Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“… maar dat de ramen op de verdiepingen naar alle waarschijnlijkheid niet geblindeerd waren en open konden worden gezet”en rechtsoverweging 4.10:
“Hiervoor is reeds vastgesteld dat de ramen destijds doorzichtig waren en open gezet konden worden”). Tegen deze vaststelling door de rechtbank heeft [appellant] niet voldoende duidelijk gegriefd, zodat het hof ervan moet uitgaan dat de ramen in vlak 2 vanaf de bouw van het pand in 1985-1987 doorzichtig waren en open konden worden gezet. Toen [appellant] zijn perceel in 2017 verwierf bestond die situatie, die als strijdig met artikel 5:50 lid 1 BW en daarmee onrechtmatig moet worden beschouwd, meer dan 20 jaar. Dat brengt mee dat het recht om wegneming van de openingen te vorderen op grond van de artikelen 3:306 en 3:314 BW al was verjaard toen [appellant] eigenaar werd en dat zijn vordering om de ramen van vlak 2 slechts op luchtstand te kunnen laten plaatsen en ondoorzichtig te maken niet kan worden toegewezen. Dit alles brengt mee dat de klachten van [appellant] die zijn gericht tegen het oordeel dat de rechtbank ten onrechte misbruik van bevoegdheid heeft aangenomen, niet behoeven te worden beoordeeld.