In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 24 augustus 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2018, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.866. De inspecteur van de Belastingdienst had na bezwaar het belastbare inkomen verlaagd tot € 45.228 en de belastingrente tot € 12. Belanghebbende ging hiertegen in beroep bij de rechtbank, maar deze verklaarde het beroep ongegrond.
Tijdens de zitting op 18 mei 2022 te Arnhem, werd door de inspecteur aangegeven dat alle waardeveranderingen van de woning, gelegen aan [adres] te [woonplaats], sinds 15 september 2010 alleen belanghebbende aangaan. Tevens werd gesteld dat belanghebbende sinds 24 augustus 2012 het volledige woongenot van de woning heeft, wat betekent dat hij ook de volledige economische eigendom heeft. Dit leidde tot de conclusie dat de rente op de lening bij [de bank] volledig aftrekbaar is als kosten voor de eigen woning, wat resulteert in een verlaging van het belastbare inkomen met € 2.700.
Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De aanslag werd verlaagd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.528, en de belastingrente werd dienovereenkomstig aangepast. Tevens werd de inspecteur gelast om het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 mei 2022.