ECLI:NL:GHARL:2022:4206

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.281.371
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de eigendom van een appartement in Rusland

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee ex-echtgenoten. De vrouw, appellante in het principaal hoger beroep, en de man, geïntimeerde in het principaal hoger beroep, zijn verwikkeld in een geschil over de eigendom van een appartement in Rusland en de rechten met betrekking tot moederschapscertificaten. Het hof heeft in een eerder tussenarrest de man de gelegenheid gegeven om te reageren op een door de vrouw ingediende productie die hij betwistte. De man stelde dat de vrouw eigenaar of mede-eigenaar was van het appartement, maar het hof oordeelde dat hij zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd. De vrouw had bewijs overgelegd waaruit bleek dat zij geen eigenaar was van het appartement. Het hof concludeerde dat de man niet in zijn bewijslevering was geslaagd en dat de grieven van de vrouw in het principale hoger beroep faalden. De grieven van de man in het incidentele hoger beroep slaagden gedeeltelijk, wat leidde tot een gedeeltelijke vernietiging van het vonnis van de rechtbank Gelderland. Het hof bepaalde dat de man voor de helft gerechtigd is in de uitkering in Russische valuta die de vrouw ontvangt ter zake van het moederschapscertificaat. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, en het hof wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht,
zaaknummer gerechtshof 200.281.371
(zaaknummer rechtbank 18.25027)
arrest van 24 mei 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster op de vordering, eiseres van de tegenvordering,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. B. Anik,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser van de vordering, verweerder op de tegenvordering,
hierna: de man,
advocaat: mr. M. Veurman.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 februari hier over.
1.2
Hierna heeft de man een akte uitlating genomen.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof heeft in het tussenarrest (punt 5.16 en volgende) de man op het punt van het appartement in Rusland de gelegenheid gegeven te reageren op de productie 4 die de vrouw bij het journaalbericht van 27 december 2021 in het geding heeft gebracht.
2.2
De man is het er niet mee eens dat de vrouw die productie nog heeft overgelegd aan het hof nadat partijen de stukken al hadden overgelegd aan het hof voor het nemen van een beslissing, en meent dat die productie - die in een eerder stadium door het hof was geweigerd - buiten beschouwing moet worden gelaten.
2.3
Het klopt dat, nadat partijen in mei 2021 de stukken hebben gefourneerd, het hof de na het fourneren in juni 2021 toegezonden productie 4 heeft geweigerd op grond van het procesreglement. Dit reglement beoogt een goede en tijdige procesvoering te bevorderen. Maar omdat de verdere voortgang van de procedure buiten toedoen van partijen is vertraagd en een arrestdatum op een termijn van een half jaar is gesteld, kan van het nieuwe verzoek van de advocaat van de vrouw om de productie alsnog in de beoordeling te betrekken, niet gezegd worden dat dit verzoek op zichzelf voor onredelijke vertraging van de procedure zorgt, nu de vrouw in haar akte van 11 mei 2021 nadrukkelijk en voldoende gespecificeerd bewijs heeft aangeboden van haar stelling dat zij geen (mede)eigenaar is van het appartement in [plaats1] . Nu de man is staat is gesteld om bij akte op de overgelegde productie te reageren overweegt het hof dat die productie en de reactie daarop van de man deel uit maken van het dossier en het het hof daar bij zijn oordeel acht op zal slaan.
2.4
De man betwist de authenticiteit van productie 4 en wijst op het al eerder door hem ingediende uittreksel uit het Russische Algemeen Register Onroerend Goed (productie H) en wat hij verder al heeft aangevoerd hierover en aan producties heeft overgelegd. Volgens hem blijkt daaruit afdoende dat de vrouw eigenaar althans mede-eigenaar is van het appartement in [plaats1] .
2.5
Het hof overweegt als volgt. De man stelt dat de vrouw eigenaar dan wel mede-eigenaar is van het appartement in [plaats1] . De vrouw betwist dit. Het ligt daarom op de weg van de man om zijn stellingen voldoende te onderbouwen en zo nodig te bewijzen.
De man is daarin niet geslaagd. Uit productie H van de man en ook uit zijn overige overgelegde producties volgt niet dat de vrouw eigenaar of mede-eigenaar is van het appartement; een bewijs van eigendom op naam van de vrouw omvatten die producties niet. Hooguit kan daaruit volgen dat de vrouw geregistreerd of ingeschreven was of is op het adres van het appartement, maar dat zegt niets over de eigendom van het appartement.
De man heeft bij zijn akte van 13 april 2021 nader bewijs van zijn stellingen aangeboden door het overleggen van vertalingen van de bij de memorie van antwoord overgelegde producties C en D. Die vertalingen zijn overigens nooit door de man in het geding gebracht, terwijl daar inmiddels voldoende tijd voor geweest is. De man stelt ten aanzien van deze stukken overigens slechts (randnummer 38 bij memorie van antwoord) dat de vrouw ingeschreven staat op het adres van het appartement, niet dat zij eigenaar is.
Daarbij komt dat productie 4 van de vrouw, blijkens de bijgevoegde beëdigde Nederlandse vertaling uit het Russisch, een uittreksel betreft uit het Centraal staatsregister van onroerende goederen inzake hoofdgegevens en geregistreerde rechten op een onroerend goed van 21 mei 2021. Daarin staat als rechthebbende op de eigendom van het appartement (woonruimte) met het kadasternummer [nummer1] , gelegen in de Republiek Oedmoertië, stad [plaats1] , [adres1] : [naam1] , [geboortedatum] , op grond van een overeenkomst tot levering van een appartement (woning) aan burgers, geregistreerd bij het Bureau Technische Inventarisatie (BTI) van de stad [plaats1] op 18-12-1992, afgegeven op 10-12-1992. Dit stuk wijst erop dat de vrouw geen eigenaar of mede-eigenaar van het appartement is. Hoewel de man in zijn reactie daarop de authenticiteit van het stuk betwist, geeft hij niet aan op grond waarvan hij meent dat het stuk niet authentiek is..
Bij deze stand van zaken heeft de man zijn stelling dat de vrouw eigenaar of mede-eigenaar is van het appartement tegenover de betwisting van de vrouw onvoldoende onderbouwd. Daarom is voor nadere bewijslevering door de man geen plaats. Grief II van de man faalt.

3.De slotsom

3.1
De grieven in het principale hoger beroep van de vrouw falen. Grief I in het incidentele hoger beroep van de man slaagt gedeeltelijk, namelijk ten aanzien van één certificaat. Het hof zal voor zover de vordering van de man op dat punt was afgewezen het vonnis vernietigen en daarop hierna beslissen zoals bedoeld in 5.12 van het tussenarrest. Voor het overige falen de grieven in het incidentele hoger beroep.
Het bestreden vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
3.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn en het geschil voortvloeit uit de afwikkeling van hun huwelijksgoederengemeenschap, zullen de kosten van het hoger beroep/beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
4.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Zutphen) van 13 maart 2020 voor zover daarbij de vordering van de man ten aanzien van de moederschapscertificaten zijn afgewezen, en doet in zoverre opnieuw recht;
4.2
Bepaalt ten aanzien van het moederschapscertificaat dat de man voor de helft gerechtigd is in de uitkering in Russische valuta op het moment dat de vrouw van de Russische overheid een uitkering ontvangt ter zake van dat moederschapscertificaat;
4.3
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
4.4
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
4.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en J.U.M. van der Werff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.