ECLI:NL:GHARL:2022:4132

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
21-002221-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak wegens mishandeling en beschadiging met onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling en beschadiging van eigendommen, gepleegd op 25 juli 2018. De aangever had de verdachte aangewezen als dader, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De aangever had een foto van de verdachte aangeleverd, maar het hof kon niet vaststellen wanneer deze foto was gemaakt, wat de bewijswaarde ervan ondermijnde. Bovendien ontbraken er bruikbare (gezichts)herkenningen door verbalisanten in het dossier. Het hof concludeerde dat de aanwijzingen in het dossier niet voldoende waren om met zekerheid vast te stellen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen.

De advocaat-generaal had gevorderd tot vrijspraak van de verdachte, omdat er niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kon worden dat hij de dader was. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof oordeelde dat, hoewel er enige aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was, de verklaring van de aangever onvoldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002221-19
Uitspraak d.d.: 23 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 april 2019 met parketnummer 16-195488-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 16-660376-16, 16-652747-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter en vrijspraak van de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering tot schadevergoeding en de vorderingen tot tenuitvoerlegging afgewezen worden. Deze vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R. van Veen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering tot tenuitvoerlegging met het parketnummer 16-660376-16 afgewezen;
  • de vordering tot tenuitvoerlegging met het parketnummer 16-652747-17 toegewezen en deze omgezet in een taakstraf van 150 uren subsidiair 35 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juli 2018 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door hem tegen het gezicht en/of de schouder te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 25 juli 2018 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een bromfiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Vrijspraak

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van verdachte, omdat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat verdachte degene is die de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de dader is. Dat er sprake is van een herkenning door aangever die meent dat hij verdachte nog kent van jaren geleden van school is hiertoe onvoldoende. De op basis van een door aangever aangeleverde foto waarop verdachte staat afgebeeld gedane herkenning van verdachte door de politie is niet redengevend want is slechts op dezelfde bron gebaseerd, namelijk aangever. Verdachte ontkent dat hij ter plaatse is geweest en het tenlastegelegde heeft begaan.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het dossier enige aanwijzingen bevat dat verdachte betrokken is bij de tenlastegelegde feiten, maar dat de verklaring van aangever waarin verdachte als dader wordt aangewezen onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Aangever heeft verklaard dat hij de dader van gezicht kent en dat hij weet dat hij [verdachte] heet. Door aangever is een foto aangeleverd van [verdachte] die door zijn zus op de dag van het tenlastegelegde is opgezocht op internet via Instagram. Verdachte is door een verbalisant herkend als de persoon op deze foto en verdachte heeft erkend dat dit een foto van hem betreft. Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is die aangever als dader heeft aangewezen. De vraag is wat de bewijswaarde is van deze vaststelling. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen, dat aangever heeft verklaard dat hij de dader kent van de middelbare school, maar ook dat dit een middelbare school is waar hij een aantal jaren geleden opgezeten heeft en dat onduidelijk is gebleven hoe goed aangever verdachte destijds kende en niet is gebleken dat hij verdachte sindsdien nog heeft gezien. Dit maakt dat enige behoedzaamheid op zijn plaats is bij het vaststellen van de bewijswaarde van het feit dat aangever verdachte heeft aangewezen als dader. In camerabeelden, een beschrijving van camerabeelden met daarin een signalement van de dader en zogenaamde ‘stills’ kan ondersteuning worden gevonden voor de verklaring van aangever, in die zin dat hieruit blijkt dat er overeenkomsten zijn betreffende het uiterlijk en de kleding van de dader en de door aangever aangeleverde foto en omschrijving van verdachte. Wat betreft die foto is van belang dat niet duidelijk is wanneer de foto is gemaakt. Verder heeft het hof geconstateerd dat het dossier geen voor het bewijs bruikbare (gezichts)herkenning van verdachte door verbalisanten als de persoon op de camerabeelden bevat. Dat verdachte de persoon op de beelden is en de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, kan naar het oordeel van het hof, alles overziend, op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld.
Daarom zal het hof verdachte, wegens gebrek aan wettig bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, vrijspreken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van de materiële schade ten bedrage van € 661,98. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen. Hij kan desgewenst zijn vordering aan de civiele rechter voorleggen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven
.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Gelet op de vrijspraak van verdachte kunnen de vorderingen tenuitvoerlegging niet worden toegewezen. Het hof beslist op deze vorderingen op na te melden wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-652747-17.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-660376-16.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 23 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.