ECLI:NL:GHARL:2022:4139

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.297.141
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partner- en kinderalimentatie na echtscheiding met wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partner- en kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, had in 2017 met de vrouw, verweerster in hoger beroep, afspraken gemaakt over alimentatie in het kader van hun echtscheiding. De man betaalde € 385,- per maand aan kinderalimentatie en € 1.008,- per maand aan partneralimentatie. Door gewijzigde omstandigheden verzocht de man om een herziening van deze alimentatiebedragen. Het hof heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een wijziging van omstandigheden, waardoor de eerder overeengekomen alimentatiebedragen niet meer aan de wettelijke maatstaven voldeden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2022 is het hof tot de conclusie gekomen dat de man zijn draagkracht voor de partneralimentatie niet correct had berekend, omdat hij geen rekening had gehouden met zijn pensioenpremies. Het hof heeft de draagkracht van de man vastgesteld op € 473,- bruto per maand voor de partneralimentatie en € 291,- per maand voor de kinderalimentatie. De vrouw had een netto besteedbaar inkomen van € 2.445,- per maand, wat ook van invloed was op de alimentatieberekeningen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland vernietigd wat betreft de partneralimentatie en bekrachtigd wat betreft de kinderalimentatie. De man hoeft de teveel ontvangen partneralimentatie door de vrouw niet terug te betalen, omdat zij niet over de middelen beschikt om dit te doen. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte berekening van de draagkracht en de noodzaak om rekening te houden met gewijzigde omstandigheden in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.141
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 513723)
beschikking van 24 mei 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. J.C. Daniëls te Amsterdam,
thans mr. L. Hellinga te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. H. Verstegen te Amsterdam,
thans mr. M.A. Johannsen te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 juli 2021;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Hellinga van 28 oktober 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Hellinga van 9 november 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Johannsen van 16 maart 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Hellinga van 17 maart 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man en zijn advocaat;
- de vrouw en haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2017 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2009 te [plaats] . [de minderjarige] woont bij de vrouw.
3.3
Bij echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 12 oktober 2017 zijn partijen overeengekomen dat de man € 385,- per maand aan kinderalimentatie betaalt en € 1.008,- per maand aan partneralimentatie.
3.4
Het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan zijn gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
27 oktober 2017 en maken deel uit van die beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is met wijziging van het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 12 oktober 2017 en de beschikking van 27 oktober 2017:
- de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van 2 december 2020 tot
1 januari 2021 bepaald op € 253,- per maand en vanaf 1 januari 2021 op € 291,- per maand;
- de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van 2 december 2020 tot
1 januari 2021 bepaald op € 280,- bruto per maand en vanaf 1 januari 2021 op € 697,- bruto per maand.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor de kinder- en partneralimentatie vanaf 1 januari 2021 en die met ingang van 1 januari 2021 op nihil te stellen.
4.3
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Vaststaat dat er een wijziging van omstandigheden is waardoor de in 2017 overeengekomen kinder- en partneralimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoen. Op de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat het hof voor de berekening van de te wijzigen kinder- en partneralimentatie moet uitgaan van twee periodes:
- periode A: 1 januari 2021 tot 17 september 2021, en
- periode B: vanaf 17 september 2021.
Periode A: 1 januari 2021 tot 17 september 2021
5.2
De door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie in deze periode van € 291,- per maand is tussen partijen niet in geschil. In geschil is de hoogte van de partneralimentatie. De man verzoekt het hof de hoogte van de partneralimentatie vast te stellen op maximaal het bedrag dat de rechtbank heeft berekend, namelijk € 473,- bruto per maand, en niet op het door hem aanvankelijke verzochte bedrag van € 697,-. Hij heeft abusievelijk in zijn berekening van de draagkracht voor de partneralimentatie geen rekening gehouden met de pensioenpremie, VUT premie en aanvullende pensioenpremie die hij moet afdragen. De rechtbank heeft met deze premies wel rekening gehouden.
5.3
Het hoger beroep dient er mede toe omissies/fouten in eerste aanleg begaan, te herstellen, zowel van de rechtbank als partijen. Het hof stelt vast dat de man inderdaad in zijn berekening geen rekening heeft gehouden met de door hem te betalen pensioenpremie, VUT premie en aanvullende pensioenpremie, terwijl de betaling van deze premies wel van invloed zijn op zijn draagkracht. De man heeft daarom een draagkracht voor partneralimentatie conform de berekening van de rechtbank van € 473,- bruto per maand.
Periode B: vanaf 17 september 2021
Kinderalimentatie
Hoogte behoefte [de minderjarige]
5.4
De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van [de minderjarige] in 2021 is niet in geschil en staat daarmee vast. Die behoefte bedraagt € 967,- per maand.
Draagkracht man
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan moet worden van een inkomen van € 4.600,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Op dit inkomen wordt door de werkgever geen pensioenpremie ingehouden, maar wel een W.G.A. premie van € 17,71 per maand. De man stelt dat rekening moet worden gehouden met een opbouw van pensioen in eigen beheer met een premie van
€ 6.071,- per jaar. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, heeft de man niet met stukken onderbouwd dat hij ook daadwerkelijk pensioen in eigen beheer opbouwt, zodat het hof hier geen rekening mee zal houden. Het vorenstaande leidt tot een netto besteedbaar inkomen van de man van € 3.382,- per maand.
5.6
Het hof ziet geen aanleiding rekening te houden met een bijdrage van de nieuwe partner van de man in de woonlasten en gaat uit van de forfaitaire woonlast volgens de aanbevelingen van de Expertgroep bij het berekenen van kinderalimentatie.
De voor [de minderjarige] beschikbare draagkracht van de man wordt vastgesteld volgens de in 2021 geldende formule: 70% [NBI - (0,3 x NBI + € 1.000,-)], nu het netto besteedbare inkomen van de man hoger is dan € 1.700,- per maand.
5.7
Gelet op het voorgaande berekent het hof de draagkracht van de man ten behoeve van de kinderalimentatie met ingang van 17 september 2021 op 70% [€ 3.382,- - (0,3 x € 3.382,- + € 1.000,-)] = afgerond € 957,- per maand.
Draagkracht vrouw
5.8
Uit de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2021 blijkt dat zij in dat jaar een belastbaar inkomen had van € 29.310,-. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat op dit moment uitgegaan dient te worden van het huidige dienstverband van de vrouw van
24 uur per week. De vrouw heeft, in het licht van de betwisting door de man, voldoende haar stelling onderbouwd dat zij op dit moment nog niet in staat is een hoger inkomen te verwerven, omdat zij herstellende is van een burn-out. Van de vrouw mag verwacht worden dat zij zich maximaal zal inspannen om zich in de toekomst een hoger inkomen te verwerven zodra haar gezondheid dat weer toelaat.
5.9
Het hof berekent, gelet op de hoogte van het inkomen van de vrouw, het netto besteedbaar inkomen op € 2.445,- per maand.
5.1
Gelet op het voorgaande berekent het hof de draagkracht van de vrouw ten behoeve van de kinderalimentatie met ingang van 17 september 2021 op 70% [€ 2.445,- - (0,3 x
€ 2.445,- + € 1.000,-)] = afgerond € 498,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.11
De behoefte van [de minderjarige] bedroeg in 2021 € 967,- per maand. De draagkracht van de man en de vrouw tezamen bedraagt € 1.455,- en is daarmee voldoende om in die behoefte te voorzien. Het hof zal de draagkracht van partijen in die perioden naar rato over deze behoefte verdelen, hetgeen erop neerkomt dat de man van de behoefte van [de minderjarige] dient te dragen: (€ 967,- ÷ € 1.455,-) x € 957,- = afgerond € 636,- per maand.
Zorgkorting
5.12
Tussen partijen is niet in geschil dat de zorgkorting 35% bedraagt, hetgeen neerkomt op € 338,- per maand. Dat zou leiden tot een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 298,- per maand (€ 636,- -/- € 338,-).
Conclusie
5.13
Het hiervoor berekende bedrag aan kinderalimentatie is hoger dan het bedrag dat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Omdat de man niet in een nadeliger positie mag raken als gevolg van zijn eigen hoger beroep (het zogenoemde verbod van reformatio in peius) en de vrouw geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld zal het hof ook voor de periode vanaf 17 september 2021 de kinderalimentatie vaststellen op het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 291,- per maand.
Partneralimentatie
5.14
Noch partijen noch de rechtbank heeft de hoogte van de behoefte van de vrouw vastgesteld. Tussen partijen is echter niet in geschil dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man in haar kosten van levensonderhoud.
5.15
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor partneralimentatie betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
5.16
Evenals bij de kinderalimentatie zal het hof geen rekening houden met een bijdrage van de partner van de man in de woonlasten. De man heeft voldoende onderbouwd dat zijn partner op dit moment, gelet op haar geringe inkomsten, niet kan bijdragen aan de woonlasten. Verder zal het hof - anders dan de rechtbank - ook geen rekening houden met de zorgpremie van de partner. Rekening houdend met de inkomensgegevens van de man zoals weergegeven onder 5.5 en de door de man opgegeven en in zoverre niet bestreden lasten voor hypotheekrente, aflossing en overige eigenaarslasten, alsmede zijn ziektekosten, heeft de man rekening houdend met de kinderalimentatie en de zorgkorting een draagkracht voor partneralimentatie van € 413,- bruto per maand, zoals blijkt uit de aan deze beschikking gehechte berekening.
Jusvergelijking
5.17
De man verzoekt het hof een jusvergelijking te maken. Dat houdt in dat wordt vergeleken wat partijen van hun inkomen overhouden nadat zij hun vaste lasten hebben betaald en wordt vastgesteld of de vrouw bij toekenning van de partneralimentatie in een betere financiële positie komt dan de man.
5.18
Het hof heeft jusvergelijkingen gemaakt voor periode A en B. Het hof houdt aan de zijde van de vrouw eveneens rekening met de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60. Voor de overige financiële gegevens verwijst het hof naar de aan deze beschikking gehechte jusvergelijkingen, waarbij uitgegaan is van de door de man opgegeven en niet betwiste vaste lasten van de vrouw.
5.19
Uit de aangehechte jusvergelijkingen voor de periode A en B blijkt dat de vrouw bij een partneralimentatie van € 473,- per maand respectievelijk van € 413,- per maand meer vrij te besteden overhoudt dan de man. Bij een alimentatie van € 136,- bruto per maand voor periode A en van € 81,- bruto per maand voor periode B hebben partijen een nagenoeg gelijke vrije ruimte. Het hof zal voormelde bedragen aan partneralimentatie vaststellen.
Terugbetaling
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man tot 17 september 2021 (periode A) de partneralimentatie conform de bestreden beschikking heeft betaald.
5.21
Beoordeeld moet worden of en in hoeverre van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het teveel ontvangene aan de man terugbetaalt. Naar het oordeel van het hof kan van de vrouw in redelijkheid niet worden gevergd dat zij de tot 17 september 2021 te veel ontvangen partneralimentatie terugbetaalt. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat zij niet de beschikking heeft over vermogen om de door de man onverschuldigd betaalde partneralimentatie terug te betalen.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen, dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de partneralimentatie en te bekrachtigen wat betreft de kinderalimentatie. Voor de leesbaarheid zal het hof de bestreden beschikking geheel vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van het NBI van partijen, de draagkracht van partijen en jusvergelijkingen gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 mei 2021 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 27 oktober 2017 en het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan van 12 oktober 2017 als volgt:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[de minderjarige] , geboren [in] 2009 te [plaats] , met ingang van
1 januari 2021 zal betalen € 291,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud in de periode van 1 januari 2021 tot 17 september 2021 € 136,- per maand zal betalen en vanaf
17 september 2021 € 81,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw hetgeen zij ten titel van partneralimentatie tot 17 september 2021 te veel heeft ontvangen, niet aan de man hoeft terug te betalen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, E.B. Knottnerus en D.J.M. van de Voort en is op 24 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.