ECLI:NL:GHARL:2022:4160

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.306.023
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag bewindvoerder en benoeming opvolgend bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarbij verzoekers, de halfbroer en zijn echtgenote, ambtshalve zijn ontslagen als bewindvoerders van [naam1] en [de bewindvoerder1] tot opvolgend bewindvoerder is benoemd. De verzoekers hebben in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en hen opnieuw als bewindvoerders te benoemen. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, waaronder de afspraken die verzoekers in 2016 met de kantonrechter hebben gemaakt over het interen op het vermogen van [naam1]. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekers sinds 2013 voor [naam1] zorgden en dat er geen gewichtige redenen waren voor het ontslag van verzoekers als bewindvoerders. Het hof oordeelt dat verzoekers adequaat hebben gereageerd op verzoeken om informatie van de kantonrechter en dat de communicatie over het ontslag niet correct is verlopen. Het hof vernietigt de bestreden beschikking en bevestigt de benoeming van verzoekers als bewindvoerders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.023
(zaaknummer rechtbank Gelderland 9477674)
beschikking van 24 mei 2022
inzake
[verzoeker], en
[verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: verzoekers, respectievelijk de halfbroer en zijn echtgenote,
advocaat: mr. M.J. Drost te Leusden.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[naam1],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [naam1] ,
en
de besloten vennootschap
[de bewindvoerder1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [de bewindvoerder1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, Team bewind en erfrecht van 19 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 januari 2022;
- een brief van [de bewindvoerder1] van 17 februari 2022;
- een brief van [de bewindvoerder1] van 22 maart 2022 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2022 plaatsgevonden in aanwezigheid van verzoekers en hun advocaat. [naam1] was niet aanwezig en namens [de bewindvoerder1] was ook niemand aanwezig.

3.De feiten

3.1
Op 21 mei 2007 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam1] onder bewind gesteld, met benoeming van de halfbroer en de heer [de bewindvoerder2] (volgens de Basisregistratie Persoonsgegevens: de heer [de bewindvoerder2] ) tot bewindvoerders. De heer [de bewindvoerder2] is op 27 februari 2013 ontslagen als bewindvoerder, bij welke beslissing de echtgenote van de halfbroer tot tweede bewindvoerder is benoemd.
3.2
De halfbroer is op 21 mei 2007, eveneens samen met de heer [de bewindvoerder2] , tot mentor benoemd over [naam1] . De heer [de bewindvoerder2] is op 10 oktober 2016 overleden.
3.3
Sinds 2013 woont [naam1] bij verzoekers.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter verzoekers ambtshalve ontslagen als bewindvoerder en [de bewindvoerder1] tot opvolgend bewindvoerder benoemd.
4.2
Verzoekers komen in hoger beroep van de bestreden beschikking. Zij verzoeken deze te vernietigen, [de bewindvoerder1] per heden als bewindvoerder te ontslaan en verzoekers weer tot bewindvoerders te benoemen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om (ambtshalve) ontslag te verlenen. Het hof overweegt als volgt.
5.2
De halfbroer is sinds 2007, kort nadat [naam1] in 2006 wees is geworden, bewindvoerder en mentor van [naam1] . In 2013 hebben verzoekers besloten dat het voor [naam1] beter is om bij hen te wonen. In het verzorgingstehuis werd zij niet goed verzorgd. Vanwege hun leeftijd en de belasting die de zorg voor [naam1] meebrengt, hebben zij destijds al besloten dat [naam1] maximaal tien jaar bij hen zou kunnen wonen. Op dit moment is er uitzicht op een nieuwe verblijfplaats voor [naam1] .
5.3
Van 2013 tot en met 2015 ontvingen verzoekers jaarlijks formulieren van de rechtbank voor het afleggen van rekening en verantwoording. Verzoekers zeggen dat zij in 2016 met de kantonrechter hebben afgesproken dat er jaarlijks met een bedrag van € 6.000,- tot € 7.000,- zou mogen worden ingeteerd op het vermogen van [naam1] . Dit budget mocht worden aangewend voor bijvoorbeeld (producten voor) verzorging en vakanties. Verzoekers hebben van deze afspraak een bevestiging gevraagd bij de rechtbank. In het e-mailbericht van 7 januari 2022 geeft de rechtbank aan dat er enkel gespreksnotities zijn gemaakt en dat er niet met terugwerkende kracht een proces-verbaal kan worden opgemaakt (productie 9 beroepschrift). Het hof gaat ervan uit dat deze afspraak inderdaad gemaakt is.
5.4
Vervolgens hebben verzoekers vanaf 2016, na het maken van de afspraak en in tegenstelling tot de jaren ervoor, geen formulieren meer ontvangen voor het afleggen van rekening en verantwoording.
De kantonrechter heeft in april 2021 de ontbrekende financiële informatie opgevraagd bij de verzoekers. Daar hebben zij in de maanden april en mei 2021 over gecorrespondeerd. Op het laatste verzoek van de kantonrechter van 21 mei 2021 hebben verzoekers op 25 mei 2021 gereageerd.
5.5
Daarna heeft de kantonrechter, onder verwijzing naar de brief van 21 mei 2021, op 15 september 2021 verzocht om (aanvullend) bewijs. Gevraagd is om bewijs waaruit blijkt dat het vermogen op de ING-rekening van [naam1] in 2018 met € 55.000,- is afgenomen. Daarbij is ook aangekondigd dat, als de stukken niet uiterlijk op 29 september 2021 zijn ingediend, verzoekers zullen worden ontslagen.
5.6
Verzoekers hebben gezegd dat zij, na hun mail van 25 mei 2021, niets meer van de kantonrechter hebben vernomen. De brief van 15 september 2021 is niet aangetekend verzonden en heeft hen nooit bereikt. Volgens verzoekers zou dit ermee te maken kunnen hebben dat zij in het buitengebied wonen, waar vaker problemen zijn met de postbezorging.
In november 2021 werden zij verrast door de beschikking, waarin zij ambtshalve zijn ontslagen. Daar hebben verzoekers direct op gereageerd, waarop door de rechtbank is geantwoord dat het bericht zal worden voorgelegd aan de kantonrechter. Een reactie op dat bericht hebben de bewindvoerders niet meer gekregen.
5.7
Op de zitting bij het hof hebben verzoekers toegelicht dat het vermogen van [naam1] niet met € 55.000,00 is afgenomen. Er is sprake geweest van een overboeking, maar het geld is niet weg. De bevestiging daarvan, in ieder geval tot en met 2019, ziet het hof in de overgelegde belastingaangiften over de jaren 2016 tot en met 2019 en de (eind)rekening en verantwoording die de bewindvoerders aan [de bewindvoerder1] hebben afgelegd in 2021.
5.8
Gelet op het hele verloop en de omstandigheden in deze zaak zoals hiervoor geschetst, is het hof van oordeel dat er geen gewichtige redenen zijn voor (ambtshalve) ontslag van verzoekers.
De halfbroer is al lange tijd betrokken als bewindvoerder. Weliswaar hadden verzoekers ook vanaf 2016 rekening en verantwoording moeten afleggen, maar de verklaring waarom dit niet is gebeurd vindt het hof geloofwaardig. Tot 2016 ontvingen zij daar jaarlijks een bericht over en vanaf 2016 niet meer. Bovendien hebben verzoekers in 2016 een afspraak gemaakt met de kantonrechter over het interen op het vermogen en waar dat vermogen aan mag worden besteed.
Van belang is verder dat verzoekers telkens adequaat reageerden op het moment dat de kantonrechter om informatie verzocht.
Het hof acht ook aannemelijk dat verzoekers de brief, die op 15 september 2021 door de kantonrechter is verstuurd, niet hebben ontvangen. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat zij niet de waarheid zouden spreken, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de brief niet aangetekend is verzonden. Gebleken is namelijk dat het bedrag van € 55.000,00 niet weg is, maar enkel overgeboekt. Het vermogen van [naam1] neemt verder jaarlijks weliswaar af, maar de omvang van de afname is in lijn met de afspraak die in 2016 is gemaakt.
Het hof komt dus tot de conclusie dat er geen sprake was van gewichtige redenen voor het (ambtshalve) ontslag van verzoekers.
5.9
Het hof voegt daaraan nog het volgende toe. Verzoekers hebben naar de overtuiging van het hof het beste voor met [naam1] . De halfbroer is al vanaf 2007 de bewindvoerder. Hij en zijn echtgenote hebben [naam1] in huis genomen en haar verzorgd, terwijl dit ook voor hen persoonlijk en voor het gezin een behoorlijke (be)last(ing) moet zijn geweest. Zij hebben ook uitgelegd dat zij de (financiële) zorg voor [naam1] zoveel mogelijk in de familie hebben willen houden. Als zij op leeftijd komen, zal hun zoon het bewind in de toekomst overnemen en anders de zorginstelling waar [naam1] dan verblijft.
Dat de bewindvoerders de brief van 15 september 2021 niet hebben ontvangen en zij vervolgens worden geconfronteerd met een (ambtshalve) ontslag, is dan ook pijnlijk en raakte hen duidelijk emotioneel. Dit had niet hoeven gebeuren als de kantonrechter op een mondelinge behandeling eerst met verzoekers het voornemen tot het ontslag had besproken of op een andere wijze contact met verzoekers had opgenomen voordat hij de beslissing nam.
5.1
Verder is nog van belang dat [de bewindvoerder1] niet ter zitting is verschenen, zodat het hof niet heeft kunnen vaststellen of [de bewindvoerder1] werkzaamheden heeft verricht en waar die eventueel uit bestaan. In hoeverre er in redelijkheid aanspraak zou moeten kunnen worden gemaakt op een vergoeding, is dan ook niet te bepalen. Het hof gaat er vanuit dat, voor zover [de bewindvoerder1] van mening is aanspraak te kunnen maken op enige vorm van vergoeding, zij contact met verzoekers zullen opnemen.
5.11
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen. Verzoekers zijn daardoor de bewindvoerders van [naam1] gebleven. Voor zover [de bewindvoerder1] de afgelopen periode handelingen heeft verricht, blijven deze in stand (zie artikel 1:448 lid 4 jo 1:384 BW).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 19 november 2021, uitgesproken onder zaaknummer 9477674.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, H. Phaff en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door drs. K. Beuwer als griffier en is op 24 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.