In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 5 januari 2021 de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) en rioolheffing heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 140.000 per 1 januari 2017, wat leidde tot een aanslag OZB van € 1.264,06 en een aanslag rioolheffing van € 113,68. Belanghebbende betwist de aanslag OZB en stelt dat deze vernietigd moet worden omdat de vaststelling van de belastingverordening in strijd zou zijn met artikel 219, lid 2 van de Gemeentewet, omdat draagkrachtmotieven ten grondslag zouden liggen aan de belastingheffing. Het Hof oordeelt dat de gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag zijn van inkomen, winst of vermogen, maar dat de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf geldt. Het Hof bevestigt dat de heffingsmaatstaf niet afhankelijk is van de draagkracht van de belastingplichtige. Daarnaast wordt het betoog van belanghebbende dat de opbrengst van de afvalstoffenheffing niet inzichtelijk is, verworpen, omdat de opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1 van de Gemeentewet niet van toepassing is op onroerendezaakbelastingen. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.