ECLI:NL:GHARL:2022:4049

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
21/00458 t/m 21/00460
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslagen en giftenaftrek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over belastingaanslagen en de aftrekbaarheid van giften voor de jaren 2012, 2015 en 2016. De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de opgelegde belastingaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012, 2015 en 2016, maar deze bezwaren werden door de Inspecteur afgewezen. De rechtbank Gelderland verklaarde de beroepen van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 14 april 2022 kwamen partijen tot overeenstemming over de omvang van de aftrekbare giften. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2012, maar dat de aanslagen voor 2015 en 2016 verminderd moesten worden. De aanslag IB/PVV 2015 werd verlaagd tot een belastbaar inkomen van € 61.300 en de aanslag IB/PVV 2016 tot € 65.478. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en griffierecht aan de belanghebbende.

De uitspraak van het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016, maar bevestigde de uitspraak voor het overige. De belanghebbende kreeg een proceskostenvergoeding van € 1.600 toegekend, en het door hem betaalde griffierecht van € 134 werd eveneens vergoed door de Inspecteur. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
Nummers 21/00458 tot en met 21/00460
uitspraakdatum:
17 mei 2022
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 24 februari 2021, nummers AWB 19/319, AWB 19/321 en AWB 19/322 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende zijn de volgende belastingaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd:
  • een navorderingsaanslag IB/PVV 2012, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.744. Tevens is bij beschikking € 121 aan belastingrente in rekening gebracht;
  • een aanslag IB/PVV 2015, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.500. Tevens is bij beschikking € 68 aan belastingrente in rekening gebracht;
  • een aanslag IB/PVV 2016, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.933. Tevens is bij beschikking € 37 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2
De door belanghebbende tegen deze belastingaanslagen gemaakte bezwaren zijn door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar afgewezen.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken beroepen ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gericht tegen de in 1.1 genoemde belastingaanslagen ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 14 april 2022 te Arnhem.

2.Het geschil

Tussen partijen was in geschil de omvang van de aftrekbare giften in de jaren 2012, 2015 en 2016.

3.Beoordeling van het geschil

Partijen zijn ter zitting tot overeenstemming gekomen over het volgende:
  • het hoger beroep is ongegrond voor zover het ziet op de navorderingsaanslag IB/PVV 2012, alsmede de beschikking belastingrente met betrekking tot dat jaar;
  • de aanslag IB/PVV 2015 dient te worden verminderd met een bedrag van € 200 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.300 en de beschikking belastingrente met betrekking tot dat jaar dient overeenkomstig te worden verminderd;
  • de aanslag IB/PVV 2016 dient te worden verminderd met een bedrag van € 455 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.478 en de beschikking belastingrente met betrekking tot dat jaar dient overeenkomstig te worden verminderd;
  • aan belanghebbende dient ter zake van verletkosten (in alle instanties) een bedrag van € 1.600 aan proceskostenvergoeding te worden toegekend;
  • de Inspecteur dient het door belanghebbende in verband met het hoger beroep betaalde griffierecht van € 134 te vergoeden;
  • belanghebbende ziet in deze procedure af van hetgeen hij anders of meer heeft gevorderd.
Het Hof zal beslissen overeenkomstig hetgeen partijen ter zitting overeen zijn gekomen.

4.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016, alsmede de beschikkingen belastingrente met betrekking tot die aanslagen;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.300;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.478;
  • vermindert de beschikkingen belastingrente met betrekking tot die jaren dienovereenkomstig;
  • wijst het door belanghebbende anders of meer gevorderde af;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van € 1.600, en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep van € 134.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In zijn plaats tekent mr. M.G.J.M. van Kempen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Namens de voorzitter,
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 mei 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.