ECLI:NL:GHARL:2022:426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
200.299.602
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksgeschil en rechtsgeldigheid van een huwelijk in het kader van echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de rechtsgeldigheid van een huwelijk centraal in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man en de vrouw zijn in Marokko met elkaar gehuwd op 7 november 2002. De man heeft zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit, terwijl de vrouw alleen de Marokkaanse nationaliteit heeft. De man is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de echtscheiding tussen partijen werd uitgesproken. De man betwist de datum van het huwelijk en stelt dat het huwelijk pas op 10 augustus 2004 is gesloten, terwijl de vrouw stelt dat het huwelijk op 7 november 2002 rechtsgeldig is. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen. Het hof concludeert dat het huwelijk op 7 november 2002 is gesloten en dat dit huwelijk pas rechtsgeldig is na de ontbinding van het eerste huwelijk van de man op 2 oktober 2003. Het hof oordeelt dat het huwelijk van partijen vanaf die datum als rechtsgeldig in Nederland wordt erkend. De beslissing van de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken wordt bekrachtigd, en de behandeling van de zaak zal op een later moment worden voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.602/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 487534)
beschikking van 20 januari 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.E. Goudriaan te Gouda, voorheen mr. N. Brands,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M. Beuwer te Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder ook te noemen: de rechtbank), van 22 september 2020 en 3 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatste beschikking wordt verder ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 augustus 2021, en
  • het verweerschrift met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 november 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man met zijn advocaat, en
  • de vrouw met haar advocaat en een tolk in de Berberse taal.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. Beuwer van 11 november 2021 met als bijlage het originele afschrift van de huwelijksakte van 7 november 2002, voorzien van een Franse vertaling.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn in Marokko met elkaar in het huwelijk getreden.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [plaats1] (Marokko), en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [plaats2] (Marokko).
3.3
Bij beschikking van 10 januari 2020 (zaaknummer 491740) heeft de rechtbank bij wege van voorlopige voorziening voor de duur van het geding bepaald dat de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd en dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een bedrag van € 150,- per maand aan de vrouw dient te voldoen.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier thans van belang, de echtscheiding tussen partijen, getrouwd op 7 november 2002 in [plaats3] (Marokko), uitgesproken.
De man heeft de Marokkaanse en de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de vrouw omtrent de echtscheiding en de nevenvoorzieningen af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken in appel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Daartoe overwoog de rechtbank – samengevat – dat genoegzaam vast staat dat partijen op 7 november 2002 in [plaats3] (Marokko) zijn gehuwd en dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
5.2
De man kan zich met die beslissing niet verenigen. Volgens de man had de rechtbank het verzoek tot echtscheiding van de vrouw niet-ontvankelijk moeten verklaren. Hij betwist niet dat partijen zijn gehuwd of dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, maar hij stelt dat het huwelijk op 10 augustus 2004 is gesloten (productie ‘S’ bij beroepschrift) en niet op 7 november 2002. De man heeft ter zitting verklaard dat hij de originele huwelijksakte of het huwelijksboekje niet kan en ook niet wil deponeren, omdat die stukken zich in Marokko bevinden. Ter zitting heeft de man daarnaast aangevoerd dat sinds 2019 door hem een echtscheidingsprocedure in Marokko aanhangig is gemaakt en dat die procedure nog loopt.
5.3
De vrouw handhaaft haar standpunt dat uit de door haar overgelegde huwelijksakte en het origineel daarvan blijkt dat partijen op 7 november 2002 zijn gehuwd. De vrouw heeft nog aangevoerd dat de kinderen tijdens het huwelijk zijn geboren.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
5.5
De Nederlandse rechter is bevoegd om te oordelen over het echtscheidingsverzoek op grond van artikel 3 lid 1 Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis), aangezien beide echtgenoten in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben.
Op de echtscheiding is Nederlands recht van toepassing ingevolge artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), aangezien partijen geen rechtskeuze hebben gedaan.
5.6
Het hof dient eerst te beoordelen of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk voordat aan het verzoek tot echtscheiding kan worden toegekomen. Artikel 10:31 lid 1 BW bepaalt dat een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig wordt erkend.
Artikel 10:31 lid 4 BW bepaalt dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit. De vrouw heeft in hoger beroep bij journaalbericht van mr. Beuwer van 11 november 2021 als bijlage de originele huwelijksakte van 7 november 2002, voorzien van een Franse vertaling, overgelegd. De originele huwelijksakte is afgegeven door de bevoegde autoriteit. Het huwelijk van 2002 wordt op grond van artikel 10:31 lid 4 BW vermoed rechtsgeldig te zijn. Tegen dit rechterlijk vermoeden staat tegenbewijs door de man open, maar de man heeft dit niet aangeboden en desgevraagd ook gezegd dit niet te zullen/kunnen leveren. De man heeft volstaan met in het geding brengen van een afschrift van een huwelijksakte van 10 augustus 2004.
5.7
Het hof overweegt als volgt. De bewijskracht van een akte is gelegen in het origineel van die akte. Als tegenbewijs is de kopie van de akte die de man heeft overgelegd onvoldoende: de authenticiteit van het onderliggende stuk laat zich moeilijk controleren en de man is ook niet bereid of in staat om het origineel van dat onderliggende stuk in het geding te brengen. Daarbij acht het hof niet aannemelijk dat partijen in augustus 2004 zijn gehuwd, omdat de man geen verklaring geeft voor het feit dat - zou zijn lezing juist zijn – één van de kinderen vóór het huwelijk zou zijn geboren.
Gelet op het vorenstaande is het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het huwelijk op 7 november 2002 is gesloten.
5.8
Uit de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) blijkt dat de man op 7 november 2002 gehuwd was met een andere vrouw. Uit het GBA blijkt verder dat dit eerste huwelijk op 2 oktober 2003 door echtscheiding ontbonden is. Het huwelijk van partijen was bij sluiting derhalve bigaam en een dergelijk huwelijk wordt vanwege strijd met de openbare orde in Nederland niet erkend. Nadat het eerste huwelijk van de man door echtscheiding is ontbonden, is het huwelijk van partijen niet langer in strijd met de Nederlandse openbare orde. Dit betekent dat het op 7 november 2002 gesloten huwelijk van partijen vanaf 2 oktober 2003 als rechtsgeldig in Nederland wordt erkend.
5.9
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als hierna zal worden vermeld. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 3 juni 2021, voor zover de rechtbank daarin de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken;
bepaalt dat de behandeling ter terechtzitting zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip;
verzoekt partijen het hof binnen twee weken na heden schriftelijk verhinderdata op te geven over de maanden februari 2022 tot en met juni 2022 zodat een nieuwe zittingsdatum kan worden bepaald;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, H. Phaff en H. van Loo, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 20 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.