ECLI:NL:GHARL:2022:4157

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.304.288
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgangsregeling tussen een moeder en haar dochter in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar oudste dochter, [de minderjarige1]. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om een uitbreiding van de omgangsregeling, die momenteel is vastgesteld op eenmaal per vier weken anderhalf uur begeleid contact. De rechtbank Gelderland had eerder deze regeling vastgesteld, en de moeder is het hier niet mee eens. De moeder heeft een jongere dochter, [de minderjarige2], en verwacht binnenkort een derde kind. De moeder heeft in het verleden een ondertoezichtstelling gehad en is momenteel bezig met een persoonlijkheidsonderzoek om haar situatie te verbeteren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2022 waren de moeder, een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI), en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig. De GI heeft aangegeven dat [de minderjarige1] momenteel niet in staat is om een uitgebreidere omgang met haar moeder aan te kunnen, gezien haar kindeigen problematiek. De GI heeft geadviseerd om de huidige regeling van eenmaal per vier weken te handhaven, mede omdat de aanwezigheid van de pleegmoeder bij de omgang belangrijk is voor de veiligheid van [de minderjarige1].

Het hof heeft de grieven van de moeder afgewezen en de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van [de minderjarige1] is, gezien haar ontwikkeling en de zorgen die er zijn over haar situatie. De moeder wordt aangemoedigd om te blijven werken aan haar situatie, en het hof zal in de toekomst opnieuw kijken naar de mogelijkheden voor uitbreiding van het contact, afhankelijk van de ontwikkelingen na de geboorte van haar derde kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.288
(zaaknummer rechtbank Gelderland 391045)
beschikking van 24 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.E. Rietjens te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de pleegmoeder van [de minderjarige1] ,
per adres van de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 24 december 2021;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder (via een digitale beeldverbinding), bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI (via een digitale beeldverbinding);
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Het gaat in deze zaak om de oudste dochter van de moeder, zij heet:
[de minderjarige1] en zij is geboren [in] 2015 te [plaats1] . Haar roepnaam is [de minderjarige1] . De vader van [de minderjarige1] is [de vader] . Hij heeft [de minderjarige1] niet erkend en is verder niet betrokken in deze procedure.
3.2
De moeder heeft samen met de heer [naam1] van wie zij is gescheiden, nog een jongere dochter (3 jaar oud) met de roepnaam [de minderjarige2] . Zij woont bij de moeder. De moeder verwacht in juni een derde dochter.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 8 juni 2016 is de voogdij over [de minderjarige1] opgedragen aan de GI.
3.4
[de minderjarige1] is op 14 juli 2016 in een crisispleeggezin geplaatst. Zij woont vanaf dat zij 14 maanden oud was in het huidige perspectief biedende pleeggezin. Het betreft een geheime plaatsing.
3.5
Op het moment van indiening van het verzoek door de moeder bij de rechtbank was er een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] van eenmaal per vier weken anderhalf uur begeleid contact.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is (de invulling van) het recht op omgang van de moeder met [de minderjarige1] . De moeder heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht een omgangsregeling vast te stellen van een dagdeel per twee weken of een regeling die de rechtbank juist acht. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de moeder eenmaal per vier weken anderhalf uur begeleide omgang heeft met [de minderjarige1] .
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing over de omgangsregeling en is met drie grieven in hoger beroep gekomen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [de minderjarige1] van een dagdeel per twee weken of een regeling te bepalen die het hof juist acht.
4.4
De GI voert verweer en vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Niet in geschil is dat de moeder recht heeft op omgang met [de minderjarige1] . Het gaat om de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven.
5.3
De moeder stelt dat zij meer mogelijkheden moet krijgen om een nauwe band met [de minderjarige1] op te bouwen en te onderhouden. Zij is goed in staat om invulling te geven aan een uitgebreider contact met [de minderjarige1] en staat open voor hulp en adviezen daarbij.
Zij zorgt zelf voor de jongere [de minderjarige2] en dat verloopt zo goed dat de eerder uitgesproken ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] niet meer is verlengd. Tegen die achtergrond begrijpt zij niet dat zij niet meer tijd mag doorbrengen met [de minderjarige1] . Zij woont zelfstandig in een appartement van de [naam2] en kan 24 uur per dag een beroep doen op ondersteuning. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat zij recent een persoonlijkheidsonderzoek heeft ondergaan om duidelijk te krijgen hoe zij zelf het beste kan worden begeleid. Op dit moment ontvangt zij vanuit de [naam2] in verband met haar zwangerschap wat extra, vooral praktische, ondersteuning. Als de komende maanden positief verlopen dan is de volgende stap een verhuizing naar een zogeheten “opstapwoning”.
De moeder vindt het lastig dat de pleegmoeder aanwezig is tijdens de omgang. Het is begrijpelijk dat [de minderjarige1] veiligheid moet ervaren, maar zodra de pleegmoeder in de buurt komt, verandert [de minderjarige1] in een bang meisje en worden de posities van de moeder en de pleegmoeder onduidelijk. Er moet daarom gewerkt worden naar onbegeleid contact.
5.4
De GI is van mening dat [de minderjarige1] een uitgebreidere omgang met haar moeder op dit moment niet aankan. Bij [de minderjarige1] is sprake van kindeigen problematiek. Haar situatie kan dan ook niet worden vergeleken met die van [de minderjarige2] . Uit de Chop-list die vorig jaar is afgenomen naar aanleiding van de wens van de moeder om een uitgebreidere omgangsregeling met [de minderjarige1] , is een groot aantal risicofactoren naar voren gekomen waar geen beschermende factoren tegenover staan. Er werd daarom op basis van de uitkomst een omgangsregeling van eenmaal per acht weken geadviseerd. De GI heeft echter besloten dit advies niet te volgen en de al bestaande regeling van eenmaal per vier weken te handhaven, mede met het oog op het belang dat [de minderjarige1] heeft bij het contact met [de minderjarige2] die meekomt naar de omgangsmomenten. Volgens meerdere hulpverleners die de omgang hebben begeleid heeft [de minderjarige1] er behoefte aan dat haar pleegmoeder aanwezig is bij de omgang, ook al maakt dat de moeder onzeker over de rol die zij moet vervullen en de wijze waarop zij haar kinderen dan moet aansturen. Hiervoor heeft de GI aandacht en daarom wordt binnenkort gestart met video-interactiebegeleiding. Verder is er inmiddels iemand van de [naam2] gevonden die als begeleider voor de moeder bij de omgang aanwezig zal zijn.
De GI meldt dat [de minderjarige1] erg slecht heeft gereageerd op het nieuws van de moeder dat zij nog een kindje verwacht. In de speltherapie die [de minderjarige1] krijgt wordt ook gezien dat zij door dit nieuws behoorlijk van slag is geraakt. Op 29 april 2022 worden de bevindingen in de speltherapie besproken en wordt beoordeeld of de zorg voor [de minderjarige1] pleegzorgoverstijgend is geworden. Welke omgangsregeling in de toekomst mogelijk is, hangt af van de uitkomsten van de video-interactiebegeleiding en hoe de situatie verloopt na de geboorte van het derde kind van de moeder.
5.5
De vertegenwoordiger van de raad constateert dat sprake is van verschillende belangen. De moeder heeft stappen gezet en wil graag meer contact, maar [de minderjarige1] kan uitbreiding van de omgang nog niet aan. Voor de moeder is omgang eenmaal per vier weken te weinig en voor [de minderjarige1] is het eigenlijk al te veel. De moeder wordt onzeker van de aanwezigheid van de pleegmoeder, maar [de minderjarige1] blijft door de aanwezigheid van de pleegmoeder juist in evenwicht. De raad adviseert daarom de omgang te handhaven op eenmaal per vier weken. De komende tijd zal blijken hoe de situatie zich ontwikkelt en kan er misschien alsnog worden gewerkt aan uitbreiding van het contact tussen de moeder en [de minderjarige1] .
5.6
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de begeleide omgang voorlopig eenmaal per vier weken moet blijven plaatsvinden, omdat uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang is van [de minderjarige1] . De wens van de moeder om de omgang uit te breiden is begrijpelijk, maar door de GI is voldoende onderbouwd dat de huidige regeling al erg veel van [de minderjarige1] vraagt en dat zij een uitgebreider contact niet aankan. [de minderjarige1] is beperkt belastbaar vanwege haar kindeigen problematiek en er zijn ernstige zorgen over haar ontwikkeling. In het verleden is [de minderjarige1] getraumatiseerd geraakt door wat zij heeft meegemaakt. Duidelijk is dat [de minderjarige1] de aanwezigheid van de pleegmoeder bij de omgangsmomenten nodig heeft om zich veilig te voelen en er daarom op dit moment geen aanleiding is om toe te werken naar een onbegeleide vorm van omgang. Nog niet duidelijk is waarom [de minderjarige1] zo sterk reageert op het feit dat de moeder weer zwanger is. Naar aanleiding van de bevindingen van de speltherapeut, de inzet van extra hulpverlening en videotraining bij de omgang de komende maanden, en het verloop van de omgang na de geboorte van de baby bij de moeder kan pas worden beoordeeld of er mogelijkheden ontstaan om het contact tussen de moeder en [de minderjarige1] uit te breiden en de band tussen hen te verstevigen.
Dat de moeder goed in staat is om voor [de minderjarige2] te zorgen, is niet van invloed op de beslissing over de omgang met [de minderjarige1] . Hopelijk wordt er de komende tijd een manier gevonden om de band met de moeder uit te breiden zonder dat [de minderjarige1] hierdoor overbelast raakt. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat zij, indien er daadwerkelijk mogelijkheden ontstaan voor uitbreiding van het contact met de moeder, initiatief zal nemen om een uitbreiding ook daadwerkelijk vorm te geven.
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 september 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, H. Phaff en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is op 24 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.