel voor de unit [adres1] 22 d 24 niet in stand blijven en voor de beide andere units wel.
4.6
Op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening, wordt de rioolheffing geheven: b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel. Nu de feiten geen andere gevolgtrekking rechtvaardigen dan dat vanuit de units uitsluitend het van de daken van de units afgevoerde hemelwater wordt afgevoerd via het (eigen) gemeenschappelijke rioleringssysteem en op grond van het vorenoverwogene niet is komen vast te staan dat (indirect) sprake is van een aansluiting op voorzieningen die zijn te kwalificeren als gemeentelijke rioleringen in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Verordening, kan ook het gebruikersdeel voor de unit [adres1] 22 d 24 niet in stand blijven.
4.7
Ter zake van het gebruikersdeel voor de units [adres1] 16 n en [adres1] 16 p, heeft belanghebbende subsidiair de stelling betrokken dat met het begrip “water” als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening afgevoerd afvalwater wordt bedoeld en niet hemelwater. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling.
4.8
Op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening, is het belastbare feit van het gebruikersdeel aldus vormgegeven dat de belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Daarbij wordt onder “water” op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel e, van de Verordening ook hemelwater verstaan. Aldus heeft het belastbare feit van het gebruikersdeel zich ten aanzien van het gebruik door belanghebbende van de bedoelde units voorgedaan. De maatstaf van heffing is op grond van artikel 5, vierde lid, van de Verordening, nu sprake is van een niet-woning, het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Verordening, wordt het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Aangezien van de bedoelde units uitsluitend hemelwater wordt afgevoerd en er geen wateraansluiting of oppompinstallatie in de units aanwezig is, is het aantal toegevoerde of opgepompte kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater nihil. Op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Verordening behoort bij die hoeveelheid bij een niet-woning een tarief van het gebruikersdeel van € 65,76.
4.9
Belanghebbende heeft zich voorts beroepen op het gelijkheidsbeginsel, maar kon desgevraagd ter zitting van het Hof niet aangeven of hij zich op het standpunt stelt dat sprake is van begunstigend beleid, het oogmerk van begunstiging in een individueel geval of schending van de meerderheidsregel. Aldus heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht.
4.1
Belanghebbendes stelling dat de heffingsambtenaar het voorschrift van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden, behoeft niet te worden beantwoord, nu, gelet op het vorenoverwogene het hoger beroep gegrond is en reeds uit dien hoofde de heffingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende en het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden, terwijl de schending van artikel 7:12 van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden aanslagen voor de units [adres1] 16 n en [adres1] 16 p.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) te berekenen op 1 punt voor het verschijnen ter zitting  wegingsfactor 1  € 759 = € 759 aan kosten in hoger beroep van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld in deze proceskosten. Voorts dient de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht in eerste aanleg en in hoger beroep te vergoeden. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende tevens verzocht om vergoeding van proceskosten voor de behandeling in eerste aanleg, maar niet gebleken is van kosten in de beroepsfase die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, alleen voor zover deze betrekking heeft op de unit [adres1] 22 d 24,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar die betrekking heeft op de unit [adres1] 22 d 24,
– vernietigt de bestreden aanslag voor het eigenarendeel en het gebruikersdeel ter zake van de unit [adres1] 22 d 24,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 759 en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. G.B.A. Brummer in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.
De griffier is verhinderdDe voorzitter,
te ondertekenen.
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 juni 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.