ECLI:NL:GHARL:2022:4095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
200.291.455/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van mentorschap voor een betrokkene met ernstige geestelijke en lichamelijke beperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de noodzaak van een mentorschap voor een betrokkene die in een penitentiaire inrichting verblijft. De betrokkene, geboren in 1979, heeft een verleden van ernstige geestelijke en lichamelijke aandoeningen, waaronder complexe PTSS, en is eerder veroordeeld voor brandstichting. De kantonrechter had op 4 december 2020 een mentorschap ingesteld, wat de betrokkene in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene onvoldoende in staat is om haar belangen zelf te behartigen, ondanks dat zij in staat lijkt om haar wensen te uiten. Het hof heeft de noodzaak van regie en coördinatie van de zorgverlening benadrukt, gezien de complexe zorgbehoeften van de betrokkene. De betrokkene heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat het mentorschap noodzakelijk is om de betrokkene te ondersteunen in haar zorgbehoeften. De beschikking van de kantonrechter is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de betrokkene afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.455/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8893355)
beschikking van 17 mei 2022
inzake
[verzoekster],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [naam1] te [verblijfplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder],
h.o.d.n. [naam2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,
en
[de mentor],
wonende te [woonplaats1] ,
verder ook te noemen: de mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 4 maart 2021;
- een journaalbericht van 4 maart 2021 namens de betrokkene met bijlage(n);
- een journaalbericht van 2 april 2021 namens de betrokkene;
- een brief van de bewindvoerder en de mentor van 16 mei 2021;
- een faxbericht namens de betrokkene van 27 oktober 2021;
- een journaalbericht namens de betrokkene van 28 maart 2022;
- een brief van de bewindvoerder en de mentor van 11 april 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 oktober 2021 plaatsgevonden. Namens de betrokkene is haar advocaat verschenen. Ook zijn verschenen de bewindvoerder en de mentor. De betrokkene is niet verschenen. Ter zitting is de zaak inhoudelijk niet behandeld maar aangehouden. De mondelinge behandeling is op 28 april 2022 voortgezet. Verschenen zijn: de advocaat van de betrokkene, de bewindvoerder en de mentor. De betrokkene heeft telefonisch (op de speaker) deelgenomen aan de zitting.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1979. Haar echtgenoot is in 2016 overleden. Er zijn geen naasten bij haar betrokken.
3.2
Bij vonnis van 5 januari 2021 is de betrokkene voor brandstichting veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en is een terbeschikkingstelling met dwangverpleging uitgesproken voor de duur van maximaal vier jaar. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
3.3
De bewindvoerder heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 25 november 2020, de kantonrechter verzocht een mentorschap over de betrokkene in te stellen en [de mentor] tot mentor te benoemen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de nu bestreden beschikking van 4 december 2020 heeft de kantonrechter met ingang van 5 december 2020 een mentorschap ingesteld over de betrokkene wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en [de mentor] tot mentor benoemd.
4.2
De betrokkene komt met ongenummerde grieven in hoger beroep van deze bestreden beschikking. De grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De betrokkene verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot het instellen van een mentorschap alsnog af te wijzen. Ter zitting heeft de betrokkene subsidiair verzocht de beslissing aan te houden in afwachting van de beslissing in de onder 3.2 genoemde strafzaak in hoger beroep.
4.3
De bewindvoerder en mentor hebben gezamenlijk hun standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt aan het hof en mondeling verweer gevoerd. Zij vinden dat de bestreden beschikking in stand moet blijven.

5.De motivering van de beslissing

Procedure in eerste aanleg
5.1
De betrokkene stelt dat zij in eerste aanleg noch het verzoekschrift noch de oproepingsbrief van de kantonrechter voor de mondelinge behandeling heeft ontvangen.
Zij is dus niet gehoord in eerste aanleg, terwijl zij wel ter zitting had willen verschijnen om haar mening kenbaar te maken. De betrokkene heeft - daargelaten het antwoord op de vraag of de kantonrechter bij de totstandkoming van de bestreden beschikking heeft gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor - geen belang bij behandeling van deze klacht. De procedure in hoger beroep strekt er immers mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren. De betrokkene heeft in hoger beroep de zaak met betrekking tot het mentorschap in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd, is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar te maken en heeft (schriftelijk en telefonisch) van die gelegenheid ook gebruik gemaakt.
Mentorschap
5.2
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
5.3
Weliswaar lijkt de betrokkene goed aan te kunnen geven wat haar bezighoudt en wat zij wil, maar naar het oordeel van het hof is de betrokkene onvoldoende in staat haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
De betrokkene kampt met verschillende ernstige lichamelijke beperkingen en psychiatrische aandoeningen. Door verschillende artsen/psychiaters zijn de volgende diagnoses gesteld ten aanzien van de betrokkene: complexe PTSS als gevolg van seksueel misbruik, afhankelijke en borderline persoonlijkheidskenmerken, automutilatie, chronische suïcidaliteit (herhalingsrisico: hoog) en een conversiestoornis.
In de periode van eind 2019 tot eind 2020 is de betrokkene elf keer opgenomen geweest op de spoedeisende hulp of in het [naam3] .
Dat de betrokkene naar eigen zeggen geen (relevante) stoornis heeft in het verstandelijke vermogen en/of het gebruik van middelen, betekent niet dat er geen reden is voor een mentorschap.
5.5
De betrokkene heeft veel zorg nodig. In januari 2022 is de betrokkene ‘detentieongeschikt’ verklaard. Ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep verbleef zij nog in een penitentiaire inrichting (PI). Haar casemanager binnen de PI is nu bezig een andere vorm van 24-uurs zorgverlening te vinden voor de betrokkene. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft bij indicatiebesluit van 10 maart 2022 besloten dat de betrokkene op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor onbepaalde tijd in aanmerking komt voor het zorgprofiel ‘Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging’ (24-uurszorg, indicatie GGZ 06). Gelet op deze recente ontwikkeling kan het bezwaar van de betrokkene dat een mentorschap geen toegevoegde waarde heeft naast een detentie (al dan niet met een terbeschikkingstelling onder voorwaarden) onbesproken blijven.
5.6
Sinds 2016 is er verschillende hulpverlening ingezet. De betrokken hulpverleners hebben geconstateerd dat de betrokkene weliswaar hulp vroeg, maar dat zij deze hulpverlening niet meer toeliet wanneer de hulp haar niet beviel. Ook stond de betrokkene niet toe dat haar hulpverleners onderling informatie deelden of met elkaar overlegden over de voor de betrokkene benodigde hulp en zorg.
Gelet op alle benodigde verschillende hulpverlening is regie en coördinatie van belang. Een mentorschap draagt daaraan bij. Anders dan de betrokkene ter zitting heeft betoogd, kan deze regie- en coördinatierol niet (volledig) bij de 24-uurszorginstelling worden neergelegd waar zij waarschijnlijk binnenkort naartoe overgeplaatst zal worden. Een mentorschap is dan ook noodzakelijk om de betrokkene te ondersteunen bij het organiseren van de voor haar benodigde hulp en de communicatie tussen de verschillende zorgverleners. Het hof merkt hierbij op dat de mentor hierover met de betrokkene zal overleggen. De mentor zal, zoals zij zelf ook ter zitting heeft verklaard, proberen zoveel mogelijk naast de betrokkene te staan en niet tegenover haar.
5.7
Gelet op het bovenstaande oordeel ziet het hof geen aanleiding om de uitkomst van de strafzaak in hoger beroep af te wachten.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 december 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. de Jong-de Goede, M.P. den Hollander en F.V. Marquenie, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 17 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.