ECLI:NL:GHARL:2022:4296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
200.278.417/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en bewijsopdracht in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022, betreft het de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw na hun scheiding. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. O.J.C. Toxopeus, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.W. van Weert, zijn in hoger beroep gegaan na eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De man had de bewijsopdracht gekregen om aan te tonen dat bepaalde vermogensbestanddelen niet gevormd zijn uit overgespaard inkomen dat verrekend had moeten worden. Het hof heeft vastgesteld dat de man in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Het aanwezige vermogen is niet geheel of gedeeltelijk gevormd uit overgespaard inkomen, en de man heeft overtuigend aangetoond dat de auto, de kapitaalverzekering, en de aandelen in een BV niet tot het te verrekenen vermogen behoren. De vrouw heeft betoogd dat er wel degelijk sprake is van te verrekenen vermogensbestanddelen, maar het hof heeft haar argumenten verworpen. De beslissing van het hof vernietigt eerdere beschikkingen van de rechtbank en bepaalt dat de te verrekenen bedragen op nihil worden vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.417/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 174580)
beschikking van 24 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.W. van Weert te Assen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 2 februari 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Vervolgens heeft het hof ontvangen:
- een journaalbericht namens de man van 1 maart 2021;
- een journaalbericht namens de man van 25 mei 2021 met bijlage(n);
  • twee journaalberichten namens de vrouw van 26 mei 2021, elk met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de man van 26 mei 2021.
1.3
Ingevolge voormelde tussenbeschikking heeft op 10 juni 2021 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.4
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht namens de vrouw van 1 juli 2021;
  • een conclusie na enquête namens de man van 3 augustus 2021;
  • een conclusie na enquête namens de vrouw van 3 augustus 2021;
  • een brief van het hof aan partijen van 18 augustus 2021;
  • een brief namens de man van 24 augustus 2021;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 31 augustus 2021;
  • twee journaalberichten namens de man van 14 februari 2022, met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de vrouw van 16 februari 2022 met bijlage(n).
1.5
Vervolgens heeft er op 1 maart 2022 opnieuw een mondelinge behandeling plaatsgevonden in een nieuwe samenstelling van het hof. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Van Weert heeft mede het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Het hof heeft, zoals ter zitting medegedeeld, de bij journaalberichten van 14 februari 2022 overgelegde brief (in twee versies) van de getuige niet toegelaten tot het dossier, gezien de bezwaren van de vrouw tegen het overleggen daarvan en het feit dat de brief van de getuige een inhoudelijke reactie is van de getuige waarop het hof geen acht kan slaan.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 2 februari 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof, voor zover hier van belang, de man toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat (een deel van) het in die beschikking onder overweging 5.6 vermelde vermogen niet geheel of gedeeltelijk is gevormd uit overgespaard inkomen dat verrekend had moeten worden. Dit betreft:
- de auto;
- de inmiddels uitgekeerde kapitaalverzekering;
- de aandelen van de man in [naam1] B.V.;
- de voormalige echtelijke woning van partijen en de aflossingen op de hypotheekschuld van
die woning en/of investeringen in verbouwingen van die woning;
- overgespaard inkomen voor zover aanwezig in de onderneming van de man.
Deze vermogensbestanddelen behoren ofwel tot het privévermogen van de man ofwel tot het te verrekenen vermogen.
2.3
De man stelt dat hij is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Hij verwijst in dit verband naar de verklaring van zijn getuige-deskundige en het bij journaalbericht van 25 mei 2021 overgelegde rapport met bijlagen van de getuige-deskundige van diezelfde datum. Hij voert aan dat de getuige-deskundige onder ede verklaart als getuige en dat zij concludeert dat de huishoudelijke kosten van partijen een veelvoud zijn geweest van hetgeen in de onderneming is verdiend. Dit is mogelijk gemaakt door onder meer verkoop van vermogensbestanddelen van de eenmanszaak van de man en het aantrekken van leningen in diezelfde onderneming. Op basis daarvan concludeert de getuige-deskundige dat er geen overgespaard inkomen aanwezig is, aldus de man.
2.4
De vrouw stelt dat niet in geschil is dat er nimmer periodiek is verrekend. Evenmin is in geschil dat in verband hiermee alsnog verrekend dient te worden:
- de banktegoeden,
- de inboedel en
- de motoren (m.u.v. de Moto Guzzi V7 sport),
omdat deze goederen/tegoeden zijn verkregen met overgespaard inkomen. Verder stelt zij dat al het inkomen dat is verkregen valt onder het inkomensbegrip als bedoeld in de Wet Inkomstenbelasting 1964. Daarbij wordt geen uitzondering gemaakt voor bepaalde 0inkomsten. Daarom vallen de bijzondere baten onder het inkomensbegrip, temeer omdat de belastingdienst deze als winst uit onderneming, dus als inkomsten aanmerkt. Er is geen sprake van inkomen dat niet valt onder het inkomstenbegrip uit artikel 5.2 van de huwelijkse voorwaarden, zodat geen sprake is van privébestanddelen van de man die niet vallen onder de verrekening, uitgezonderd de Moto Guzzi die op de staat van aanbrengsten staat vermeld. De man heeft niet met feiten en omstandigheden aangetoond dat de auto is gevormd uit inkomen dat niet valt onder het inkomensbegrip van artikel 5.2. van de huwelijkse voorwaarden, aldus de vrouw, en is verder niet geslaagd in zijn bewijsopdracht.
2.5
Het hof stelt voorop dat vast staat dat ten tijde van het huwelijk geen jaarlijkse verrekening heeft plaatsgevonden, zodat het op de peildatum aanwezige vermogen geacht wordt te verrekenen vermogen te zijn, tenzij het tegendeel wordt bewezen. In dat kader heeft de man een bewijsopdracht gekregen. Hierna zal het hof bespreken of de onder 2.2 vermelde vermogensbestanddelen, die vallen onder de bewijsopdracht van de man, te verrekenen vermogensbestanddelen zijn.
de auto
2.6
Aan het rapport van de getuige-deskundige zijn stukken gehecht waaruit blijkt dat in 2010 de aanschaf van de auto is betaald door middel van inruil van een andere auto (tegen een inruilwaarde van € 1.000,-) en de betaling van een bedrag van € 13.950,- vanaf de rekening-courant van de man (de zakelijke rekening van de man). De vrouw heeft niet betwist dat de bij aanschaf van de auto ingeruilde auto eveneens was betaald van de zakelijke rekening van de man, zoals de getuige-deskundige heeft geconcludeerd. Naar het oordeel van het hof is de auto, anders dan de man heeft geconcludeerd, geen bedrijfsvermogen, maar privévermogen, omdat de auto niet staat vermeld op de bedrijfsbalans. Daaruit volgt echter niet (zoals de vrouw stelt) dat de auto tot het te verrekenen vermogen behoort, omdat de man heeft aangetoond dat de auto niet is betaald met verrekenbare inkomsten, maar vanuit een opname van de zakelijke rekening. De vrouw heeft haar ter zitting geformuleerde stelling, dat de auto wel is betaald uit verrekenbare inkomsten, te weten een grote belastingteruggave, niet nader onderbouwd. Daarom zal het hof hieraan voorbij gaan.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het hof de auto geen te verrekenen vermogensbestanddeel is.
de inmiddels uitgekeerde kapitaalverzekering
2.7
Uit het rapport van de getuige-deskundige en de daarbij overgelegde stukken blijkt dat op de peildatum de kapitaalverzekering niet meer als vermogensbestanddeel aanwezig was, omdat die al in 2008 is afgekocht en uitgekeerd. Dit heeft de vrouw niet betwist. Voor de beoordeling van de vraag of de waarde van de polis behoort tot het te verrekenen vermogen is niet relevant of de premies voor deze verzekering destijds al dan niet zijn betaald uit te verrekenen inkomen, omdat vaststaat dat partijen nimmer hebben verrekend en dientengevolge het op de peildatum aanwezige vermogen, tenzij anders blijkt, verrekend dient te worden. Uit het feit dat het uitgekeerde bedrag op de peildatum niet meer beschikbaar was en de kapitaalverzekering toen niet meer bestond, volgt dat de uitgekeerde (aanspraken op de) kapitaalverzekering niet vallen/valt onder het te verrekenen vermogen.
de (waarde van de) aandelen in [naam1] B.V.
2.8
Het hof stelt vast dat de vrouw niet gemotiveerd heeft betwist dat [naam1] B.V. op de peildatum geen activiteiten meer ontplooit, zoals de getuige-deskundige in haar rapport heeft geconstateerd. Verder stelt het hof vast dat de bv op de peildatum geen activa bevat. Uit het voorgaande volgt dat voor zover het destijds in die bv gestorte vermogen afkomstig was uit overgespaarde inkomsten, het vermogen van de bv op de peildatum nihil is, zodat de waarde van de aandelen op de peildatum nihil is en er daarom niets te verrekenen valt.
de voormalige echtelijke woning van partijen en de aflossing op de hypotheekschuld vandie woning en/of investeringen in verbouwingen van die woning
2.9
De vrouw betoogt dat de aflossingen die tijdens het huwelijk zijn gedaan op de zakelijke schulden, verrekend moeten worden. Dit geldt ook voor verbouwingen die zijn gefinancierd met overgespaard te verrekenen inkomen.
2.1
De man stelt (en dit blijkt ook uit de aan het rapport van de getuige-deskundige als productie 10 gehechte leveringsakte) dat de voormalige echtelijke woning op 3 juni 1996 door de vader van de man is verkocht en geleverd aan de man voor een koopprijs van fl. 835.000,-, waarvan fl. 200.000,- is voldaan door verrekening met een schuld van de man aan zijn vader De restantvordering van de vader op de man van fl. 635.000,- is omgezet in een zakelijke hypothecaire geldlening. Niet gebleken is dat met privévermogen de lening aan de vader is afgelost. Zoals blijkt uit de verklaring van de getuige-deskundige staat in de jaarrekening 1998 (blz. 27) een specificatie verbouwing boerenbehuizing van fl. 48.905,- vermeld. Ook is er blijkens de jaarrekening 1996 in dat jaar een kleine verbouwing geweest. De man stelt dat de getuige-deskundige geen aanwijzingen heeft dat deze verbouwingen zouden zijn gefinancierd met overgespaard inkomen. De boerderij behoort tot het ondernemingsvermogen en verbouwingen mogen fiscaal gezien ook in het ondernemingsvermogen afgewikkeld worden. Er is geen enkele indicatie in de jaarrekeningen dat de verbouwingen zijn gefinancierd met overgespaard inkomen en de getuige-deskundige heeft geconcludeerd dat deze zijn gefinancierd door middel van zakelijke leningen.
2.11
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat de voormalige echtelijke woning onderdeel is van het ondernemingsvermogen van de man. Verder onderschrijft het hof de conclusie van de getuige-deskundige dat de verbouwingen zijn gefinancierd met zakelijke leningen en derhalve niet door middel van privé-onttrekkingen of stortingen van niet verrekend overgespaard inkomen. Bovendien heeft de man met behulp van zijn getuige-deskundige met stukken onderbouwd uiteengezet dat in de loop der tijd gedane aflossingen op leningen zijn gefinancierd door het aangaan van nieuwe leningen. Daarom valt er naar het oordeel van het hof niets te verrekenen ter zake van (aflossingen op schulden met betrekking tot) de voormalige echtelijke woning.
overgespaard inkomen voor zover aanwezig in de onderneming van de man
2.12
Uit de stukken blijkt dat de man zijn eenmanszaak, die zoals blijkt uit de aan de huwelijksvoorwaarden gehechte Staat I van aanbrengsten ten tijde van het huwelijk door hem is aangebracht, heeft ingebracht in de per 1 juli 2015 opgerichte maatschap met zijn zoon. In het kader van de verrekening voortvloeiend uit de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden betekent dit dat uitsluitend de vraag dient te worden beantwoord of sprake is van opgepotte winsten die voor verrekening in aanmerking komen volgens de regels van artikel 1: 141 lid 5 BW. Anders dan de vrouw stelt, geldt voor artikel 1:141 lid 5 BW het bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW niet, omdat artikel 1:141 lid 3 BW ziet op het aanwezige vermogen en niet op opgepotte winsten als hiervoor vermeld.
2.13
Uit het bericht van de getuige-deskundige en de daarbij aangehaalde jaarstukken maakt het hof op dat geen sprake is van opgepotte winsten. Wat de vrouw hierover heeft gesteld is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Gelet hierop, is het hof van oordeel dat er geen sprake is van te verrekenen inkomen in de vorm van opgepotte winsten.

3.3. De slotsom

3.1
Zoals overwogen onder 5.5 in de tussenbeschikking van 2 februari 2021 is niet in geschil dat de waarde van de motoren van de man (met uitzondering van de Moto Guzzi V7 Sport zoals vermeld op de aan de huwelijksvoorwaarden gehechte Staat I van aanbrengsten van de man), de saldi op de bankrekening(en), en de inboedel verrekend/verdeeld moeten worden. Partijen hebben zich verder niet uitgelaten over de waarde en saldi van deze vermogensbestanddelen. Het hof gaat er daarom van uit dat partijen de in 5.5 genoemde vermogensbestanddelen in onderling overleg zullen verrekenen/verdelen, voor zover dat nog niet heeft plaatsgevonden, en dat het hof over de verrekening/verdeling van deze vermogensbestanddelen verder niet hoeft te beslissen.
3.2
Onder 5.7 van de hiervoor vermelde tussenbeschikking heeft het hof overwogen dat het verzoek van de vrouw tot bevel aan de man tot het opmaken van een boedelbeschrijving zal worden afgewezen.
3.3
Uit wat is overwogen onder 5.10 tot en met 5.12 van voornoemde tussenbeschikking in combinatie met wat hiervoor onder 2.6 tot en met 2.13 is overwogen, volgt dat de man is geslaagd in zijn bewijsopdracht, zodat het hof zal beslissen als volgt.

4.4. De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 oktober 2019 voor zover die ziet op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, alsmede de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 februari 2020,
en opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de vrouw tot bevel aan de man om over te gaan tot het opmaken van een boedelbeschrijving;
bepaalt de in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te verrekenen bedragen op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, C. Koopman en J.G. Knot, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 24 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.