ECLI:NL:GHARL:2022:4328

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
21-003853-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 WWM

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, samen met een medeverdachte, werd beschuldigd van het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De feiten vonden plaats op 9 januari 2019, toen de verdachte en de medeverdachte het slachtoffer volgden en hem klemreden met hun auto. Vervolgens stapten zij uit en werd er geschoten in de richting van het slachtoffer met knalpatronen. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer op een bedreigende manier benaderd, wat leidde tot een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke integriteit en gevoel van veiligheid. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van zes weken op, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak voor de verdachte om zich in de toekomst van dergelijk gedrag te onthouden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003853-20
Uitspraak d.d.: 30 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 oktober 2020 met parketnummer 18-191863-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en veroordeling ter zake van deze feiten tot een gevangenisstraf van 2 weken, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. E.I.B. Hoffman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 9 januari 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- met een auto ( [auto 1] met kenteken [kenteken 1] ) dicht achter de auto ( [auto 2] , met kenteken [kenteken 2] ) waarin die [slachtoffer] reed te gaan rijden en/of (vervolgens)
- de auto van die [slachtoffer] klem te rijden, althans af te snijden zodat die [slachtoffer] zijn auto moest stoppen en/of (vervolgens)
- uit de auto te stappen en/of (vervolgens) met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer] , althans in de richting van diens auto te schieten;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 9 januari 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten die [slachtoffer] , welke reed in een personenauto (merk [auto 2] , met kenteken [kenteken 2] ), tot stoppen te dwingen en/of te dwingen met hem/hen te praten door gedurende langere tijd met een personenauto (merk [auto 1] , gekentekend [kenteken 1] ) dicht op de bumper van die auto van die [slachtoffer] te gaan rijden en/of (vervolgens) de auto van die [slachtoffer] af te snijden en/of te dwingen tot stoppen en/of daarbij met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal in de richting van die [slachtoffer] , althans in de richting van diens auto te schieten, zulks om die [slachtoffer] te dwingen met hem,/hen te spreken;
2.
hij op of omstreeks 9 januari 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer, Centraal vuur knalpatro(o)n(en) (merk Walther) van het kaliber 9 mm P.A.K. voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Beoordeling van het bewijs

Feitenvaststelling
Op grond van de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte en de medeverdachte zijn op woensdag, 9 januari 2019, in de auto van de verdachte, een [auto 1] , gezamenlijk vanuit [plaats] naar [woonplaats] gereden. Rond 19:30/19:45 uur hebben zij het slachtoffer, [slachtoffer] , nabij de woning van diens ouders aan de [straat 1] in [woonplaats] ‘gespot’ en hebben zij hem, het slachtoffer, dat zich verplaatste in een [auto 2] -personenauto, vervolgens door de straten van [woonplaats] gevolgd. Toen het slachtoffer enige tijd in de woning van zijn broer verbleef, hebben zij gewacht tot hij daar vertrok waarna zij, de verdachte en de medeverdachte, het volgen van het slachtoffer hebben hervat. Rond 20:40 uur, op de [straat 2] in [woonplaats] , hebben de verdachte en de medeverdachte de [auto 2] van het slachtoffer ingehaald, hem klemgereden en aldus tot stoppen gedwongen. De bijrijder is toen uit de [auto 1] gestapt met een pistool in zijn hand. De bijrijder heeft toen een schot gelost, gericht op het slachtoffer in de [auto 2] . Het slachtoffer is daarop achteruit gereden en vervolgens, voorwaarts, om de [auto 1] met hoge snelheid weggereden. Hij zag nog dat ook de bestuurder van de [auto 1] , die hij herkende als de hem bekende [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte), was uitgestapt en gebaren maakte alsof hij wilde zeggen: ‘kom maar op’. Tijdens deze vluchtmanoeuvre van het slachtoffer werden er meerdere schoten door de bijrijder gelost. Naar later is vastgesteld zijn er geen kogels afgevuurd en werden de knallen en lichtflitsen teweeggebracht door middel van zgn. knalpatronen. Op de plaats delict zijn twee hulzen van afgevuurde knalpatronen en één niet afgevuurde knalpatroon op het wegdek aangetroffen. Van het incident zijn meerdere omwonenden getuige geweest.
Het slachtoffer is direct naar het politiebureau gereden en heeft daar uiteengezet wat hem zojuist was overkomen/aangedaan. Hij maakt daar tevens gewag gemaakt van het feit dat [verdachte] , verdachte, hem al vaker heeft bedreigd. Dit, omdat hij, de verdachte, het kennelijk niet kan verkroppen dat hij, het slachtoffer, een relatie heeft gehad met de ex-vrouw van de verdachte.
Dezelfde avond, rond 21:50 uur, zijn de verdachte en de medeverdachte op de snelweg nabij [plaats] in de [auto 1] aangehouden.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen en het door aangever geschetste scenario
De raadsvrouw heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen betwist voor zover die verklaringen zien op het schieten met een vuurwapen. Ook heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het scenario van het slachtoffer niet als uitgangspunt dient te gelden, omdat niet uitgesloten kan worden dat hij ‘het slachtofferschap’ heeft aangedikt. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uitgegaan dient te worden van het scenario van verdachte, inhoudende dat er niet is geschoten, dat er geen knalpatronen zijn afgevuurd en hij weliswaar het slachtoffer een signaal heeft gegeven dat hij moest stoppen, maar dat hij dat slechts deed omdat hij met het slachtoffer wilde praten.
Het hof heeft, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , ook niet op het door de raadsvrouw aangehaalde punt aangaande het schieten met een vuurwapen. Deze verklaringen van de getuigen stemmen op essentiële onderdelen met elkaar overeen en worden ondersteund door de door de politie aangetroffen munitie.
Medeplegen
Door de verdediging is aangevoerd dat, mocht bewezen worden dat de medeverdachte heeft geschoten, geen sprake kan zijn van medeplegen, omdat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een vuurwapen bij de medeverdachte.
Naar geldend recht is voor een bewezenverklaring van medeplegen vereist dat er sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie van medeplegen is, aldus volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, vast dat verdachte met de medeverdachte vanuit het midden van het land in de auto van verdachte naar de woning van de ouders van het slachtoffer in [woonplaats] is gereden. Daar hebben zij gewacht tot het slachtoffer de woning verliet. Toen het slachtoffer daarna naar de woning van zijn broer is gereden, zijn zij ook naar dat adres gereden. Ook daar hebben zij gewacht totdat het slachtoffer de woning weer verliet. Daarna zijn zij het slachtoffer opnieuw gevolgd en hebben zij hem – door diens voertuig klem te rijden – gedwongen te stoppen. Vervolgens zijn verdachte en zijn medeverdachte uitgestapt en is er geschoten. Toen het slachtoffer uiteindelijk weg reed, zijn de verdachte en de medeverdachte weer in de auto gestapt en teruggereden naar [plaats] . Zij zijn in de loop van de avond in de [auto 3] aangehouden op de A27.
De medeverdachte is geen bekende van het slachtoffer. Niet is gebleken van een motief bij hem om het slachtoffer te bedreigen op de wijze zoals dat is gebeurd. Een dergelijk motief kan wel gevonden worden bij verdachte, met wiens ex-vrouw het slachtoffer een relatie is aangegaan. Daarnaast geeft de gebleken coördinatie tussen de gedragingen van verdachte en medeverdachte er blijk van dat beiden wisten wat de bedoeling was en geen van beiden overvallen werd door de gang van zaken, waaronder het gebruik van een vuurwapen. Zodoende kan het niet anders zijn dan dat er overleg is geweest tussen deze beide mannen en wetenschap van de aanwezigheid van het vuurwapen en de reden daarvoor.
Het hof acht gelet op het voorgaande bewezen dat sprake is van een nauwe bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Het hof is voorts van oordeel dat de bijdragen van beide verdachten aan beide strafbare feiten van voldoende gewicht zijn om van medeplegen te kunnen spreken.
Schiethanden
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat de agent die een waarschuwingsschot heeft gelost, verdachte en de medeverdachte heeft aangeraakt, waarna schotresten op de handen van verdachte en de medeverdachte terecht zijn gekomen zodat, nu ook uit de stukken niet blijkt van aangetroffen DNA van verdachte en de medeverdachte op de aangetroffen hulzen, vrijspraak van het tenlastegelegde dient te volgen.
Het hof stelt voorop dat op grond van de reeds besproken bewijsmiddelen genoegzaam is vast komen te staan dat er – in elk geval – is geschoten als onderdeel van het bedreigende handelen. Deze bewijsmiddelen betreffen de verklaring van het slachtoffer, de verklaringen van getuigen, alsmede het aantreffen van hulzen op de plaats delict. Het feit dat er op de hulzen geen DNA-sporen van verdachte en/of medeverdachte zijn aangetroffen maakt dit niet anders. De bij verdachte en medeverdachte aangetroffen schiethanden heeft het hof niet voor het bewijs in deze gebezigd. Het hof overweegt hieromtrent ten overvloede dat uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2019, pagina’s 68-70, volgt dat verdachte en de medeverdachte op 9 januari 2019 zijn aangehouden. Bij deze aanhouding heeft een van de opsporingsambtenaren een waarschuwingsschot afgevuurd. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat deze opsporingsambtenaar verdachte en de medeverdachte niet onder controle heeft gebracht, geboeid of getransporteerd. Derhalve zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de op de handen van de verdachte en de medeverdachte aangetroffen schotresten daar door overdracht via de handen van deze opsporingsambtenaar zijn beland.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op 9 januari 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- met een auto ( [auto 1] met kenteken [kenteken 1] ) dicht achter de auto ( [auto 2] , met kenteken [kenteken 2] ) waarin die [slachtoffer] reed te gaan rijden en vervolgens
- de auto van die [slachtoffer] klem te rijden, zodat die [slachtoffer] zijn auto moest stoppen en vervolgens
- uit de auto te stappen en vervolgens met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] te schieten;
2.
hij op 9 januari 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één centraal vuur knalpatroon, merk Walther, van het kaliber 9 mm P.A.K., voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben op 9 januari 2019 aangever [slachtoffer] gevolgd met een auto. Nadat zij hem hadden klemgereden zijn ze uitgestapt en hebben ze in de richting van [slachtoffer] geschoten. De achtergrond van dit feit is gelegen in de relationele sfeer: [slachtoffer] had een relatie met de ex-vrouw van verdachte en verdachte wilde [slachtoffer] hierop aanspreken.
Het betreft een ernstig feitencomplex. Verdachte en de medeverdachte hebben berekenend en doelgericht geprobeerd het slachtoffer vrees aan te jagen op een wijze die niet getolereerd kan worden. Dat het uiteindelijk bleek te gaan om een vuurwapen dat ‘slechts’ knalpatronen loste, maakt dit niet anders. Door zijn handelen hebben verdachte en de medeverdachte ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Het slachtoffer was hevig geschrokken van het incident en is meteen naar het politiebureau gereden. De door verdachte gepleegde strafbare feiten zorgden ook voor maatschappelijke gevoelens van onrust en onveiligheid en zijn dan ook volstrekt onacceptabel. Eén van de getuigen heeft 112 gebeld en een andere getuige heeft verklaard dat de situatie hem deed denken aan een ‘drive-by shooting’.
Het hof heeft bij de straftoemeting de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 april 2022 in aanmerking genomen. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest. Het hof ziet in de ernst van de feiten aanleiding om een hogere straf op te leggen. Alles in onderlinge samenhang beziend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, een passende en geboden straf. Met oplegging van deze straf benadrukt het hof nogmaals de ernst van het feit en beoogt het verdachte te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 30 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.