ECLI:NL:GHARL:2022:4249

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
21/00195
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onroerendezaakbelasting en rioolheffing in Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 5 januari 2021 de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) en rioolheffing heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 140.000 per 1 januari 2017, wat leidde tot een aanslag OZB van € 1.264,06 en een aanslag rioolheffing van € 113,68. Belanghebbende betwist de aanslag OZB en stelt dat deze vernietigd moet worden omdat de vaststelling van de belastingverordening in strijd zou zijn met artikel 219, lid 2 van de Gemeentewet, omdat draagkrachtmotieven ten grondslag zouden liggen aan de belastingheffing. Het Hof oordeelt dat de gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag zijn van inkomen, winst of vermogen, maar dat de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf geldt. Het Hof bevestigt dat de heffingsmaatstaf niet afhankelijk is van de draagkracht van de belastingplichtige. Daarnaast wordt het betoog van belanghebbende dat de opbrengst van de afvalstoffenheffing niet inzichtelijk is, verworpen, omdat de opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1 van de Gemeentewet niet van toepassing is op onroerendezaakbelastingen. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00195
uitspraakdatum: 24 mei 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 januari 2021, nummer AWB 18/6665, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
gemeente Nijmegen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 115 te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 140.000. Tegelijk met deze beschikking is een aanslag onroerendezaakbelasting, eigenaarsgedeelte (OZBE) van € 1.264,06 en een aanslag rioolheffing eigenaarsgedeelte van € 113,68 opgelegd aan belanghebbende.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede R. Toren namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een niet-woning.
2.2.
In de gemeente Nijmegen heeft met ingang van 2015 een lastenverschuiving plaatsgevonden. In dat kader is voor woningen – in de periode 2015 tot en met 2017 – stapsgewijs het vaste deel van de afvalstoffenheffing afgeschaft, waartegenover de OZB-tarieven voor de eigenaren van woningen zijn verhoogd. Voor niet-woningen is besloten de lasten te verschuiven van gebruikers naar eigenaren. Met dit laatste is onder meer beoogd de lasten van huurders te verlagen en leegstand tegen te gaan.
2.3.
In verband met het bovenstaande zijn de tarieven voor de OZBE (ex artikel 220, aanhef, en onder b, van de Gemeentewet) verhoogd en de tarieven voor de onroerende-zaakbelasting gebruikers (ex artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet) met ingang van het belastingjaar 2016 verlaagd tot 0,2466% (2016) en 0,1228% (2017). Het percentuele tarief van de OZBE voor niet-woningen bedroeg in 2014 en 2015 nog 0,4340%, respectievelijk 0,4504%, tegenover 0,5947% in 2016 en 0,7282% in 2017. Een en ander is vastgelegd in de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2016 (hierna: de Verordening 2016) en de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2017 (hierna: de Verordening 2017). De Verordening 2016 is gepubliceerd in het Gemeenteblad op 21 december 2015 en de Verordening 2017 is gepubliceerd in het Gemeenteblad op 27 december 2016. In 2018 is de onroerende-zaakbelasting gebruikers geheel afgeschaft. In 2018 bedroeg het tarief OZBE 0,9119%.
2.4.
In het voorstel van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 28 november 2017, FA20, Nr. 17.0008347 [1] is onder meer het volgende opgenomen:

Argumenten
In het coalitie-akkoord 2014-2018 zijn voor de gemeentelijke belastingen voor de komende jaren keuzes gemaakt die op twee uitgangspunten zijn gebaseerd, namelijk de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten en de gebruiker betaalt. Geleidelijk aan verschuiven we de lasten van gebruikers naar eigenaren van woningen en bedrijfspanden en dat doen we door:
• de Afvalstoffenheffing vanaf 2015 in drie jaar af te schaffen en te verschuiven naar de OZB voor woningen;
• de OZB voor gebruikers van niet-woningen vanaf 2016 in drie jaar af te schaffen en te verschuiven naar de OZB voor eigenaren van niet-woningen;
• de maximale WOZ waarde waarover Rioolheffing wordt berekend (aftoppingsgrens) geleidelijk te verhogen naar 10 miljoen;
• de prijs van de groene huisvuilzak te handhaven op € 0,93 per huisvuilzak en de prijs van de rode zak te handhaven op € 0,62.
(…)
2. Reinigingsheffingen
Onder de Reinigingsheffingen vallen de Afvalstoffenheffing en het Reinigingsrecht.
2a. Afvalstoffenheffing
Vanaf 2017 betalen gebruikers alleen nog afvalstoffenheffing via de groene of rode huisvuilzak of via een naheffing op basis van het aantal keren dat een ondergrondse restafvalcontainer is gebruikt. Op deze manier wordt het principe “de vervuiler betaalt” gerealiseerd. Vanaf 2017 is de verschuivingsmaatregel vanuit het coalitieakkoord waarin de afvalstoffenheffing wordt afgeschaft en volledig wordt ondergebracht in de OZB voor woningen, volledig verwerkt. In het coalitieakkoord is tevens afgesproken de prijzen voor de groene en rode afvalzak niet te verhogen.
De Afvalstoffenheffing (huisvuilzakken) heeft hierdoor een kostendekkendheid van 15% bereikt.”
2.5.
In het coalitieakkoord 2014-2018, Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Aanpak van leegstand met gerichte acquisitie en een visie op krimp
De benutting van het winkeloppervlak staat onder druk, naar verwachting neemt de leegstand in de komende jaren toe. Om leegstand te bestrijden en verloedering tegen te gaan zetten we in op acquisitie van nieuwe concepten en een ruimer vestigingsklimaat voor starters. Ook het verschuiven van de OZB voor huurders naar eigenaren van winkelpanden zal helpen om leegstand te bestrijden.
(…)”

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
In geschil is de aanslag OZBE.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de aanslag OZBE vernietigd moet worden omdat – in strijd met artikel 219, lid 2 Gemeentewet – draagkrachtmotieven ten grondslag hebben gelegen aan de vaststelling van de Verordening onroerendezaakbelasting 2018 (hierna: de Verordening). Verder voert belanghebbende aan dat niet inzichtelijk is wat het aandeel van de afvalstoffenhefing is in de OZBE zodat het feitelijk onmogelijk wordt gemaakt om te controleren of de opbrengst van de afvalstoffenheffing niet uitgaat boven de kosten van het beheer van huishoudelijke afvalstoffen.
3.3.
De WOZ-waarde en de aanslag rioolheffing zijn niet in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Blijkens artikel 220 van de Gemeentewet kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen twee afzonderlijke belastingen worden geheven, te weten, kort gezegd, a) een belasting van gebruikers van niet-woningen; en b) een belasting van genothebbenden van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Het staat een gemeenteraad vrij om geen, beide of één van beide onroerende-zaakbelastingen genoemd in artikel 220 van de Gemeentewet op te nemen in een gemeentelijke verordening en om één van beide belastingen naar een (veel) lager tarief te heffen. Het vaststellen van een belastingverordening, waaronder het belastingtarief, is op grond van artikel 216 Gemeentewet de bevoegdheid van de gemeenteraad. De belastingrechter is niet bevoegd over de in de verordening vastgelegde tarieven te oordelen, tenzij dit tarief in strijd is met een hogere wettelijke regeling of leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van deze bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, dan wel de tarieven in strijd zijn met enig rechtsbeginsel. [2]
Schending artikel 219, lid 2 Gemeentewet (draagkrachtmotieven)
4.2.
Belanghebbende betoogt dat de aanslag OZBE moet worden vernietigd omdat aan de Verordening, in strijd met artikel 219, lid 2, Gemeentewet, draagkrachtmotieven ten grondslag hebben gelegen. Dit betoog faalt op grond van hetgeen het Hof heeft overwogen in haar reeds aangehaalde uitspraak van 2 februari 2021 betreffende de verordeningen van de gemeente Nijmegen voor de jaren 2016 en 2017. In deze uitspraak overwoog het Hof het volgende:
“4.6. Een gemeentelijke belasting mag niet afhankelijk worden gesteld van inkomen, winst of vermogen. Artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet maakt hierbij echter een voorbehoud voor een heffingsmaatstaf welke is voorgeschreven in paragraaf 2 of 3 van hoofdstuk XV van de Gemeentewet. In paragraaf 2 van dit hoofdstuk is artikel 220c opgenomen. Op grond van dit artikel dient de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf voor onroerende-zaakbelastingen. Een gemeente heeft bij de vaststelling van deze heffingsmaatstaf geen vrije keuze. Ten overvloede merkt het Hof op dat met de WOZ-waarde de waarde van een onroerende zaak wordt vastgesteld en niet het vermogen van een belastingplichtige. Hoewel er een verband bestaat tussen de WOZ-waarde en het vermogen van een belastingplichtige, is de heffingsmaatstaf voor de OZB dan ook niet van het vermogen afhankelijk gesteld, nog los van het hierboven bedoelde voorbehoud. Verder is noch het tarief, noch de maatstaf van heffing afhankelijk van inkomen, winst of vermogen. De enkele omstandigheid dat de het tarief van een gemeentelijke belasting is verhoogd terwijl het tarief van een andere gemeentelijke belasting is verlaagd, kan die conclusie niet dragen.”
4.3.
Het Hof neemt deze overweging over en beslist dat dit ook geldt ten aanzien van de Verordening nu daaraan dezelfde overwegingen ten grondslag hebben gelegen als aan de voor de jaren 2016 en 2017 geldende verordeningen. Dat – zoals belanghebbende heeft gesteld – het mede de bedoeling van de coalitiepartners was om lasten ter zake van niet-woningen te verschuiven van gebruikers naar eigenaren doet daaraan niet af, omdat ook daaruit nog niet volgt dat sprake is van een ongeoorloofde heffing naar draagkracht.
Wordt de opbrengstlimiet overschreden?
4.4.
Verder betoogt belanghebbende dat de aanslag moet worden vernietigd omdat hij door de wijze van heffing niet in staat is te beoordelen of de opbrengst van afvalstoffenheffing hoger is dan de kosten. Ook dit betoog faalt. De opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1, Gemeentewet geldt immers niet voor onroerendezaakbelastingen als bedoeld in artikel 220 Gemeentewet. Daarnaast mist het betoog van belanghebbende een feitelijke grondslag, omdat uit het voorstel van de Burgemeester en wethouders volgt dat de verschuiving van de afvalstoffenheffing van gebruikers naar eigenaren enkel heeft plaatsgevonden binnen de OZB voor woningen. Ter zake van niet-woningen (zoals de onroerende zaak van belanghebbende) werd geen afvalstoffenheffing geheven en zulks is ook thans niet het geval. Dat de gemeente Nijmegen de kosten van de inzameling van afval gedeeltelijk dekt uit de algemene middelen (waartoe ook de opbrengst OZBE van niet-woningen behoort) doet daaraan niet af.
4.5.
Dat sprake zou zijn van strijd met enig andere hogere wettelijke regeling of beginsel is het Hof evenmin gebleken.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. A.J. van Lint, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak, De voorzitter,
te ondertekenen.
(J.W.J. de Kort) (T.H.J. Verhagen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 mei 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.
2.Zie Hof Arnhem-Leeuwarden, 2 februari 2021, nr. 19/01420 en 19/01421, ECLI:NLGHARL:2021:1071