ECLI:NL:GHARL:2022:4145

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.303.211
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige kinderen na eerdere ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Y. Wong, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 september 2021, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderen waren sinds 2019 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, en verbleven in een pleeggezin.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2022 werd duidelijk dat de moeder grote stappen had gezet in haar ontwikkeling, maar dat er nog steeds veel onduidelijkheid was over haar woonsituatie en dat zij veel begeleiding nodig had. Het hof overwoog dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat zij recht hebben op continuïteit en een veilige hechting in hun huidige pleeggezin. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.

Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde deze ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad. De moeder's bewijsaanbod werd gepasseerd omdat het niet concreet genoeg was. De beslissing werd genomen door de rechters R. Feunekes, E.B. Knottnerus en L. Hamer, met mr. M.A. Mertens als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.211
(zaaknummer rechtbank Gelderland 391659)
beschikking van 24 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y. Wong te Amsterdam,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI,
en
de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 november 2021;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Wong van 14 april 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- aan de ambulante begeleider van de moeder vanuit Humanitas, is bijzondere toestemming verleend als informant.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft de volgende kinderen uit twee verschillende relaties:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2014 te [plaats1] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 te [plaats1] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2019 te [plaats2] .
3.2
Bij beschikking van 31 januari 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI tot 31 januari 2021, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 22 januari 2021 tot 31 januari 2022.
3.3
Sinds 27 maart 2019 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Sindsdien verblijven [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog af te wijzen, althans een zodanige regeling vast te stellen als het gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens. De moeder heeft een bewijsaanbod gedaan.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen onder andere indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en uit hetgeen op de zitting is gezegd is gebleken dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Ook het hof komt na eigen onderzoek tot de conclusie dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen niet binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn kan dragen. Dat aangeboden hulpverlening om wat voor reden dan ook in het verleden niet van de grond is gekomen, maakt dit niet anders.
Hoewel het hof het belangrijk en prijzenswaardig acht dat de moeder grote stappen heeft gezet, blijft met name de woonsituatie van de moeder onduidelijk. Hiernaast blijft de moeder veel begeleiding nodig hebben in dagelijkse zaken. Ondertussen wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] al ruim drie jaar niet meer bij hun moeder. In die tijd woonden [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij verschillende pleeggezinnen en is er veel onzekerheid bij hen geweest over waar zij zullen opgroeien.
Op dit moment wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] anderhalf jaar bij het huidige, perspectief biedende pleeggezin. Gebleken is dat het daar goed met hen gaat en dat de zorgen om hen en de ontwikkelingsbedreigingen sterk zijn afgenomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI bovendien aangegeven dat er sprake lijkt te zijn van hechting van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het huidige pleeggezin. Voor de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is van groot belang dat dat de huidige opvoedingssituatie wordt voortgezet en veilig wordt gesteld en dat zij na lange tijd van onzekerheid duidelijkheid krijgen over waar zij blijvend zullen opgroeien.
Het hof is met de raad van oordeel dat de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en voorzetting van een ongestoord hechtingsproces in de gegeven omstandigheden zwaarder dienen te wegen dan het recht van de moeder om met het gezag belast te blijven. Het hof is het daarom eens met de beslissing van de rechtbank en zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Bewijsaanbod
5.4
Het hof passeert het bewijsaanbod van de moeder nu dit onvoldoende concreet en te weinig specifiek is om tot toewijzing daarvan te kunnen leiden.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor daarin het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd, bekrachtigen. Het hof zal de bestreden beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
6.2
Er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 september 2021, voor zover daarin het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd;
verklaart de beschikking van 3 september 2021 ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B. Knottnerus en L. Hamer, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 24 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.