ECLI:NL:GHARL:2022:428

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
200.293.275/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de voormalige echtelijke woning en inboedel na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de voormalige echtelijke woning en de inboedel tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de woning moest worden verkocht en dat de inboedelzaken aan beide partijen moesten worden toebedeeld. De man, die in hoger beroep ging, betoogde dat hij de woning kon overnemen, maar kon dit niet onderbouwen. Hij vroeg ook om uitstel van de verdeling van de woning, wat het hof niet toekende. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij de woning kon overnemen en dat de belangen van de vrouw zwaarder wogen. De vrouw had in haar incidenteel hoger beroep gevorderd dat de inboedelzaken aan haar zouden worden toebedeeld, wat het hof toekende. Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de verdeling van de inboedel, en legde een dwangsom op aan de man voor het niet afgeven van de inboedelzaken aan de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.275/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 506188)
arrest van 18 januari 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
de man,
advocaat: mr. A.G. Ton, die kantoor houdt te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. A.H.H. Nauta, die kantoor houdt te Lelystad.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
23 september 2020, en het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 5 februari 2021, die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen en gedaan.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 20 april 2021, tevens houdende de grieven (met producties),
- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep (met producties).
2.2.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft de man geen memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
Vervolgens hebben partijen stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn - nadat zij reeds eerder enkele jaren met elkaar gehuwd zijn geweest - [in] 2002 opnieuw met elkaar getrouwd. Op 1 maart 2017 heeft de vrouw een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank. Bij beschikking van 31 oktober 2017 is de echtscheiding uitgesproken. Na een door de man ingediend hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, verzoek tot wraking van de behandelend raadsheren van het hof, verzoek tot wraking van de wrakingskamer en cassatie bij de Hoge Raad, is de echtscheiding uiteindelijk ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 19 juli 2019.
3.2.
In de beschikking van het hof van 1 november 2018 is partijen bevolen om met elkaar over te gaan tot de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
De vrouw heeft in eerste aanleg (in conventie) kort samengevat, en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd de wijze van verdeling (verkoop) van de woning aan [adres] te [woonplaats1] te gelasten, en te bepalen dat de inboedelzaken, vermeld op de inboedellijst onder/met de naam van de vrouw aan de vrouw worden toebedeeld en de inboedelzaken op de inboedellijst onder/met de naam van de man aan de man worden toebedeeld, met bevel aan de man de aan de vrouw toebedeeld inboedelzaken binnen één week na betekening van het vonnis van de rechtbank aan de vrouw ter beschikking te stellen en af te geven, onder verbeurte van een dwangsom.
4.2.
De man heeft in eerste aanleg (in reconventie) kort samengevat, en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd te bepalen dat de belangen van de man dienen te prevaleren en dat de woning niet zal worden verkocht aan een derde in afwachting van het
herfinancieringstraject waarbij de man de woning overneemt tegen de waarde per de datum indiening verzoekschrift echtscheiding, dan wel in afwachting van acceptatie van een
sociale huurwoning, en te bepalen dat partijen ter zake de inboedel niets meer over en weer van elkaar te vorderen hebben.
4.3.
De rechtbank heeft in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 5 februari 2021 bepaald dat de woning wordt verkocht aan een derde, waarna zowel aan de man als
de vrouw zal worden toebedeeld de helft van de overwaarde na verkoop van de woning. Ook heeft de rechtbank de wijze van het verkoopproces nader omschreven. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de inboedelzaken, vermeld op de inboedellijst onder/met de naam van de vrouw aan de vrouw worden toebedeeld en de inboedelzaken op de inboedellijst onder/ met de naam van de man aan de man, met bevel aan de man om de aan de vrouw toebedeelde inboedelzaken binnen een week na datum van het vonnis aan de vrouw ter beschikking te stellen.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1.
De man heeft (in een incident) gevorderd de uitvoerbaarheid bij voorraad van de uitspraak van de rechtbank van 5 februari 2021 te schorsen voor wat betreft de woning, totdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist. Omdat het hof nu uitspraak doet in de hoofdzaak, zal de incidentele vordering wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
5.2.
De man heeft in zijn principaal hoger beroep gevorderd de uitspraak van de rechtbank van 5 februari 2021 te vernietigen voor wat betreft de woning en de vorderingen van de vrouw alsnog af te wijzen en de reconventionele vordering van de man, inhoudende de verdeling van de echtelijke woning uit te sluiten voor een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van betekening van het ten deze te wijzen vonnis, toe te wijzen.
5.3.
De vrouw heeft in haar incidenteel hoger beroep gevorderd de uitspraak van de rechtbank van 5 februari 2021 te vernietigen voor wat betreft de inboedel en te bepalen dat de inboedelzaken, vermeld op de inboedellijst onder/met de naam van de vrouw aan de vrouw worden toebedeeld en de inboedelzaken op de inboedellijst onder/met de naam van de
man aan de man worden toebedeeld, met bevel aan de man de aan de vrouw toebedeelde inboedelzaken binnen één week na betekening van het vonnis van de rechtbank (
het hof gaat er van uit dat de vrouw bedoelt de uitspraak van het hof) aan de vrouw ter beschikking te stellen en af te geven, bij gebreke waarvan de man aan de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat hij nalatig is aan dit bevel te voldoen, tot een maximum van € 10.000,00.
De woning; kan de man deze overnemen (grief I van de man)?
5.4.
In de bestreden uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2021 is de wijze van verdeling van de woning gelast, te weten de verkoop daarvan. De man is van mening dat de rechter ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat hij financieel in staat is de woning over te nemen.
5.5.
Het hof kan de stelling van de man, dat hij in staat is de vrouw uit te kopen, niet rijmen met zijn verzoek de vordering tot verdeling uit te stellen voor een periode van drie jaar (grieven II t/m IV). Indien de man de vrouw kan uitkopen zou dit immers nu zijn beslag moeten kunnen krijgen. Daarnaast heeft de man onvoldoende aangedragen om de conclusie te rechtvaardigen dat hij nu in staat is de woning over te nemen. Partijen zijn uit elkaar sinds december 2016. De man heeft (in de afgelopen jaren en) tot nu toe niet aangetoond dat hij in staat is om de woning over te nemen. Dat de man de woning over kan nemen met de hulp van familieleden, waarbij de vrouw wordt uitgekocht én wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, heeft hij, mede gelet op de betwisting daarvan door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen om een en ander nader te onderbouwen door bijvoorbeeld een concreet en inzichtelijk investeringsplan dan wel een hypotheekofferte van een hypotheekverstrekker in het geding te brengen.
De woning; uitstel van de vordering tot verdeling (grieven II, III en IV van de man)?
5.6.
De man heeft gesteld dat zijn verzoek tot uitstel van de vordering tot verdeling van de woning ten onrechte is afgewezen. De man voert daartoe aan dat hij de reële verwachting heeft dat hij binnen drie jaren een sociale huurwoning kan betrekken. Daarnaast maakt de psychische toestand van de man dat hij nadelige gevolgen zal ondervinden wanneer hij op straat zou komen te staan. Tot slot heeft de man onvoldoende tijd gehad om naar alternatieve woonruimte uit te kijken, omdat hij vanwege zijn eerdere bijstandsuitkering financieel beperkt was.
5.7.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat niemand kan worden gehouden om in een onverdeeldheid te blijven. Wanneer iemand vraagt om een gezamenlijk goed te verdelen, dan zal de rechter dit ook moeten doen (artikel 3:178 lid 1 BW). Artikel 3:178 lid 3 BW bepaalt dat alleen in heel bijzondere gevallen - gevallen waarin de belangen van degene die niet wil verdelen ‘aanmerkelijk groter’ zijn dan de belangen van degene die wil verdelen - kan worden bepaald dat er nog niet verdeeld hoeft te worden. Het hof is van oordeel dat die situatie zich hier niet voordoet. Wat de man aanvoert is onvoldoende zwaarwegend om van het uitgangspunt af te wijken. Van de vrouw kan niet worden verlangd dat de onverdeeldheid nog langer blijft voortbestaan. Partijen zijn uit elkaar sinds december 2016, en het verzoek tot echtscheiding werd ingediend op 1 maart 2017. Per 1 maart 2017 is de huwelijksgemeenschap dus ontbonden. Feitelijk is de verdeling van de woning sinds die tijd al uitgesteld.
De woning; conclusie
5.8.
Gezien het vorenstaande is ook het hof van oordeel dat verkoop van de woning gevolgd door het delen van de netto opbrengst daarvan de aangewezen wijze van verdeling is. Daarbij komt dat de man, indien dit daadwerkelijk tot de mogelijkheden behoort, nog steeds de woning kan overnemen, door zichzelf met een bod te melden bij de verkoopmakelaar. Afhankelijk van de andere biedingen, en de financiële onderbouwing van het bod van de man, staat het de vrouw vrij om alsnog met de man in zee te gaan.
Inboedel (grief I van de vrouw)
5.9.
De vrouw heeft gesteld dat de man tot nu toe heeft nagelaten de aan haar toekomende inboedelzaken zoals vermeld op de inboedellijst af te geven. Zij wil daarom dat aan de veroordeling een dwangsom wordt gekoppeld als prikkel om hieraan te voldoen.
5.10.
Omdat de man niet heeft weersproken dat hij heeft nagelaten de vrouw haar inboedelzaken te verstrekken, zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen.

6.De slotsom

6.1.
De grieven van de man falen en de grief van de vrouw slaagt, zodat het bestreden vonnis gedeeltelijk zal worden vernietigd.
6.2.
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in (het principaal en incidenteel) hoger beroep en de verzochte schorsing:
bekrachtigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
5 februari 2021 behoudens voor zover het de verdeling van de inboedel betreft en de door de vrouw gevorderde dwangsom is afgewezen, en doet opnieuw recht;
bepaalt dat de inboedelzaken, vermeld op de inboedellijst onder/met de naam van de vrouw aan de vrouw worden toebedeeld en de inboedelzaken op de inboedellijst onder/met de naam van de man aan de man worden toebedeeld, met bevel aan de man de aan de vrouw toebedeelde inboedelzaken binnen één week na betekening van dit arrest aan de vrouw ter beschikking te stellen en af te geven, bij gebreke waarvan de man aan de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat hij nalatig is aan dit bevel te voldoen, tot een maximum van € 10.000,00;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Koopman, M.A.F. Veenstra en A.P. de Jong-de Goede en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022.