ECLI:NL:GHARL:2022:4138

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.296.223
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige kinderen na ernstige trauma's en detentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, die gedetineerd is, had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin zijn gezag over de kinderen was beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de ernstige trauma's die de kinderen in de thuissituatie bij de moeder hebben opgelopen. De vader was sinds 2018 niet meer betrokken bij de verzorging van de kinderen en had slechts sporadisch contact met hen. Het hof concludeert dat de vader niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de kinderen op zich te nemen, en dat stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de kinderen van groot belang zijn. De grieven van de vader zijn verworpen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof de beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.223
(zaaknummer rechtbank Gelderland 380923)
beschikking van 24 mei 2022
inzake
[verzoeker],
gedetineerd te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
[de gezinshuisouders],
beiden wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 15 februari 2021 en 29 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 29 maart 2021 wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 juni 2021;
- een brief van de raad van 22 april 2022 met productie (een pleitnotitie).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader en zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
2.3
Het hof heeft ook de moeder en haar advocaat opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Voordat de mondelinge behandeling is begonnen, is in aanwezigheid van de advocaat van de moeder besproken en geconstateerd dat de moeder geen belanghebbende is (geweest) en ook geen informant. De moeder en haar advocaat zijn dan ook (verder) niet aanwezig geweest bij de mondelinge behandeling.
2.4
Voor de behandeling van de zaak heeft het hof mr. Van Dal en de vader de gelegenheid gegeven de pleitnotitie van de raad te lezen.

3.De feiten

3.1
De vader en [de moeder] (verder te noemen: de moeder), zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2013 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2015 te [plaats1] .
3.2
Op 17 maart 2015 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] zijn belast. Op 2 september 2015 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] zijn belast.
3.3
Bij beschikking van 4 december 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, de kinderen (voorlopig) onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is vervolgens steeds verlengd, de laatste keer bij beschikking van 16 februari 2022 tot 1 maart 2023.
3.4
Bij beschikking van 4 december 2018 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd de kinderen uit huis te plaatsen. Deze machtiging is vervolgens steeds verlengd, de laatste keer tot 1 maart 2023.
3.5
De kinderen verblijven sinds 7 december 2018 bij de gezinshuisouders.
3.6
Bij uitvoervaar bij voorraad verklaarde beschikking van 15 februari 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd. De moeder is in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Op 31 maart 2022 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 15 februari 2021 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogdes benoemd. Deze beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de vader af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gesteld noch gebleken is dat de vader het gezag misbruikt. Aan het hof ligt daarom alleen de vraag voor of voldaan is aan de hiervoor onder a vermelde beëindigingsgrond. Het hof beantwoord deze vraag, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
5.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben in hun jonge leven in de thuissituatie bij de moeder zeer ernstige trauma's opgelopen. Hierdoor worden zij ernstig belemmert in hun dagelijks functioneren. De kinderen hebben een lange weg te gaan waarbij een veilige omgeving met structuur en voorspelbaarheid voor hen noodzakelijk is.
De vader is alleen de eerste jaren betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van zijn kinderen en zit sinds 2018 in detentie. Op dit moment is er bij [de minderjarige1] geen ruimte voor contact met zijn vader en heeft de vader een keer in de vier weken telefonisch contact met [de minderjarige2] . Als gevolg hiervan heeft de vader onvoldoende zicht op de ontwikkeling van de kinderen en op wat zij nodig hebben en heeft de vader al lange tijd geen wezenlijke invulling kunnen geven aan het gezag.
Het hof is, anders dan de vader, van oordeel dat de vader de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen ook niet binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn kan gaan dragen. De kinderen verblijven inmiddels ruim drie jaar bij de pleegouders. Voor [de minderjarige2] is dit het grootste gedeelte van haar leven. Mede gelet op hun kwetsbaarheid hebben de kinderen belang bij stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie bij de pleegouders. Hoewel de vader heeft aangegeven het pleeggezin niet voor de voeten te zullen lopen, is het voor de kinderen van belang dat de onzekerheid over hun opvoedingsperspectief wordt weggenomen en dat duidelijk wordt wie de opvoedbeslissingen over hen zal gaan nemen.
5.4
Voor zover de vader aanvoert dat hij het gezag wil behouden zodat het contact tussen hem en de kinderen (verder) kan worden hersteld, overweegt het hof dat dit los staat van de gezagsbeëindiging over de kinderen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de vader en zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de beëindiging van het gezag van de vader over de kinderen betreft, bekrachtigen. Het hof zal de bestreden beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 29 maart 2021, voor zover het de beëindiging van het gezag van de vader over de kinderen betreft;
verklaart de beschikking van 29 maart 2021 ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, R. Feunekes en L. Hamer, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 24 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.